geboren te
[geboorteplaats]
op
[geboortedag]
1974,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 6, feit 7 en feit 8 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming’ (telkens feit 1 primair en feit 4 primair);- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (telkens feit 2 primair, feit 3, feit 5 primair, feit 6 en feit 7);- ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 8),de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]
hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 534,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, onder niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering. De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]
is hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.897,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, onder niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering. De rechtbank heeft in toewijzende zin beslist op de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 3]
en de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 499,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij het bestreden vonnis is de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4]
hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.828,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.De vordering van de benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
is hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 760,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.Ten slotte is ten behoeve van de slachtoffers telkens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij akte van 16 september 2022 is het namens de verdachte onbeperkt ingestelde hoger beroep partieel ingetrokken, in die zin dat het hoger beroep zich niet langer richt tegen de beslissing van de rechtbank ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 8 ten laste is gelegd.
De benadeelde partij
[benadeelde 2]
is door de rechtbank gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij
[benadeelde 2]
in hoger beroep slechts aan de orde voor het toegewezen bedrag, aangezien de vordering in zoverre van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Voor het door de rechtbank bewezenverklaarde feit 8 – welke feit aldus niet aan het oordeel van het hof is onderworpen – zal het hof, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf bepalen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de materiële schadeposten van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat daarop dezelfde beslissingen kunnen worden genomen als de rechtbank heeft gedaan. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de advocaat-generaal, zo begrijpt het hof, primair geconcludeerd dat de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en subsidiair heeft het Openbaar Ministerie zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Tevens is gevorderd om ten behoeve van de slachtoffers telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten slotte is gevorderd dat het hof de straf voor het, niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank bewezenverklaarde feit 8 zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 11 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan
[adres 1]
, een iPod en/of meerdere (huis)sleutels en/of een telefoon (type Samsung Galaxy S5+) en/of een hoeveelheid shag en/of crèmes en/of verzorgingsproducten, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 1]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2018 tot en met 11 april 2018 in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een telefoon (type Samsung Galaxy S5+) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. hij op of omstreeks 11 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan
[adres 2]
, een fotocamera (type Canon) en/of sieraden en/of een kussensloop, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 2]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2018 tot en met 28 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten sieraden heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.hij op of omstreeks 14 maart 2018 in de gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan
[adres 3]
, een rijbewijs (op naam gesteld van
[benadeelde 6]
en/of een identiteitskaart (op naam gesteld van
[benadeelde 7]
) en/of een bankpas (type Rabobank) en/of een bankpas (type ING) en/of 1850 euro aan contanten, althans een hoeveelheid geld, en/of sieraden en/of een iPad Air (type 16 Gb) en/of een mobiele telefoon (type Samsung Galaxy J3) en/of een mobiele telefoon (type iPhone), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 6]
en/of
[benadeelde 7]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
4. hij op of omstreeks 27 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan
[adres 4]
, sieraden en/of een (antieke) klok en/of een kussensloop, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 3]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2018 tot en met 14 juni 2018 in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten sieraden en/of een (antieke) klok heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5. hij op of omstreeks 29 maart 2018 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning en/of een bij voorgenoemde woning behorende garage gelegen aan
[adres 5]
, een auto (type BMW gekentekend
[kenteken]
) en/of een autosleutel (behorende bij voorgenoemde auto) en/of een kentekenbewijs (behorende bij voorgenoemde auto) en/of sieraden en/of 3000 euro aan contanten, althans een hoeveelheid geld, en/of een muntenverzameling en/of een bankpas (op naam gesteld van
[benadeelde 4]
) en/of een pinpas (type ABN AMRO op naam gesteld van
[benadeelde 4]
) en/of een E-dentifier (type ABN AMRO) en/of een tablet (type Samsung) en/of een metalen kist en/of portemonnees/beursjes, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 4]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming en/of een valse sleutel, te weten een uit (de slaapkamer van) voorgenoemde woning weggenomen (voorgenoemde) autosleutel, tot welk gebruik verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2018 tot en met 1 april 2018 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een auto (type BMW gekentekend
