Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 november 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700203-18 en 03-055723-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 03-118967-17, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van – kort samengevat – belaging van [slachtoffer/benadeelde partij] gedurende de periode van 17 mei 2017 tot en met 25 oktober 2017 (parketnummer 03-055723-18) en de periode van 1 januari 2018 tot en met 25 mei 2018 (parketnummer 03-700203-18). Tevens heeft de rechtbank [slachtoffer/benadeelde partij] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal vrijspreken van het onder 03-700203-18 tenlastegelegde en zal bewezen verklaren hetgeen is tenlastegelegd onder 03-055723-18 en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,- toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met aanvulling van gronden zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-700203-18
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor belaging in de periode van 1 januari 2018 tot en met 25 mei 2018. Ook als vastgesteld zou kunnen worden dat het de verdachte is geweest die te zien is op de camerabeelden, waarop te zien is dat een persoon langs de woning van aangeefster loopt, fietst of rijdt, dan zijn deze gedragingen niet van een zodanig indringende aard en hebben deze niet een dermate stelselmatig karakter dat dat tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit leidt. Het hof zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-055723-18
In hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Het feit dat bij de verschillende aangiften van [slachtoffer/benadeelde partij] diverse bijlagen zijn gevoegd, waarvan de meeste geen datum bevatten, heeft tot gevolg dat deze onvoldoende steun bieden aan een bewezenverklaring van belaging in de periode zoals genoemd in de aangifte van belaging.
Uit het proces-verbaal van [verbalisant] d.d. 30 oktober 2017 volgt dat [slachtoffer/benadeelde partij] gedurende het gesprek met genoemde verbalisant een veelvoud aan bijlagen heeft toegezonden zonder daarbij te specificeren op welke data deze bijlagen betrekking hebben. Nu uit de stukken niet blijkt op welke data de stukken betrekking hebben en de anonieme telefoontjes of telefoonnummers niet zijn toe te schrijven aan de verdachte, acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de tenlastegelegde belaging.
Beslissing
BESLISSING
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 21 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.