[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Limburg Zuid – Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder feit 2 primair tenlastegelegde en is de verdachte ter zake van:
? het driemaal plegen van verduistering, zoals tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder de feiten 1 en 2 subsidiair en onder parketnummer 03-050848-20;
? witwassen, zoals tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder feit 3 primair;
? mishandeling, zoals tenlastegelegd onder parketnummer 03-218095-19;
? belaging, zoals tenlastegelegd onder parketnummer 03-218101-19 en
? handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, zoals tenlastegelegd onder parketnummer 03-218105-19,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Tevens heeft de politierechter een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan de verdachte opgelegd, te weten een contactverbod met aangeefster [benadeelde] en haar 3 kinderen voor de duur van 36 maanden, met 2 weken vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden). De politierechter heeft daarbij bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] , ziende op feit 1 onder parketnummer 03-147562-19, tot een bedrag van
€ 740,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , ziende op de feiten 2 subsidiair en 3 primair onder parketnummer 03-147562-19, is geheel toegewezen tot een bedrag van
€ 19.445,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schade-vergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , ziende op parketnummer
03-218095-19, is tot een bedrag van € 100,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , ziende op parketnummer 03-218101-19, is geheel toegewezen tot een bedrag van € 7.046,64, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van het beslag heeft de politierechter als volgt beslist:
? de (opbrengst van de) caravan/aanhanger (parketnummer 03-147562-19): het geld waarop beslag ligt moet worden bewaard voor de rechthebbende;
? ter beschikking van de rechthebbende stellen van het in beslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen: (03-147562-19) 1 STK Aanhanger, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [rechthebbende] .
Ten slotte heeft de politierechter de vordering tot gevangenneming van de verdachte toegewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een gedeelte van € 740,00 toegewezen. Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, duurt de voeging alleen voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van € 740,00.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder feit 2 primair tenlastegelegde en de verdachte ter zake van:
? het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde;
? het onder parketnummer 03-218095-19 tenlastegelegde;
? het onder parketnummer 03-218101-19 tenlastegelegde;
? het onder parketnummer 03-218105-19 tenlastegelegde en
? het onder parketnummer 03-050848-20 tenlastegelegde,
zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr zal opleggen, te weten een contact-verbod met aangeefster [benadeelde] en haar 3 kinderen voor de duur van 36 maanden, met 2 weken vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden). De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform de politierechter zal beslissen op het beslag.
De advocaat-generaal heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen conform de beslissing van de politierechter zal toewijzen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , ziende op parketnummer 03-218101-19. De advocaat-generaal heeft zich te dien aanzien op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering voor zover ziende op de schadepost ‘verkeersboetes’ à € 224,00 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat een bevel tot gevangenneming niet meer nodig is.
Pleidooi van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder feit 2 (primair en subsidiair) en feit 3 (primair en subsidiair) tenlastegelegde bepleit en naar voren gebracht dat het hof ten aanzien van de overige feiten tot een bewezenverklaring kan komen. Door de verdediging is verzocht om de strafoplegging te beperken tot de in eerste aanleg opgelegde straf. Ten slotte heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder 1 tenlastegelegde voor zover ziende op de verduistering van:
? een Seneca gereedschapskist met inhoud;
? een Dolmar kettingzaag (model PS6100-45, kleur rood/oranje);
? een Dolmar kettingzaag (model PS-352TLC-40, kleur rood/oranje) en
? een accuset (merk Makita, model 197626-8, kleur blauw).