[kenteken]
) en/of (een gedeelte van) een muntenverzameling heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.hij op of omstreeks 9 maart 2018 te Bocholtz, in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan
[adres 6]
, sieraden en/of een sieradenkist en/of een 200 euro aan contanten, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 8]
en/of
[benadeelde 9]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
7.hij op of omstreeks 9 maart 2018 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan
[adres 7]
, sieraden en/of een geldkistje en/of 20 euro aan contanten, althans een hoeveelheid geld, en/of een kussensloop, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan
[benadeelde 5]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij op 11 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan
[adres 1]
, een iPod en meerdere (huis)sleutels en een telefoon (type Samsung Galaxy S5+) en een hoeveelheid shag en crèmes en verzorgingsproducten, die toebehoorden aan
[benadeelde 1]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
2. hij op 11 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan
[adres 2]
, een fotocamera (type Canon) en sieraden en een kussensloop, die toebehoorden aan
[benadeelde 2]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
3.hij op 14 maart 2018 in de gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan
[adres 3]
, een rijbewijs (op naam gesteld van
[benadeelde 6]
) en een identiteitskaart (op naam gesteld van
[benadeelde 7]
) en een bankpas (type Rabobank) en een bankpas (type ING) en 1850 euro aan contanten en sieraden en een iPad Air (type 16 Gb) en een mobiele telefoon (type Samsung Galaxy J3) en een mobiele telefoon (type iPhone), die toebehoorden aan
[benadeelde 6]
en/of
[benadeelde 7]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
4. hij op 27 maart 2018 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan
[adres 4]
, sieraden en een klok en een kussensloop, die toebehoorden aan
[benadeelde 3]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
5. hij op 29 maart 2018 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, uit een woning en een bij de woning behorende garage gelegen aan
[adres 5]
, een auto (type BMW gekentekend
[kenteken]
) en een autosleutel (behorende bij voorgenoemde auto) en een kentekenbewijs (behorende bij voorgenoemde auto) en sieraden en 3000 euro aan contanten en een muntenverzameling en een pinpas (type ABN AMRO op naam gesteld van
[benadeelde 4]
) en een E-dentifier (type ABN AMRO) en een tablet (type Samsung) en een metalen kist en portemonnees/beursjes, die toebehoorden aan
[benadeelde 4]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en de weg te nemen auto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een uit de slaapkamer van voorgenoemde woning weggenomen autosleutel, tot welk gebruik verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren;
6.hij op 9 maart 2018 te Bocholtz, in de gemeente Simpelveld, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan
[adres 6]
, sieraden en een kist en 200 euro aan contanten, die toebehoorden aan
[benadeelde 8]
en/of
[benadeelde 9]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
7.hij op 9 maart 2018 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan
[adres 7]
, sieraden en een kistje en 20 euro aan contanten en een kussensloop, die toebehoorden aan
[benadeelde 5]
, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant
[verbalisant]
, hoofdagent van politie, proces-verbaalnummer LB2R018036-138, onderzoek ‘Stockton’, gesloten d.d. 5 juli 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-976.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
A.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
A.1
Woningbraak aan [adres 1]
(feit 1)
Op zondag 11 maart 2018 is er op klaarlichte dag ingebroken in de woning aan
[adres 1]
. Hiervan heeft de bewoonster
[benadeelde 1]
aangifte gedaan. Uit de aangifte volgt dat de dader of daders het bovenlicht van de achterdeur hebben verbroken en via de gft-container en een speciekuip door het bovenlicht de woning zijn ingeklommen.
[benadeelde 1]
miste een iPod, huissleutels, een Samsung Galaxy S5+ en enkele balen shag. Ook zijn crèmes en verzorgingsproducten ontvreemd.
Uit sporenonderzoek volgt dat op de plekken waar in de sluitnaad is gewrikt rode verfafzetting van het gebruikte werktuig is aangetroffen.
A.2
Woningbraak aan [adres 2]
(feit 2)
Eveneens op 11 maart 2011 heeft er op klaarlichte dag een inbraak plaatsgevonden in de woning aan
[adres 2]
. Aangever
[benadeelde 2]
verklaarde dat de dader of daders het slot van de zijdeur hebben verbroken en vervolgens de beneden- en bovenverdieping hebben doorzocht. Daartoe zijn ook twee binnendeuren opengebroken. Er zijn een fotocamera van het merk Canon, meerdere sieraden en een kussensloop weggenomen.
Uit sporenonderzoek volgt dat er met een werktuig in de sluitnaad van de zijdeur is gewrikt en het hout was versplinterd. De sluitkom van het oplegslot was volledig van het kozijn gebroken. Evenals bij de inbraak aan het Kloosterbosvoetpad te Kerkrade werd ook rode verfafzetting aangetroffen.
A.3
Woningbraak aan [adres 3]
(feit 3)
Op 14 maart 2018 is overdag in de woning van
[benadeelde 7]
en
[benadeelde 6]
aan
[adres 3]
ingebroken. De aangevers missen onder meer een rijbewijs op naam van
[benadeelde 6]
, een identiteitskaart op naam van
[benadeelde 7]
, een bankpas van de Rabobank en een bankpas van de ING Bank, € 1.850,00 aan contant geld, sieraden, een iPad Air 16 Gb, Samsung Galaxy J3 en een iPhone. De voordeur van de woning bestaat uit twee losse delen. Door een tussenlat te verbreken is de dader of zijn de daders via het onderste gedeelte van de deur de woning binnengekomen.
