Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hoger beroep materieel strafrecht

ECLI:NL:GHSHE:2025:1541

Op 4 June 2025 heeft de Gerechtshof 's-Hertogenbosch een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van materieel strafrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 20-000919-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHSHE:2025:1541. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
20-000919-24
Datum uitspraak:
4 June 2025
Datum publicatie:
3 June 2025

Indicatie

Schietpartij op woonwagenkamp. Het hof spreekt de verdachte partieel vrij van het onder respectievelijk 1 en 2 tenlastegelegde bestanddeel 'met voorbedachten rade', verklaart vervolgens bewezen 'doodslag' (feit 1) en 'poging tot doodslag' en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op putatief noodweerexces. Het hof verklaart ten slotte de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000919-24

Uitspraak : 4 juni 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 20 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-155348-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1992,

thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘moord’ (feit 1) en ‘poging tot doodslag’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van (in totaal) € 40.512,41, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij ter zake van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2) gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van (in totaal) € 7.737,68, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij ter zake van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Ten slotte heeft de rechtbank beslist op de inbeslaggenomen voorwerpen.

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft:

gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte ter zake van ‘moord’ (feit 1) en ‘poging tot moord’ (feit 2) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en dat het hof op de inbeslaggenomen voorwerpen zal beslissen overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep;

zich op het standpunt gesteld dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] integraal zal toewijzen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en (telkens) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft bepleit dat het hof:

ten aanzien van de feiten: de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’ en van de onder 2 tenlastegelegde poging tot moord c.q. poging tot doodslag, waarbij de verdediging zich aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd voor wat betreft een bewezenverklaring van doodslag (feit 1) en poging tot zware mishandeling (feit 2, waarbij het hof opmerkt dat dit als zodanig niet is tenlastegelegd);

ten aanzien van de strafbaarheid van de feiten en de verdachte:

o primair: de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer;

o subsidiair: de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweerexces;

o meer subsidiair: de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op putatief noodweer

o nog meer subsidiair: de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op putatief noodweerexces;

o uiterst subsidiair: de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op psychische overmacht;

ten aanzien van de op te leggen straf of maatregel: een straftoemetingsverweer gevoerd;

ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering c.q. de vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren c.q. de vorderingen zal afwijzen.

ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de verdediging niets ter zake dienende aangevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. Dit laat onverlet dat het hof zich op onderdelen kan verenigen met de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden, zodat het hof onderdelen daarvan zal herhalen in dit arrest.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering – tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 25 juni 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een (hand)vuurwapen een of meer kogels af te vuren op het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] .

2.

hij op of omstreeks 25 juni 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een (hand)vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

(Partiële) vrijspraak van de onder 1 en 2 tenlastegelegde ‘voorbedachten rade’

Het hof zal de verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’, zoals onder respectievelijk 1 en 2 aan de verdachte is tenlastegelegd.

Omwille van de leesbaarheid zal het hof de gronden voor deze partiële vrijspraken hierna vermelden onder ‘Bewijsoverwegingen’, omdat de vraag of sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade nauw verband houdt met de feiten op grond waarvan het opzet wordt geconstrueerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij op 25 juni 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een handvuurwapen kogels af te vuren op het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer] .

2.

hij op 25 juni 2023 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een handvuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [benadeelde 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen  (Voetnoot 1)

1. Het proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige [benadeelde 2] d.d. 26 juni 2023 (dossierpagina 142 tot en met 144, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

[dossierpagina 143]

[benadeelde 2] verklaarde onder andere dat:

- hij via het bijrijdersportier de auto uit vluchtte;

- hij al in de auto een brandend gevoel in zijn been voelde.

[dossierpagina 144]

Noot verbalisant:

Van [benadeelde 2] verwondingen zijn foto's gemaakt. Een foto van een in- en

uitschotwond in het linkerbeen.

2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2023 (dossierpagina 1058 tot en met 1067), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte gehouden op 25 juni 2023:

[dossierpagina 1061]

Toen jij los bent gekomen, wanneer zijn die afpersingen toen weer begonnen?

Ja dat was van tevoren eigenlijk allemaal al. Mijn auto is thuis in brand gestoken, brandbommen zijn afgegaan. Ze hebben daar laatst in de lucht geschoten. Toen is het rustig geweest totdat ik weer vrijkwam. Toen kwamen ze eerst normaal op gesprek. Ik zei toen dat ik mijn leven wilde herpakken en ik vertelde hen dat ik een normaal leven wilde. Daar waren ze het niet mee eens. Toen is er een week of twee overheen gegaan en werd het wat rustiger. Ik dacht dan zal het allemaal wel goed zijn. Tot gisteren dan.

Dat jij vastgezeten hebt in België is dat ook voor drugs en drugslabs geweest?

Ja.

Want ben jij “kok" of zo geweest in een drugslab of wat?

Ja dat heb ik vroeger wel gedaan.

[dossierpagina 1062]

Kun je eens vertellen hoe dat vandaag precies gegaan is. Hoe je benaderd bent, hoe je hen aan ziet komen rijden, dat soort dingen?

Hij [het hof begrijpt: [slachtoffer] ] vroeg in eerste instantie of hij om drie uur kon komen via WhatsApp.

Toen zei ik nee omdat ik pas om drie uur thuis was. Toen hoorde ik (...) dat hij mij in de kofferbak wou gooien en dat ik morgen weer een drugslab in moest gaan.

Ik ben toen mijn pistool gaan laden en ben ik gaan zitten. Toen kwam hij best hard hier het kamp opgereden.

Toen ben ik opgestaan en ben ik daar naartoe gelopen en toen heb ik alles wat erin zat gelost.

[dossierpagina 1063]

En toen jij schoot, waar was hij toen?

In de auto

Dus je hebt op het moment dat hij nog in de auto zit op hem geschoten?

Ja.

En hoe heb je toen precies geschoten?

Van de zijkant, vanwaar ik aan kwam lopen. Toen ik dit zag (O: verdachte maakt een beweging met zijn arm) heb ik getrokken en heb ik geschoten.

En heb je door de deur geschoten, door het raam geschoten?