Het hof is van oordeel dat deze vrijspraken beschermd zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Het hof begrijpt verder uit de vordering van de advocaat-generaal dat de in de eerste aanleg toegewezen vordering gevangenneming niet meer aan de orde is.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover thans nog aan de orde – en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de bewijsoverwegingen en met
uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan, de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslissing op het beslag.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder feit 2 subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte de caravan van het merk Fendt, type Saphir, met kenteken: [kenteken 1] destijds contant heeft betaald aan de heer [gemachtigde benadeelde 2] van [benadeelde 2] . De verdachte is echter snel na de aankoop de tenaamstellingscode van de caravan kwijt geraakt en heeft derhalve een nieuwe code aangevraagd. De verdachte heeft hierbij ter goeder trouw gehandeld en dient derhalve van zowel het onder 2 als het onder 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier bevindt zich geen enkele objectieve aanwijzing waaruit blijkt dat de verdachte voor de desbetreffende caravan (contant) heeft betaald. Ook in hoger beroep is daarvan niet gebleken. Het hof kan zich derhalve vinden in de bewijsmotivering van de politierechter, zoals opgenomen op pagina’s 15 en 16 van het vonnis, en bevestigt deze integraal. Ook het hof komt derhalve tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-147562-19. Het verweer wordt verworpen.
Op te leggen straf en motivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van een houtkloofmachine, een caravan en een personenauto. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in hem werd gesteld en heeft hij de benadeelden veel schade berokkend. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door de desbetreffende caravan vervolgens te verkopen aan een derde. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. De verdachte heeft zich bij zijn handelen slechts laten leiden door eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de benadeelden en voor de samenleving in het algemeen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen en belagen van zijn ex-vriendin. Daarmee heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Vanwege de belaging heeft de aangeefster zich genoodzaakt gevoeld om, samen met haar kinderen, te verhuizen en onder te duiken. De grote impact van het handelen van de verdachte op aangeefster en haar gezin behoeft, naar het oordeel van het hof, dan ook geen nader betoog.
Ten slotte is bewezenverklaard dat de verdachte een ploertendoder voorhanden heeft gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met:
? de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 december 2021, reeds eerder meermalen ter zake van soortgelijke strafbare vermogensfeiten is veroordeeld. Ook blijkt daaruit dat de verdachte eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk is veroordeeld, toch niet recent (immers in 1994);
? de omstandigheid dat uit voornoemd uittreksel volgt dat artikel 63 Sr meermalen van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader is door de verdediging, kort gezegd, naar voren gebracht dat de gezondheidstoestand van de verdachte zeer broos is.
Alles afwegende, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat – gelet op de ernst van de feiten – niet kan worden volstaan met de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is en dat een verdubbeling van de in eerste aanleg opgelegde straf, zoals gevorderd, niet noodzakelijk is. Het hof zal de verdachte in hoger beroep derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf van de duur van 9 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorts acht het hof het, net als de politierechter en de advocaat-generaal, passend en geboden om aan de verdachte – ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten – een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v, eerste lid, Sr op te leggen. Het hof neemt daarbij de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-218101-19 in acht. De verdachte zal worden bevolen zich gedurende 36 maanden te onthouden van enig contact met aangeefster [benadeelde] en haar drie kinderen.
Aan deze maatregel zal een vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken worden gekoppeld, voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. Het hof zal tevens bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster. Het hof betrekt bij dit oordeel in het bijzonder het gegeven dat de verdachte zelfs tijdens zijn detentie via Facebook is doorgegaan met de belaging van aangeefster, waaronder het posten van een bericht waarin een beloning van € 25.000,00 wordt uitgeloofd om aangeefster en de kinderen te vinden. Voorts heeft het hof bij de beoordeling betrokken dat de aangeefster, samen met haar gezin, is moeten onderduiken uit angst voor de verdachte.