Uit sporenonderzoek volgt dat ook bij deze inbraak een kussensloop is meegenomen.
A.4
Woninginbraak aan [adres 4]
(feit 4)
Bij een inbraak op 27 maart 2018 tussen 14.30 en 15.30 uur aan
[adres 4]
zijn volgens aangeefster
[benadeelde 3]
een grote hoeveelheid sieraden, waaronder een zilveren armband met zwarte stenen, een zilveren armband met rode stenen en drie hangertjes met edelstenen en een oude tafelklok weggenomen.
Ook deze inbraak vond overdag plaats. Er werd tevens een kussensloop ontvreemd. Voorts is uit sporenonderzoek naar voren gekomen dat de dader of de daders zich de toegang tot de woning hebben verschaft door met een breekwerktuig in de sluitnaad van het slaapkamerraam te wrikken en dit raam open te breken.
A.5
Woninginbraak aan [adres 5]
(feit 5)
Op 29 maart 2018 is overdag tussen 12.00 en 16.30 uur ingebroken bij
[benadeelde 4]
aan
[adres 5]
. Van haar zijn verscheidene goederen weggenomen, te weten een BMW uit 2015 met kenteken
[kenteken]
, de bijbehorende autosleutel en het kentekenbewijs, sieraden, € 3.000,00 aan contant geld, een muntenverzameling, een pinpas van ABN AMRO Bank op haar naam, een E-dentifier van ABN AMRO Bank, een tablet van het merk Samsung, een metalen kist en portemonnees/beursjes.
Uit sporenonderzoek volgt dat de dader of daders met een breekijzer in de sluitnaad van de voordeur hebben gewrikt en op die manier de deur hebben opengebroken, waardoor zij zich de toegang tot de woning hebben verschaft en zich met de aldaar aangetroffen sleutels naar de garage hebben begeven en de auto hebben weggehaald.
A.6
Woninginbraak aan [adres 6]
(feit 6)
Op 9 maart 2018 zijn
[benadeelde 8]
en
[benadeelde 9]
overdag het slachtoffer geworden van een woninginbraak. Door de voordeur open te breken heeft men zich de toegang tot hun woning aan
[adres 6]
in de gemeente Simpelveld verschaft. Bij die gelegenheid zijn sieraden, een kist en € 200,00 aan contant geld weggenomen.
A.7
Woninginbraak aan [adres 7]
Bij een woningbraak overdag op 9 maart 2018 heeft tevens een inbraak plaatsgevonden in de woning van
[benadeelde 5]
aan
[adres 7]
. Hij heeft aangifte gedaan van diefstal van sieraden, een sieradenkistje en € 20,00 aan contant geld.
Bij deze inbraak is eveneens een kussensloop weggenomen.
Uit sporenonderzoek is naar voren gekomen dat er met een breekijzer tussen de sluitnaad van de voordeur is gewrikt en dat de voordeur met een breekvoorwerp is opengebroken ter hoogte van het slot. Op een opengebroken archiefkast zat rode lak, vermoedelijk afkomstig van een breekwerktuig.
A.8
Betrokkenheid van de verdachte en medeverdachten bij de woningbraken
Naar aanleiding van onderzoek naar de gestolen telefoon van het merk Samsung, toebehorende aan
[benadeelde 1]
(feit 1; welke telefoon in gebruik was bij medeverdachte
[medeverdachte 1]
), en beelden van het naast de plaats delict van feit 2 gelegen Tinq-tankstation, zijn
[medeverdachte 1]
,
[medeverdachte 2]
en de verdachte als verdachten in beeld gekomen.
In de woning van de verdachte zijn munten en de kist waar die munten in zaten aangetroffen die tijdens de woninginbraak bij
[benadeelde 4]
(feit 5) zijn ontvreemd.
Voorts volgt uit de inhoud van een op 28 maart 2018 getapt telefoongesprek, daags na de inbraak bij
[benadeelde 3]
(feit 4), dat de verdachte spreekt met medeverdachte
[medeverdachte 1]
over de prijs van sieraden waarover
[medeverdachte 1]
het met een onbekende man had gehad en waarover
[medeverdachte 1]
zei dat die onbekende man de steentjes eraf had geknipt. Diezelfde 28e maart 2018 belde
[medeverdachte 1]
met een onbekende man en vroeg hem of hij een antiek klokje wilde kopen.
