Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen de uitspraak van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-147562-19 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Limburg Zuid – Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Bij uitspraak waarvan beroep heeft de politierechter het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 15.500,00 en is aan de betrokkene een betalingsverplichting aan de Staat opgelegd voor een gelijk bedrag. De duur van de gijzeling is bepaald op ten hoogste 112 dagen.
Namens de betrokkene is tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de uitspraak waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van het aantal dagen waarop de gijzeling is bepaald en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, het aantal dagen op 310 zal bepalen.
De raadsman van de betrokkene heeft geen verweer gevoerd.
Het hof verenigt zich met de uitspraak en met de redengeving waarop dit berust, met uitzondering van de door de politierechter bepaalde duur van de gijzeling.
De politierechter heeft de duur van de gijzeling bepaald op ten hoogste 112 dagen.
Het hof zal de duur van de gijzeling die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd opnieuw bepalen. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 50,00 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. Nu aan de betrokkene de verplichting is opgelegd tot betaling van een bedrag van € 15.500,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de duur derhalve ten hoogste (€ 15.500,00 / 50 =) 310 dagen beloopt.
Beslissing
BESLISSING
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep ten aanzien van de duur van de gijzeling en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 310 dagen.
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 2 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van de Loo en mr. Henzen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.