1
De Lucht Tankstations B.V.,gevestigd te
[vestigingsplaats] ,
2. Houdstermaatschappij Reuzer III B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. Hotel Café Restaurant De Lucht B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als DLT,
advocaat: mr. O. Diemel te Rosmalen,
De Lucht Restaurants B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als DLR,
advocaat: mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch.
1.1.
De verzoeken tot verbetering van het arrest van DLR
1.1.1.
Bij brief van 3 januari 2023 heeft mr. Van Heijningen namens DLR verzocht om verbetering van het arrest op grond van het bepaalde van artikel 31 Rv. Volgens DLR heeft het hof ten onrechte de wettelijke handelsrente ter zake van de kosten van de zuivering van de RWZI toegewezen. Het hof had de wettelijke rente moeten toewijzen in lijn met de overwegingen in het arrest dat de vorderingen die gebaseerd zijn op de splitsingsovereenkomst niet kwalificeren als een handelsovereenkomst (rov. 3.44, 3.45 en 3.63).
1.1.2.
Bij brief van 18 januari 2023 heeft mr. Van Heijningen namens DLR verzocht om verbetering van het arrest op grond van het bepaalde van artikel 31 Rv. Volgens DLR heeft het hof ten onrechte de gevorderde kosten van elektra door DLR over de periode 2015-2019 ten behoeve van de RWZI niet toegewezen. Voorts heeft het hof in het dictum voor berekening van de wettelijke rente over de erfpachtcanon [locatie] het jaar 2009 over het hoofd gezien. Ten aanzien van de erfpachtkosten West voert DLR aan dat het hof ten onrechte heeft overwogen in rov. 3.49 dat DLR de nieuwe erfpachter is op grond waarvan DLR de erfpachtcanon aan het Rijksvastgoedbedrijf verschuldigd is.
1.1.3.
Bij brief van 1 februari 2023 heeft mr. Van Heijningen namens DLR verzocht om verbetering van het arrest op grond van het bepaalde van artikel 31 Rv. In rov. 3.44 wordt verwezen naar rov. 3.39, terwijl dit rov. 3.38 had moeten zijn.
1.2.
De reactie van DLT
1.2.1.
Bij brief van 17 maart 2023 heeft mr. Diemel namens DLT als volgt gereageerd op de verzoeken tot verbetering van het arrest. Ten aanzien van het verzoek om de wettelijke handelsrente ter zake van de kosten van de RWZI te verbeteren in de wettelijke rente, meent DLT dat geen sprake is van een kennelijke (schrijf)fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Volgens DLT betreft de exploitatie van de RWZI overigens een handelsovereenkomst.
1.2.2.
Wat betreft de kosten van elektra RWZI over de jaren 2015 tot en met 2019, stelt DLT zich op het standpunt dat geen sprake is van een kennelijke schrijffout of andere fout, die zich leent voor eenvoudig herstel. Ten aanzien van de rente over de erfpachtcanon [locatie] merkt DLT op dat de wettelijke rente over termijn 2009 inderdaad in het dictum lijkt te ontbreken. Volgens DLT heeft het hof de vorderingen van DLR ter zake van de erfpachtkosten West terecht afgewezen. Voor zover het hof aanleiding zou zien om de laatste zin van rov. 3.49 te wijzigen, dan nog blijft het dictum in stand. Bovendien leent de gestelde kennelijke schrijffout of andere fout zich niet voor eenvoudig herstel.
1.2.3.
DLT is het ermee eens dat de verwijzing door het hof naar rov. 3.39 in rov. 3.44 onjuist is en dat dit rov. 3.38 had moeten zijn.
1.3.
Het verzoek tot verbetering van het arrest van DLT
1.3.1.
Bij de hiervoor onder rov. 1.2.1 genoemde brief van 17 maart 2023 heeft mr. Diemel voorts namens DLT een (eigen) verzoek tot verbetering van het arrest op grond van het bepaalde van artikel 31 Rv gedaan. Volgens DLT is sprake van een kennelijke fout in rov. 3.26. Volgens DLT zal het hof bedoeld hebben dat DLT haar stellingen voldoende heeft onderbouwd, waarbij DLT heeft verwezen naar de producties 27 tot en met 34 bij conclusie van dupliek in conventie. Dit heeft tot gevolg dat het bedrag in hoofdsom ten aanzien van het derde gedachtestreepje in het dictum moet worden gewijzigd van € 56.937,- naar
€ 109.140,22, aldus DLT.
1.4.
De reactie van DLR
1.4.1.
Bij brief van 13 april 2023 heeft mr. Van Heijningen namens DLR het hof bericht dat ten aanzien van het verzoek van DLT tot verbetering van het arrest geen sprake is van een kennelijke verschrijving of evidente fout die zich leent voor eenvoudig herstel.
Beslissing
bepaalt dat in rechtsoverweging 3.44 in plaats van “3.39” moet worden verbeterd en gewijzigd zodat dit komt te luiden: “3.38”;
bepaalt dat in het dictum van het tussen partijen gewezen arrest van 27 december 2022 onder het vijfde opsommingsteken moet worden verbeterd en gewijzigd zodat dit komt te luiden:
“- veroordeelt DLT hoofdelijk tot betaling aan DLR ter zake van de erfpachtcanon [locatie] over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2013 van een bedrag van
€ 28.000,-, met daarover de wettelijke rente vanaf 19 december 2009 over een bedrag van
€ 12.000,-, met ingang van 1 januari 2010 de wettelijke rente over het jaar 2009 van
€ 4.000,-, met ingang van 1 januari 2011 de wettelijke rente over de termijn van het jaar 2010 van € 4.000,-, met ingang van 1 januari 2012 de wettelijke rente over de termijn van het jaar 2011 van € 4.000,-, en met ingang van 1 januari 2013 de wettelijke rente over de termijn van het jaar 2012 van € 4.000,-, telkens tot aan de dag van voldoening;”
wijst de overige verzoeken tot verbetering van het tussen partijen gewezen arrest van 27 december 2022 af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, B.E.L.J.C. Verbunt en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 mei 2023.