Tevens heeft medeverdachte
[medeverdachte 1]
op 29 maart 2018 om 16.08 uur telefonisch contact gehad met een onbekende man, in welk gesprek
[medeverdachte 1]
zei: “Kijk, ik heb nu die hele speciale muntjes (…) je ziet de waarde op internet. Kun je daar wat mee”.
Deze telefoongesprekken vonden telkens plaats kort nadat de woninginbraken aan
[adres 4]
(feit 4) en
[adres 5]
(feit 5) waren gepleegd, bij welke inbraken onder meer sieraden met stenen en een oude tafelklok (feit 4) en munten (feit 5) waren ontvreemd.
Op 31 maart 2018 is er telefonisch contact tussen medeverdachte
[medeverdachte 1]
en een onbekende derde geweest over een auto.
[medeverdachte 1]
zei toen onder andere: “prachtig jongen. Helemaal nieuw. Uh, van (…) vorig jaar. Uh vol leer. (…) Met sleutel. (…) Ik vraag jou gewoon uh geef me een roodje, zevenvijftig”.
[medeverdachte 1]
zei dat niemand ervan weet, “alleen ik en die ene, die (…)
[naam]
(…) Dat is eergister gebeurd”. Twee minuten na dat gesprek belde
[medeverdachte 1]
naar de verdachte en zei: “Hey luister. Auto belt me vanavond”. Een kleine vijf uur later belde de verdachte naar medeverdachte
[medeverdachte 1]
en vroeg hem: “Heb je wat bereikt?”.
[medeverdachte 1]
antwoordde: “zevenvijftig”. Verdachte zei: “Geef mij ook wat”, waarop
[medeverdachte 1]
reageerde dat hij tot woensdag weg was. Verdachte reageerde daarop met: “Ja, hoe krijg ik mijn geld dan” (…) van dat ding”, waarop
[medeverdachte 1]
zei: “als die vandaag belt, vanavond, dan kom ik”. “Eergister” was de datum van de woninginbraak bij
[benadeelde 4]
, bij welke gelegenheid een relatief nieuwe BMW was gestolen met lederen bekleding en de bijbehorende sleutel.
Medeverdachte
[medeverdachte 2]
heeft verklaard dat zij door de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
gedwongen werd om als chauffeur te fungeren. Over de tenlastegelegde woninginbraken heeft zij eveneens verklaringen afgelegd. Op 9 maart 2018 is medeverdachte
[medeverdachte 2]
met de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
op pad geweest. Toen was zij in Bocholtz en heeft zij de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
in Klimmen afgezet. Twee dagen later, op 11 maart 2018, heeft medeverdachte
[medeverdachte 2]
naar eigen zeggen de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
afgezet tegenover de woning aan
[adres 2]
. De verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
liepen naar die woning zonder iets en kwamen op enig moment terug met iets. Op 14 maart 2018 heeft medeverdachte
[medeverdachte 2]
de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
afgezet in Nuth. De verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1]
kwamen even later met een tas terug.
Het hof stelt vast dat medeverdachte
[medeverdachte 2]
bij gelegenheid van haar verhoor door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, op 9 september 2022 feitelijk niet anders heeft verklaard.
Medeverdachte
[medeverdachte 1]
heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij samen met de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 2]
woninginbraken pleegde. Daartoe spraken zij af en gingen op weg op zoek naar huizen waar niemand thuis was. De buit werd gedeeld. Medeverdachte
[medeverdachte 2]
bestuurde telkens de auto waarmee zij zich verplaatsten en zat op de uitkijk. Samen met de verdachte voerde medeverdachte
[medeverdachte 1]
vervolgens de braak en diefstallen uit. Over de modus operandi verklaarde medeverdachte
[medeverdachte 1]
dat de rolverdeling tussen hem en de verdachte per inbraak op pure toeval was gebaseerd. Het ging erom dat er zou worden ingebroken en dat men met een buit kon vertrekken. Medeverdachte
[medeverdachte 1]
heeft verklaard dat medeverdachte
[medeverdachte 2]
alleen niet betrokken was bij de woninginbraken aan de
[adres 4]
te Kerkrade en de
[adres 5]
te Heerlen.