Het ging heel snel allemaal. Ik heb gewoon via de zijkant door het raam heen geschoten van de zijkant. En toen ben ik gewoon net zo lang doorgegaan tot er niks meer in zat.

3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 maart 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Op 16 februari 2023 kwam ik vrij uit detentie uit België.

Op 25 juni 2023 was ik thuis. Mijn oom [getuige 1] was ook op het woonwagenkamp. Ik heb hem toen om 15:15 uur gesproken. Hij zei tegen mij dat als ik nu niet met [slachtoffer] mee zou werken dat ik dan de kofferbak in zou gaan. Als ik wel met [slachtoffer] zou meewerken dan zou ik weer het lab ingaan. Ik heb toen tegen [getuige 1] gezegd dat hij er beter niet bij zou kunnen zijn. [slachtoffer] zou ook alleen komen. Ik wilde dan ook alleen met hem praten. [getuige 1] had tegen mij gezegd dat [slachtoffer] alleen zou komen.

Na het gesprek heb ik mijn vuurwapen in de woning van mijn ouders geladen.

Het tijdsbestek drie kwartier tussen het moment van het laden van het pistool en het moment dat [slachtoffer] op het woonwagenkamp aankwam, leek wel drie jaren te duren. Als je hoort dat je de kofferbak ingaat dan weet je wat dat betekent.

Ik zag dat [slachtoffer] iets pakte. Ik zag een beweging. Hij ging kruislings met zijn rechterhand naar zijn linkerzij. Ik dacht dat hij een pistool ging pakken. Ik had gezien dat ze met zijn tweeën waren. [slachtoffer] zat nog in de auto toen ik begon met schieten.

Ik weet dat ik [benadeelde 2] heb geraakt toen hij nog in de auto zat.

4. Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek d.d. 16 november 2023 (dossierpagina 643 tot en met 651), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

[dossierpagina 643]

Op 25 juni 2023 kwamen wij, forensisch onderzoekers bij het Team Forensische Opsporing van de politie eenheid Oost-Brabant, naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot van een man voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 1] in [plaats 1] .

Overledene

Achternaam: [slachtoffer]

Voornamen: [slachtoffer]

Geboren: [geboortedatum slachtoffer]

Geboorteplaats: [geboorteplaats slachtoffer]

Overleden: 25 juni 2023

Gemeente overlijden: [gemeente]

Geslacht: Man

[dossierpagina 644]

Gedurende het onderzoek aan de kleding zagen wij meerdere rondvormige gaatjes. Gezien de eerder aangetroffen projectielen/hulzen en de verkregen informatie ter plaatse betroffen dit vermoedelijk gaatjes die ontstaan waren door het doorboren van projectielen nadat deze werden afgevuurd. Wij zagen tenminste vier gaten aan de achterzijde van het zwarte T-shirt ter hoogte van het linkerschouderblad van de overledene en een gaatje aan de linker achterzijde van de Nike broek. Verder zagen wij aan de achterzijde van het hoofd meerdere verwondingen.

Op 25 juni 2023 om 23:44 uur werd door de aangewezen schouwartsen, E. van Mierlo en F. Horsting, in het bijzijn van ons, op de locatie [adres 1] in [plaats 1] een lijkschouw verricht.

Na het ontkleden van het lichaam zagen wij meerdere rondvormige verwondingen welke mogelijk werden veroorzaakt door penetratie van projectielen. Deze rondvormige verwondingen werden waargenomen op de onderstaande locaties:

- achterhoofd;

- nek;

- achter linkeroor;

- linkerschouderblad;

- linkerschouder;

- linkerborst;

- achterzijde linkerbovenbeen;

- rechterbovenbeen

- rechterknie

- verder zagen wij, verbalisanten, onder de rechtervoet van de overledene een stervormig letsel.

Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat de genoemde persoon [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden.

5. Het rapport ‘forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 15 december 2023, afzonderlijk toegevoegd aan het dossier (17 pagina’s), voor zover inhoudende als bevindingen van deskundige (arts en forensisch patholoog) drs. A.I.C. Christiaens:

[pagina 6 van 17]

Aan het lichaam waren 22 huidperforaties in het kader van negen doorschoten en

vier inschoten (sub B2). Bij vijf schotletsels (sub B2-I) was er onder meer

meervoudige perforatie van de hersenen, perforatie van de rechterdijbeenader en

breuk van de linker 4e en 5e rib met perforatie van de linkerborstholte en een

bloeduitstorting in het longweefsel. Dit heeft geleid tot hersen-, long- en

ademhalingsfunctiestoornissen alsook ernstig bloedverlies (sub B3) op basis

waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard.

[pagina 7 van 17]

Conclusie

[slachtoffer] , 34 jaar oud, is overleden als gevolg van drie

inschoten in het hoofd en twee doorschoten respectievelijk ter hoogte van de romp

en het rechterbovenbeen (met onder meer perforatie van de hersenen en

rechterdijbeenader, en bloeduitstorting in de linkerlong).

6. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 mei 2025, voor zover inhoudende:

Op vragen van de voorzitter verklaart de verdachte als volgt.

U vraagt mij naar de gebeurtenissen op 25 juni 2023. Ik zeg u daarop dat ik met [slachtoffer] had afgesproken bij mij thuis [het hof begrijpt: op het woonwagenkamp ‘ [adres 1] ’ te [plaats 1] , gemeente [gemeente]] om 16.00 uur. Hij zou komen om met mij te praten en hij zou alleen komen.

Ik was rond 15.15 uur thuis en heb toen gehoord van [getuige 1] dat ik die dag de kofferbak in zou gaan. Ik heb toen inderdaad een pistool gepakt voor het geval het zo ver zou komen maar ik was niet van plan om op [slachtoffer] te schieten. Ik had dat pistool alleen voor de zekerheid.

Toen [slachtoffer] het kamp kwam opgereden zag ik dat het een andere auto betrof en dat hij – anders dan afgesproken – niet alleen was.

Terwijl ik naar zijn auto toeliep, zag ik dat [slachtoffer] met zijn rechterhand richting zijn linkeroksel ging. Toen dacht ik: hij gaat mij vermoorden, en daarop heb ik meteen geschoten.