Het hof zal de teruggave aan de rechthebbende, te weten [rechthebbende] te Echt, gelasten van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven aanhanger (onder parketnummer 03-147562-19).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 4.223,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Zoals reeds overwogen, strekt de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep derhalve van rechtswege tot een bedrag van € 740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof is de schadepost ‘houtklover’ – betrekking hebbende op het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder 1 bewezenverklaarde feit, te weten de verduistering van een houtkloofmachine – door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt en bovendien door de verdediging niet betwist. Het hof zal de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 740,00 derhalve ten laste van de verdachte toewijzen.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met vermeerdering met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Het hof zal daarbij uitgaan van de laatste dag van de pleegperiode, te weten: 16 januari 2019.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest telkens begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 740,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 19.445,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde schade, betrekking hebbende op het in de zaak met parketnummer 03-147562-19 onder 2 bewezenverklaarde feit, te weten de verduistering van de caravan van het merk Fendt, type Saphir, met kenteken [kenteken 1] voldoende is onderbouwd en bovendien niet door de verdediging is betwist. Het hof acht de vordering derhalve geheel toewijsbaar tot een bedrag van € 19.445,00.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met vermeerdering met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Het hof zal daarbij uitgaan van de laatste dag van de pleegperiode, te weten 19 september 2018.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest telkens begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in zaak met parketnummer 03-147562-19 onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 19.445,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (parketnummer 03-218095-19)
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg, in de zaak met parket-nummer 03-218095-19, een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 325,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een bedrag van € 100,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partijen als gevolg van verdachtes onder parketnummer 03-218095-19 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft door het handelen van de verdachte een dik en blauwgekleurd oog opgelopen. Het hof is derhalve van oordeel dat de door de verdachte veroorzaakte immateriële schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal, acht het hof daarvoor een naar billijkheid vastgesteld bedrag van € 200,00 toewijsbaar. Voor het meer gevorderde dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 200,00 toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2019, zijnde de pleegdatum.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest telkens begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 03-218095-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (parketnummer 03-218101-19)
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg, in de zaak met parket-nummer 03-218101-19, een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 7.046,64. Dit bedrag bestaat uit € 4.576,64 aan materiële schade (onderverdeeld in diverse posten) en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verhuiskosten (€ 3.356,06) en de opslagkosten (€ 966,58) voldoende zijn onderbouwd en bovendien niet door de verdediging zijn betwist. Het hof acht deze twee materiële schadeposten derhalve geheel toewijsbaar tot een bedrag van
€ 4.322,64. Dit is evenwel anders voor de derde materiële schadepost. De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van € 224,00 en daartoe is aangevoerd dat de benadeelde partij op 22 juni 2019 is gevlucht met achterlating van (onder andere) haar auto. In de periode dat de benadeelde partij in de vrouwenopvang verbleef en geen beschikking had over de auto, zijn drie verkeersboetes op haar naam binnen gekomen. De verdachte had op dat moment de beschikking over de auto. De boete van 3 juli 2019 (€ 43,00) en de twee boetes van 7 juli 2019 (1x € 57,00 en 1x € 114,00), staan thans nog open op naam van de benadeelde partij.
Het hof merkt in de eerste plaats op dat de optelsom van de drie verkeersboetes (€ 43,00 +
€ 57,00 + € 114,00) neerkomt op een totaalbedrag van € 214,00 in plaats van € 224,00. Voorts is het hof, anders dan de politierechter, maar met de advocaat-generaal, van oordeel dat deze schade – hoewel niet door de verdediging betwist – niet in rechtstreeks verband staat met het onder parketnummer 03-218101-19 bewezenverklaarde feit. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij thans in dit deel van haar vordering niet kan worden ontvangen.
De immateriële schade die de benadeelde partij door toedoen van de verdachte heeft geleden is op een bedrag van € 2.500,00 gesteld. Gelet op de impact die het bewezenverklaarde op de benadeelde partij heeft (gehad) en de omstandigheid dat deze schade bovendien niet door de verdediging is betwist, acht het hof het gevorderde bedrag vastgesteld naar billijkheid geheel toewijsbaar.
Resumerend, is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder parketnummer 03-218101-19 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van
€ 6.822,64, bestaande uit € 4.322,64 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd totaalbedrag toewijsbaar is, met vermeerdering met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Wat betreft de materiële schade zal het hof uitgaan van de factuurdata van de verhuiskosten (9 september 2019) en van de opslagkosten (23 oktober 2019) en voor wat betreft de immateriële schade van de laatste dag van de pleegperiode van het delict (7 september 2019).
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest telkens begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 03-218101-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 6.822,64. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de diverse schadeposten tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.