Ik zat voor mijn eigen huis op een witte stoel in de schaduw. Ik wilde [slachtoffer] alleen, zonder iemand daarbij, spreken omdat hij dan minder de neiging had stoer te doen. Daarom zat ik ook alleen op hem te wachten.

Het klopt dat ik eerder die week een wapen heb gehaald [het hof begrijpt: gekocht]. Dat kwam omdat de bedreigingen alsmaar toenamen en ik mijzelf moest kunnen beschermen mocht dat nodig zijn.

U vraagt mij welke bedreigingen er door [slachtoffer] zijn geuit. De bedreigingen waren wisselend. Zo zou ik de kofferbak ingaan, zou hij de woonwagen van mijn oma in brand steken en zou hij mijn kinderen van school halen. De bedreigingen kwamen van alle kanten; rechtstreeks van [slachtoffer] maar ook via anderen, waaronder mijn ooms [getuige 1] en [getuige 2] . [slachtoffer] heeft daarmee ook gesprekken gevoerd.

Als het met [slachtoffer] een normaal gesprek was geworden had ik mijn wapen niet getrokken. Toen [slachtoffer] kwam aanrijden dacht ik: ik sta op en loop naar de auto toe, maar toen ik zag dat hij naar zijn tasje greep, heb ik gereageerd. Ik stond toen op een afstand van ongeveer 2 tot 3 meter van de auto.

Met ‘de kofferbak in’ wordt dood bedoeld. Het ging mij niet om [benadeelde 2] . Ik ken hem helemaal niet. Ik heb hem pas een paar keer gezien. Het ging mij om [slachtoffer] en de beweging die hij maakte. Alle kogelgaten zaten ook aan de kant waar hij naar reikte en waar ik dacht dat zijn vuurwapen was. Daar richtte ik op.

Het klopt dat ik op enig moment om de auto heen ben gelopen en opnieuw geschoten heb maar ik kan mij alleen het eerste schot herinneren en dat was toen ik naar de auto toeliep. Ik heb nadat het magazijn leeg was opnieuw geladen met een of twee losse patronen die ik nog in mijn broekzak had zitten.

U houdt mij passages voor uit de processen-verbaal van mijn eerdere verhoren en vraagt mij hoe ik dit heb bedoeld. Ik zeg u daarop dat het klopt dat het mij echt om [slachtoffer] ging. Als hij alleen zou zijn geweest en die beweging niet zou hebben gemaakt, had ik hier nu niet gezeten.

Op vragen van de oudste raadsheer verklaart de verdachte als volgt.

Het klopt dat ik, toen ik naar de auto liep, een beweging zag. Hij ging met zijn rechterarm richting zijn linkeroksel. Normaal heeft hij daar altijd zijn tasje met pistool. Ik ken hem langer dan vandaag en dat was altijd zo.

Op vragen van de jongste raadsheer verklaart de verdachte als volgt.

U vraagt mij waarom het mij zo veel stress opleverde dat er een tweede persoon verscheen. Ik zeg u daarop dat dit kwam omdat we één-op-één zouden spreken en op eerdere momenten dat hij dreigde was er steeds iemand bij. Als je niet alleen komt, heb je kennelijk hulp nodig, want voor praten is een derde persoon niet nodig. Ik heb geschoten op de plek waar het pistool was.

Op vragen van de voorzitter verklaart de verdachte als volgt.

Het klopt dat ik kort voor [slachtoffer] kwam aanrijden mijn oom [getuige 1] heb gesproken. Hij gaf aan dat hij [slachtoffer] de dag ervoor had gezien in [plaats 2] , dat [slachtoffer] toen ook al een wapen droeg, en dat ik, als ik niet in een drugslab wilde werken, de kofferbak in ging.

Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte als volgt.

U vraagt mij of mijn oom [getuige 1] tegen mij heeft gezegd dat hij van [slachtoffer] had gehoord dat ik de kofferbak zou ingaan. Ik zeg u daarop dat dit klopt. Ik geloof hem ook omdat [slachtoffer] die uitspraken niet alleen tegen mijn oom deed.

Ik heb het magazijn [het hof: blijkens dossierpagina 1030 en 1083 vijftien patronen] ongeveer 20 minuten van tevoren gevuld. Ik ben toen op en neer gaan lopen en gaan nadenken over wat er gebeurde en wat er kon gebeuren. Al die bedreigingen, daardoor word je helemaal overspoeld met emoties. Ik ging er wel van uit dat [slachtoffer] zou komen maar ik had dat wapen gewoon ter bescherming. Om een gelijk speelveld te creëren.

Bewijsoverwegingen

1. Inleiding

Op 25 juni 2023 omstreeks 16.02 uur kwamen er bij de centrale meldkamer van de politie verschillende meldingen binnen dat er werd geschoten op het woonwagenkamp ‘ [adres 1] ’ in [plaats 1] . De meldkamer heeft hierop enkele politieambtenaren de instructie gegeven zich te verzamelen bij de nabijgelegen kerk in [plaats 1] , alvorens het woonwagenkamp te betreden. Eenmaal ter plaatse zagen de politieambtenaren dat er een persoon in hun richting kwam lopen. Dit bleek te zijn de heer [benadeelde 2] . De politieambtenaren zagen dat zijn linkerbeen onder het bloed zat. [benadeelde 2] gaf onder meer aan dat hij door zijn been geschoten was en dat er nog een tweede slachtoffer was. Dit tweede slachtoffer bleek te zijn de heer [slachtoffer] . [benadeelde 2] gaf aan dat [slachtoffer] diverse keren was beschoten en waarschijnlijk al was overleden.

[benadeelde 2] wees vervolgens een kale man met een wit T-shirt, naar later bleek de verdachte, aan als de schutter. Kort daarna kwam de verdachte, vergezeld door zijn vader en een oom, naar de politieambtenaren gelopen. Hij is hierop direct aangehouden. Op het woonwagenkamp trof de politie een personenauto aan die beschoten bleek te zijn met meerdere kogels. Niet ver daarvandaan werd het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen.

2 Verweren van de verdediging

De verdediging heeft:

ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaring van doodslag.

ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling.

Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging – kort weergegeven – gesteld dat de verdachte heeft gehandeld door een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die het gevolg is van een door de verdachte waargenomen beweging van [slachtoffer] , zodat de verdachte geen gelegenheid heeft gehad zich gedurende enige tijd te beraden op het besluit om te schieten. Deze gemoedsopwelling vloeit mede voort uit langdurige dreigementen en afpersingen door [slachtoffer] aan het adres van de verdachte, aldus de verdediging.

Het hof overweegt als volgt.

3 Juridisch kader voorwaardelijk opzet en voorbedachten rade

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.

Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vaststaan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van ‘met voorbedachten rade’ gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waar het hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezenverklaren van voorbedachten rade pleiten.

De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.

4 Geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen

Het hof stelt bij de beoordeling van het bewijs voorop dat het geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door de verdachte afgelegde verklaringen. Hoewel het hof daartoe niet verplicht is vanwege de vrije selectie en waardering van de bewijsmiddelen, hecht het eraan nader te motiveren waarom het in beginsel uitgaat van de verklaringen van de verdachte.

Het hof ziet zich voor wat betreft de feiten en omstandigheden – globaal beschouwd – voor een tweetal mogelijke lezingen gesteld, namelijk die van de verdachte en die van [benadeelde 2] . Zij waren de enigen die uit eigen wetenschap rechtstreeks over de feiten hebben kunnen verklaren. Beide lezingen komen in overwegende mate overeen maar vertonen ook kleine (maar juridisch relevante) verschillen, en ze kwalificeren de feiten anders.

Zo verklaart de verdachte over het bewuste moment dat hij aanvankelijk vanaf de linkerzijde van de auto naar de auto toeliep en halverwege de route naar de auto zag dat [slachtoffer] met zijn rechterarm naar zijn linkeroksel reikte, terwijl de verdachte wist dat [slachtoffer] altijd een nektasje met vuurwapen bij zich droeg. Hierna loste de verdachte zijn eerste schot en bleef hij schieten.

[benadeelde 2] verklaart daarentegen dat hij de verdachte zag komen aanlopen en deze meteen begon te schieten, maar gelet op het feit dat [benadeelde 2] zich niet erg bewust zal zijn geweest van het tasje van [slachtoffer] , valt aan het woord ‘meteen’ bij een dergelijk kort moment niet veel onderscheidende waarde toe te kennen.

Zoals gezegd gaat het hof in beginsel uit van de juistheid van de verklaring van de verdachte en zal het de verklaring van [benadeelde 2] buiten beschouwing laten voor zover zijn verklaring in strijd is met die van de verdachte. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

4.1

De verdachte

Gedurende het onderzoek in de onderhavige zaak heeft de verdachte op zes momenten een verklaring afgelegd:

25 juni 2023 bij de politie;

26 juni 2023 bij de politie;

28 juni 2023 ten overstaan van de rechter-commissaris;

20 februari 2024 bij de politie;

6 maart 2024 ter terechtzitting in eerste aanleg bij de rechtbank;

7 mei 2025 ter terechtzitting in hoger beroep bij dit hof.

Daarnaast heeft de verdachte – blijkend uit processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten ter plaatse – direct nadat hij op heterdaad werd aangehouden verklaard dat het ‘hij of ik’ was en dat hij de verdachte dan maar niet had moeten afpersen. (Voetnoot 2) Ook heeft de verdachte daarbij verklaard dat de persoon die nog op het woonwagenkamp lag niet meer leefde dat hij met zijn rechterhand had geschoten en dat het vuurwapen op een tafel voor zijn woonwagen lag. (Voetnoot 3)

De verdachte heeft zich van meet af aan meewerkend, transparant en bekennend opgesteld en uitgebreid verklaard over zijn rol in het tenlastegelegde. Zijn verklaringen zijn – tot en met de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep – gelijkluidend zonder noemenswaardige inconsistenties, zowel met betrekking tot de feiten als met betrekking tot de door hem geschetste aanloop en context van bedreigingen. Bovendien heeft de verdachte daarbij ook over zichzelf belastend verklaard.

Daarnaast past de verklaring van de verdachte bij de forensische bevindingen, waaruit blijkt dat hij in elk geval mede vanaf de linkerzijde van de auto heeft geschoten.

Ook blijkt dat [slachtoffer] daadwerkelijk een tasje droeg. (Voetnoot 4) Blijkens het dossier betrof dit een ‘cross-body’-tasje (Voetnoot 5) (ook wel: schoudertasje), waarover de verdachte eerder heeft verklaard. (Voetnoot 6) In voornoemd tasje zagen de verbalisanten onder andere een boksbeugel zitten. (Voetnoot 7)

Ten slotte ziet het hof steun voor de bedreigingen waarover de verdachte verklaart. In de eerste plaats blijkt dit uit de stukken uit het onderzoek Karma22. (Voetnoot 8) Maar het hof ziet voor die bedreigingen (en/of afpersingen) ook steun in de bevindingen met betrekking tot uitgekeken bodycambeelden, waaruit blijkt dat [getuige 1] meteen na het incident naar [benadeelde 2] riep: “Er kan niet gepraat worden er moet altijd afgeperst en gedreigd worden door jullie! Zit je nou goed en die andere ligt daar kapot. Mongolen dat jullie zijn”. (Voetnoot 9) Ook zijn er diverse getuigen die over de bedreigingen door [slachtoffer] aan het adres van de verdachte verklaren.

Getuige [getuige 2] (oom ‘ [getuige 2] ’) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] hem had gezegd dat wanneer de verdachte niet zou gaan werken, hij ‘de boel in de fik zou steken’, dat het ook om de veiligheid van anderen ging en dat er ook bommen op auto’s zijn geplaatst gericht aan de verdachte. (Voetnoot 10)

Getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] bij de verdachte langs zou gaan voor incassowerkzaamheden en dat [slachtoffer] dan altijd een vuurwapen draagt. (Voetnoot 11) Hij bevestigt bovendien de lezing van de verdachte dat [slachtoffer] verdachte verantwoordelijk hield voor weggeraakte verdovende middelen en dat de verdachte als kok in een drugslab moest werken om die schuld terug te betalen. (Voetnoot 12) Ook verklaarde hij dat [slachtoffer] ‘een naam had in de wereld’. (Voetnoot 13)

Getuige [getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] erom bekend staat dat hij vaak mensen afperst en bedreigt om te zorgen dat ze dingen doen die hij wil, en dat hij standaard met een vuurwapen rondloopt. (Voetnoot 14)

Getuige [getuige 1] (oom ‘ [getuige 1] ’) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [slachtoffer] had gebeld omdat de getuige had gehoord dat [slachtoffer] de woonwagens in brand wilde steken. (Voetnoot 15) Ze spraken elkaar 1 of 2 dagen tevoren in [plaats 2] . Die avond in [plaats 2] kwam de politie aangereden, toen zei hij ‘Kut, ik heb dat ding bij me’. ‘Dat ding’ is bij ons een wapen. Hij stond van de verhalen wel bekend dat hij altijd een wapen bij zich had. (Voetnoot 16)

Getuige [getuige 5] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] altijd een wapen bij zich draagt, dat dit ook in [plaats 2] is gebleken, en dat [slachtoffer] ook altijd op zijn tasje slaat en laat blijken dat hij een vuurwapen bij zich heeft.

4.2

[benadeelde 2]

In de verklaringen die door [benadeelde 2] zijn afgelegd constateert het hof verschillende inconsistenties. Zo verklaart hij in de eerste plaats wisselend over het aantal keer dat hij eerder op het woonwagenkamp is geweest. Aanvankelijk verklaarde hij meteen na het incident dat hij die dag voor het eerst op de locatie van het incident (het hof begrijpt het kamp) is geweest. (Voetnoot 18) Later die dag verklaart hij dat dit al de derde keer was dat hij hiervoor met [slachtoffer] naar het kamp is geweest. (Voetnoot 19) Bij de rechter-commissaris verklaart hij dat hij al drie keer eerder naar het kamp is geweest, dus vier keer in totaal. (Voetnoot 20)

Ook over de reden van hun bezoek verklaart hij wisselend. Op 25 juni 2023 verklaart hij bijvoorbeeld dat hij met [slachtoffer] op het kamp was wegens een geldschuld die al vier jaar uitstond, terwijl hij ook verklaart dat hij niet wist om welk bedrag het ging noch waar deze schuld betrekking op had. (Voetnoot 21) In zijn aangifte d.d. 29 juni 2023 verklaart hij – gevraagd naar de omvang van de schuld – ‘Laten we het erop houden dat ik dat niet wist’ (Voetnoot 22), hetgeen naar het oordeel van een hof een onnodig vaag antwoord is voor iemand die later impliceert dat het gewoon een legitieme schuld betrof. Op 12 juli 2023 ontkent [benadeelde 2] namelijk dat de schuld iets te maken had met het wegmaken van APAAN maar dat het ging om een geldbedrag dat [slachtoffer] aan de verdachte had geleend voor het verbouwen van diens huis en voor het kopen van kleding voor de toenmalige vriendin van de verdachte. Daarnaast zou de verdachte een ketting verpand hebben en zouden er enkele andere bedragen van [slachtoffer] naar de verdachte zijn gevloeid. (Voetnoot 23)

Over de benadering van de verdachte verklaart [benadeelde 2] eveneens wisselend. Aanvankelijk verklaart hij op 25 juni 2023 – blijkens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot uitgekeken bodycambeelden – ‘ze zijn meteen begonnen met schieten’ en ‘ze kwamen volgens mij van achteren aangelopen’. (Voetnoot 24) Later die dag verklaart hij dat ‘de schutter’ (enkelvoud) hem en [slachtoffer] van achteren heeft benaderd en dat hij de schutter in ieder geval niet heeft zien aankomen. (Voetnoot 25) Dit terwijl hij in zijn aangifte d.d. 29 juni 2023 ten slotte heeft verklaard dat hij de verdachte in de linkerbuitenspiegel van de auto zag komen aanlopen ‘tussen de wagens uit’ en dat [benadeelde 2] hem direct als de verdachte herkende. (Voetnoot 26)

Op 25 juni 2023 heeft hij verklaard dat hij door de schutter tegen zijn hoofd is getrapt, terwijl hij bij de rechter-commissaris op 13 februari 2024 heeft verklaard dat hij door de verdachte drie keer met de kolf van het pistool op zijn achterhoofd is geslagen. (Voetnoot 27)

5 Feitenvaststelling

Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] en de verdachte een geschiedenis delen binnen het criminele circuit. De verdachte heeft als ‘kok’ gewerkt in drugslabs en op enig moment deed hij dit voor [slachtoffer] . Hij produceerde drugs in een lab waarover [slachtoffer] volgens de verdachte de leiding had. (Voetnoot 28) De verdachte heeft van dichtbij meegemaakt dat [slachtoffer] grof geweld niet schuwde als hij zijn zin niet kreeg en dat hij geen nee accepteerde. (Voetnoot 29) Dit laatste volgt mede uit stukken uit een ander strafrechtelijk onderzoek (met de naam Karma22) die door de verdediging zijn ingebracht. (Voetnoot 30)

De verdachte wilde al in 2020 uit het criminele circuit stappen en maakte dit ook kenbaar aan [slachtoffer] . In die periode werd de verdachte thuis bedreigd. De verdachte heeft verklaard dat hij achteraf bezien zeker weet dat [slachtoffer] achter deze bedreigingen zat. (Voetnoot 31) Begin 2021 kwam zowel de verdachte als [slachtoffer] langdurig vast te zitten in België. Nadat de verdachte op 16 februari 2023 in vrijheid werd gesteld, werd de verdachte opnieuw geconfronteerd met bedreigingen door [slachtoffer](Voetnoot 32) [slachtoffer] kwam de verdachte en daarna ook zijn familieleden met enige regelmaat met anderen opzoeken om van de verdachte gedaan te krijgen dat hij weer zou komen koken in een drugslab. Dit deed [slachtoffer] door de verdachte onder druk te zetten met een schuld die de verdachte bij [slachtoffer] zou hebben. Op 25 juni 2023 hadden [slachtoffer] en de verdachte op initiatief van [slachtoffer] een afspraak om hierover verder te praten.

De verdachte heeft op 25 juni 2023 tegenover de politie verklaard dat hij zich niet zou laten afschieten en dat hij voor de zekerheid een 9-mm vuurwapen met een half doosje munitie had gekocht. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij die dag om 15.15 uur zijn oom [getuige 1] heeft gesproken over de afspraak met [slachtoffer] . Zijn oom vertelde hem toen dat als de verdachte opnieuw zou weigeren met [slachtoffer] te werken, hij ‘de kofferbak in zou gaan’. De verdachte stelt op dat moment zeker te hebben geweten dat hiermee bedoeld werd dat [slachtoffer] hem zou vermoorden. De verdachte wist niet beter dan dat [slachtoffer] altijd een vuurwapen bij zich droeg. Zijn oom vertelde hem verder dat [slachtoffer] alleen zou komen.

Toen de verdachte dit hoorde, vertelde hij zijn oom dat het beter zou zijn als hij [slachtoffer] één op één kon spreken. Na het gesprek met zijn oom is de verdachte zijn vuurwapen gaan laden en is hij buiten zijn woonwagen op een stoel in de schaduw gaan zitten. Daar heeft hij gewacht tot [slachtoffer] op het kamp aan zou komen.

Op het moment dat de auto met [slachtoffer] als bestuurder en [benadeelde 2] als bijrijder tot stilstand kwam, liep de verdachte op de auto af en zag hij [slachtoffer] met zijn rechterhand naar zijn linkeroksel bewegen, waarna hij, naar zijn zeggen ‘het was hij of ik’, besloot het eerste schot te lossen en vervolgens zijn magazijn leegde op de zijkant van de auto aan de bestuurderszijde en daarmee ook door het raam aan de bestuurderszijde.

Het hof stelt vast dat de verdachte, na een langslepend conflict in het drugsmilieu, geconfronteerd werd met het dreigende scenario dat hij ‘in de kofferbak’ zou eindigen. Om zichzelf te kunnen verdedigen heeft verdachte een wapen aangeschaft en dit op 25 juni 2023, toen [slachtoffer] met hem zou komen praten en hem volgens zijn oom [getuige 1] een ultimatum zou stellen, geladen en bij zich gestoken. Het hof gaat uit van de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring dat hij niet van plan was op voorhand de verdachte te doden maar wel rekening hield met de steeds heviger wordende bedreigingen, als gevolg waarvan hij het wapen in de eerste plaats ook had aangeschaft.

6 Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

7 Toepassing feit 1 ( [slachtoffer] )

7.1

Heeft de verdachte opzettelijk gehandeld?

Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van de kogels die de verdachte op hem heeft afgevuurd. Dit betrof drie inschoten in het hoofd en twee doorschoten ter hoogte van respectievelijk de romp en het bovenbeen. Het is een feit van algemene bekendheid dat schieten op het hoofd en het bovenlichaam van een ander direct levensgevaar voor die ander met zich brengt.

De verdachte wist dat [slachtoffer] op de bestuurdersstoel zat en uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting (zowel in hoger beroep als in eerste aanleg) heeft verklaard blijkt dat ook gericht is geschoten op [slachtoffer] , hetgeen bovendien steun vindt in de forensische bevindingen. Daarbij heeft de verdachte meermalen van korte afstand geschoten en heeft hij nogmaals geschoten nadat hij om de auto heen was gelopen en [slachtoffer] , door [benadeelde 2] uit de auto getrokken, naast de auto op de grond lag.

Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met het (vol) opzet om [slachtoffer] van het leven te beroven.

7.2

Heeft de verdachte met voorbedachten rade gehandeld?

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte hierbij ook heeft gehandeld met voorbedachten rade en beantwoordt deze vraag ontkennend.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte namelijk – onder verwijzing naar hetgeen onder ‘Feitenvaststelling’ is overwogen – als gevolg van een door hem waargenomen beweging van [slachtoffer] , die met zijn rechterarm naar zijn linkeroksel bewoog, het besluit om te schieten genomen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft daarom niet de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven, zodat het hof hem zal vrijspreken van de onder 1 tenlastegelegde voorbedachten rade.

7.3

Resumé feit 1 ( [slachtoffer] )

Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels op hem af te vuren. Het hof zal de verdachte echter, anders dan door de advocaat generaal is gevorderd, vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’.

8 Toepassing feit 2 ( [benadeelde 2] )

8.1

Heeft de verdachte opzettelijk gehandeld?

Het hof stelt op basis van de verklaring van de verdachte – in samenhang met de forensische bevindingen – vast dat de verdachte zeer gericht geschoten heeft op de bestuurderszijde met het doel om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het feit dat de verdachte op het moment van schieten wist dat [benadeelde 2] naast [slachtoffer] in de auto zat is echter onvoldoende om te concluderen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 2] .

Niettemin heeft de verdachte vanaf de linkerzijde van de auto van korte afstand meermalen geschoten op [slachtoffer] , terwijl [benadeelde 2] zich naast [slachtoffer] en aldus min of meer in het verlengde van de schotrichting, bevond. Het is een feit van algemene bekendheid dat het schieten met een vuurwapen in de richting van een ander direct levensgevaar met zich kan brengen voor die ander. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat afgevuurde kogels kunnen afketsen op oppervlakken of hun weg door het lichaam van de ene persoon naar buiten kunnen vinden, waarna deze kogels een ander nog steeds (potentieel dodelijk) kunnen raken. Gelet hierop, en gelet op het feit dat de verdachte bovendien, zoals hij zelf heeft verklaard, geen geoefend schutter was, is de kans dat [benadeelde 2] dodelijk geraakt zou worden door een of meer kogels die hij afvuurde in de richting waarin (ook) [benadeelde 2] zich bevond, naar het oordeel van het hof aanmerkelijk – in de zin van: een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in de gegeven omstandigheden – te achten.

Het hof concludeert op basis van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte – door aldus te handelen – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde 2] door het schieten zou komen te overlijden, en hij aldus heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.

8.2

Heeft de verdachte met voorbedachten rade gehandeld?

Overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat de verdachte – nu hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling – niet de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven, zodat het hof hem ook hier, in afwijking van hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal vrijspreken van de onder 2 tenlastegelegde voorbedachten rade.

8.3

Resumé feit 2 ( [benadeelde 2] )

Gelet op het vorenstaande acht het hof, anders dan door de verdediging is bepleit, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 2] , door met een vuurwapen kogels in zijn richting af te vuren. Het hof zal de verdachte echter vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’.

Verweren omtrent de strafbaarheid

1. Verweren van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op:

primair: noodweer;

subsidiair: noodweerexces;

meer subsidiair: putatief noodweer;

nog meer subsidiair: putatief noodweerexces;

uiterst subsidiair: psychische overmacht.

Omwille van de leesbaarheid – en gelet op de onderlinge samenhang voor wat betreft de feiten – zal het hof hier zowel het verweer van de verdediging bespreken dat betrekking heeft op de strafbaarheid van de feiten (het beroep op noodweer) als de verweren van de verdediging die betrekking hebben op de strafbaarheid van de verdachte (de beroepen op respectievelijk noodweerexces, putatief noodweer(exces) en psychische overmacht).

De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte zich heeft verdedigd en daarin al dan niet is doorgeslagen dan wel dat hij verontschuldigbaar dacht zich te moeten verdedigen en daarin al dan niet is doorgeslagen. De reden daarvoor is dat de verdachte [slachtoffer] een beweging met zijn rechterarm naar zijn linkeroksel zag maken terwijl hij wist dat [slachtoffer] altijd een vuurwapen droeg en dat hij dat vuurwapen in een schoudertasje bewaarde.

Dit dient tegen de achtergrond te worden beschouwd van:

jarenlange bedreigingen aan het adres van de verdachte;

het feit dat ook de omgeving van de verdachte hier last van ondervond;

de afspraak met [slachtoffer] dat deze alleen naar de afspraak zou komen terwijl hij uiteindelijk vergezeld werd door [benadeelde 2] ;

het feit dat de verdachte van [getuige 1] hoorde dat [slachtoffer] tegen [getuige 1] had gezegd dat de verdachte zou moeten werken of de kofferbak in zou gaan, aldus de verdediging.

Het hof overweegt als volgt.

2 Juridisch kader (putatief) noodweer(exces)

2.1

Inleidende opmerkingen bij de beoordeling

Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer (HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417, rov. 2.3.1).

Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten (HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417, rov. 2.3.2).

Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn. De rechter mag de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte leggen (HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0737, rov. 5.4.1).

Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg (HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417, rov. 2.3.3).

2.2

Noodweer

Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de gedragingen van de verdachte werden geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ‘ogenblikkelijke aanranding’ is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor een dergelijke aanranding is echter niet voldoende om daarvan te kunnen spreken.

De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.

2.3

Noodweerexces

Van noodweerexces is sprake bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’ indien deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien (a) de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien (b) op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder (a) bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (HR 18 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9359, rov. 6.2).

Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging (HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3569, rov. 3.5).

2.4

Putatief noodweer(exces)

Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) is vereist dat aan de zijde van de verdachte sprake was van een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Met andere woorden: kon én mocht de verdachte in

redelijkheid menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van die dreiging verkeerd heeft beoordeeld (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.7.2).

Het hof zal dit beoordelen aan de hand van de vraag of de gemiddelde rechtsgenoot in de situatie van de verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen. Het hof zal dan ook tot uitgangspunt nemen de voorstelling die de verdachte zich redelijkerwijs mocht maken van de situatie waarin hij verkeerde.

3 Toepassing

3.1

Is sprake van noodweer?

Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag heeft gelegd, voor zover inhoudende – zo begrijpt het hof gelet op het beroep op noodweer – dat [slachtoffer] op het bewuste moment daadwerkelijk een vuurwapen bij zich droeg, niet aannemelijk geworden. Een dergelijk vuurwapen is ter plaatse niet aangetroffen en evenmin onder [benadeelde 2] .

Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin (en op een tijdstip waarop) voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.

3.2

Is sprake van noodweerexces?

Nu het hof – zoals hiervoor overwogen – heeft vastgesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan evenmin sprake zijn van een noodweerexcessituatie. Het hof verwerpt daarom ook het beroep op noodweerexces.

3.3

Is sprake van putatief noodweer(exces)?

3.3.1

Putatief noodweer

Nu – zoals hiervoor overwogen – naar het oordeel van het hof geen sprake is van een noodweer- of noodweerexcessituatie ziet het hof zich voor de vraag gesteld of aan de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toekomt.

Het hof overweegt als volgt.

Hoewel het hof op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat [slachtoffer] een beweging met zijn rechterarm naar zijn linkeroksel heeft gemaakt, is zulks naar het oordeel van het hof – gelet op de verklaring van de verdachte hieromtrent - voldoende aannemelijk geworden en is ook voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte als direct gevolg daarvan (bezien tegen de achtergrond van de na te melden feiten en omstandigheden) kon én mocht menen dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich moest verdedigen omdat hij verontschuldigbaar zich dat dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van die dreiging verkeerd heeft beoordeeld.

Het hof is van oordeel dat hij dit kon én mocht gelet op de volgende feiten en omstandigheden.

In de eerste plaats staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte gedurende lange tijd – en op verschillende wijzen – is bedreigd. Hoewel het hof niet kan vaststellen dat het telkens [slachtoffer] is geweest van wie deze bedreigingen afkomstig waren, biedt het dossier hiervoor wel sterke aanwijzingen en acht het hof deze aanwijzingen in elk geval zodanig dat de verdachte redelijkerwijs mocht menen dat al die bedreigingen van [slachtoffer] afkomstig waren. Ook de omgeving van de verdachte had last van deze bedreigingen, sprak de verdachte daarop aan en de verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat hij daardoor ook de druk voelde om het met [slachtoffer] uit te praten. In dit verband begrijpt het hof ook dat de verdachte ervoor heeft gekozen om de gemaakte afspraak te laten doorgaan en dat hij zich er niet aan onttrokken heeft.

Daarnaast stelt het hof vast dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] alleen zou verschijnen, terwijl hij uiteindelijk werd vergezeld door [benadeelde 2] , en dat de verdachte kort voor de afspraak met [slachtoffer] van [getuige 1] hoorde dat [slachtoffer] had verteld dat de verdachte of de dag erna moest werken in [slachtoffer] drugslab of de kofferbak in zou gaan.

Het hof heeft bij de beoordeling van boven gestelde vraag nadrukkelijk oog gehad voor de heikele positie waarin de verdachte zich bevond en de aanhoudende bedreigingen en verwijst in aanvulling daarop naar hetgeen daaromtrent is overwogen onder ‘Feitenvaststelling’.

Het hof wijst ten slotte (nogmaals) nadrukkelijk op hetgeen reeds onder ‘Juridisch kader (putatief) noodweer(exces)’ is overwogen, inhoudende:

dat niet als maatstaf heeft te gelden dat de feiten en omstandigheden die aan het beroep – op in dit geval: putatief noodweerexces – ten grondslag worden gelegd, zich buiten redelijke twijfel hebben voorgedaan maar dat deze feiten en omstandigheden (voldoende) aannemelijk moeten zijn geworden;

dat de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd;

dat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg staat aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden.

3.3.2

Putatief noodweerexces

Het hof moet hierbij ook vaststellen dat sprake is van een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’. De verdachte heeft immers zijn gehele magazijn leeggeschoten, vervolgens herladen en nogmaals geschoten, zodat zowel kan worden gesproken van intensief als extensief putatief noodweerexces.

Het hof is echter van oordeel dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is van de hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, welke werd veroorzaakt door het zich verontschuldigbaar ingebeelde onmiddellijk dreigende gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer] . Het hof ziet dit niet anders met betrekking tot de kogels die de verdachte nog heeft afgevuurd na het herladen van zijn wapen. Hoewel op dat moment geen (ingebeelde) noodzaak tot verdediging tegen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding meer aanwezig was, acht het hof ook deze gedraging het onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door het zich verontschuldigbaar ingebeelde onmiddellijk dreigende gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer] .

3.3.3

Resumé ten aanzien van het beroep op putatief noodweer(exces)

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof, anders dan de advocaat-generaal, met de verdediging van oordeel dat aan de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweerexces toekomt. Het enkele feit dat de verdachte rekening hield met een mogelijke aanval door [slachtoffer] en zich – ter bescherming daartegen – als voorzorgsmaatregel van een (illegaal) vuurwapen heeft voorzien, staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan een geslaagd beroep op putatief noodweerexces.

3.4

Resumé ten aanzien van de verweren omtrent de strafbaarheid

Nu aan de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweerexces toekomt, is de verdachte niet strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.

Gelet hierop behoeft het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat sprake is geweest van psychische overmacht, geen bespreking meer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

doodslag.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Er zijn – mede gelet op hetgeen hiervoor onder ‘Verweren omtrent de strafbaarheid’ is overwogen – geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is – gelet op hetgeen hiervoor onder ‘Verweren omtrent de strafbaarheid’ is overwogen – niet strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, zodat het hof hem te dier zake zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

Beslag

Onttrekking aan het verkeer (vuurwapen en patroonhouder)

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vuurwapen en een patroonhouder, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is immers dat dit voorwerpen zijn met behulp waarvan de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het hof zal daarom de onttrekking aan het verkeer bevelen van deze voorwerpen.

Teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt

Het hof zal van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto (grijze [merk en type] met [kenteken] ), de teruggave gelasten aan [rechthebbende] , gevestigd aan de [adres 2] , nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag op dit voorwerp te laten voortduren en zij redelijkerwijs als rechthebbende daarvan kan worden aangemerkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (nabestaande van [slachtoffer] )

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 83.012,41. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.512,41.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

Het hof overweegt als volgt.

Nu aan de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde handelen, waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 41.265,68. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.737,68.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

Het hof overweegt als volgt.

Nu aan de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte deswege niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;

beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

1 STK Vuurwapen ( [goednummer 1] );

1 STK Patroonhouder ( [goednummer 2] ).

gelast de teruggave aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten [rechthebbende] , gevestigd aan de [adres 2] , van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

1 STK personenauto (grijze [merk en type] , [kenteken] , goednummer [goednummer 3] ).

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de eigen en door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de eigen en door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

heft op het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.

Aldus gewezen door:

mr. G.J. Schiffers, voorzitter,

mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,

en op 4 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoot

Voetnoot 1

Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, District Recherche Helmond, zaaksnummer OB3R023039 (onderzoek: Zandhaver), gesloten d.d. 11 december 2023 door verbalisant [verbalisant 6] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 1106). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Voetnoot 2

Dossierpagina 60 en 67.

Voetnoot 3

Dossierpagina 60.

Voetnoot 4

Dossierpagina 644, ook zichtbaar op foto 149 op dossierpagina 633.

Voetnoot 5

Dossierpagina 679, ook zichtbaar op foto 3 op dossierpagina 653.

Voetnoot 6

Dossierpagina 1078.

Voetnoot 7

Dossierpagina 644, ook zichtbaar op foto 3 op dossierpagina 653.

Voetnoot 8

Stukken uit het dossier Karma22, zoals gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2024.

Voetnoot 9

Dossierpagina 91

Voetnoot 10

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2024, pagina 2.

Voetnoot 11

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2024, pagina 2.

Voetnoot 12

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2024, pagina 3.

Voetnoot 13

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2024, pagina 4.

Voetnoot 14

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2024, pagina 4.

Voetnoot 15

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2024, pagina 2.

Voetnoot 16

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2024, pagina 3.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] door de rechter-commissaris d.d. 13 februari 2024, pagina 3.

Voetnoot 18

Dossierpagina 139.

Voetnoot 19

Dossierpagina 143.

Voetnoot 20

Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] bij de rechter-commissaris d.d. 13 februari 2024, p. 3.

Voetnoot 21

Dossierpagina 143.

Voetnoot 22

Dossierpagina 103.

Voetnoot 23

Dossierpagina 113.

Voetnoot 24

Respectievelijk dossierpagina 85 en 86.

Voetnoot 25

Dossierpagina 143.

Voetnoot 26

Dossierpagina 103.

Voetnoot 27

Respectievelijk dossierpagina 143 en het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] bij de rechter-commissaris d.d. 13 februari 2024, p. 4.

Voetnoot 28

Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 maart 2024, pagina 3.

Voetnoot 29

Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 maart 2024, pagina 4.

Voetnoot 30

Stukken uit het dossier Karma22, zoals gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van de rechter-commissaris d.d. 21 februari 2024.

Voetnoot 31

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 mei 2025.

Voetnoot 32

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 mei 2025.