Volgens medeverdachte
[medeverdachte 1]
heeft de verdachte bij de inbraak aan
[adres 1]
(feit 1) het raam vernield en is hijzelf de woning binnengegaan. De verdachte bleef toen op de uitkijk staan. De rollen waren vervolgens omgedraaid bij de woninginbraak aan
[adres 2]
(feit 2). Medeverdachte
[medeverdachte 1]
belde daar aan en de verdachte is vervolgens naar binnen gegaan. Medeverdachte
[medeverdachte 1]
verklaarde voorts dat het eveneens voorkwam dat de verdachte en hijzelf samen de deur forceerden en samen naar binnen gingen, zoals bij de woninginbraak aan
[adres 3]
(feit 3). Bij die inbraak heeft de verdachte de deur geopend en heeft medeverdachte
[medeverdachte 1]
geholpen. De verdachte heeft de bovenverdieping doorzocht en medeverdachte
[medeverdachte 1]
de begane grond. Bij de woninginbraak aan
[adres 6]
(feit 6) heeft de verdachte de deur geopend en is medeverdachte
[medeverdachte 1]
naar binnen gegaan.De rollen waren wederom omgedraaid bij de woninginbraak aan
[adres 4]
(feit 4), aangezien de verdachte via het slaapkamerraam naar binnen is gegaan en medeverdachte
[medeverdachte 1]
op de uitkijk bleef staan. De inbraak in de woning aan
[adres 5]
(feit 5) is volgens medeverdachte
[medeverdachte 1]
samen met de verdachte en een vriendin van de verdachte gepleegd. Medeverdachte
[medeverdachte 1]
heeft aangebeld en toen bleek dat er kennelijk niemand thuis was, heeft medeverdachte
[medeverdachte 1]
vervolgens de deur geforceerd en is de verdachte met de vriendin naar binnen gegaan. Medeverdachte
[medeverdachte 1]
is nadat de auto uit de garage kwam, met de BMW weggereden. Bij de woninginbraak aan
[adres 7]
(feit 7) heeft medeverdachte
[medeverdachte 1]
de deur opengemaakt en was hij samen met de verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 2]
.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 5 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zeven woninginbraken. De woninginbraken vonden op klaarlichte dag plaats, waarbij de verdachte en zijn mededader(s) het veelal hadden gemunt op woningen van op leeftijd zijnde personen. Tijdens de inbraken zijn de woningen steeds overhoop gehaald en in die staat achtergelaten.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële schade, maar zorgen eveneens voor overlast, ergernis en een gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers, die zich geconfronteerd zien met een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer en eigendomsrechten. Uit veel van de betrokken woningen zijn sieraden of andere goederen gestolen waarmee de slachtoffers een emotionele band hadden en die voor hen onvervangbaar zijn. Mensen die slachtoffer zijn geworden van een woninginbraak ervaren vaak nog lange tijd nadien een gevoel van onveiligheid in de omgeving waar ze zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen, namelijk hun eigen woning. De verdachte heeft kennelijk alleen uit het oogpunt van eigen financieel gewin gehandeld en zich niets aangetrokken van hetgeen hij bij zijn slachtoffers teweeg heeft gebracht.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich een veroordeling ter zake van diefstal. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee in de straftoemeting.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij samen met zijn zoon woonachtig was, een bijstandsuitkering ontving en geen grote schulden had. Deze omstandigheden hebben voor het hof geen mitigerende rol gespeeld in de straftoemeting.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – van oordeel dat de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van deze zaak. Het hof zal mitsdien overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve nog het volgende.
Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 25 september 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 27 maart 2023 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. De redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is in deze zaak met ongeveer 20 maanden overschreden.
Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging een getuige door de raadsheer-commissaris is gehoord en de zaak eerder is aangehouden omwille van betekeningsperikelen, is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen en mogen verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met drie maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek van het voorarrest.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij
[benadeelde 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.039,15, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
i. een bedrag van € 34,15 aan kosten voor de vervanging van sloten van een tuinhuisje en tuinpoort;
ii. een bedrag van € 505,00 aan reparatiekosten van een rolluik;
iii. een bedrag van € 500,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 534,15 (posten i. en iii. geheel), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op schadepost ii.
De benadeelde partij
[benadeelde 1]
heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde 1]
als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten successievelijk bespreken.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet is betwist. Schadepost i. ad € 34,15, die ziet op materiële schade, is voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof is aldus van oordeel dat dit bedrag voor hoofdelijke toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot schadepost ii. stelt het hof vast dat uit de toelichting daarop volgt dat het rolluik reeds ten tijde van de inbraak defect was. Op grond van de onderhavige strafrechtelijke procedure kan thans niet worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde schade mede door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het hof zal de benadeelde partij derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post iii.) overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van aantasting van de persoon op andere wijze.
Hoewel het hof onderkent dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van bewoners opleveren, is het hof – gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ter toelichting op haar vordering tot immateriële schadevergoeding – van oordeel dat de normschending en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij in het onderhavige geval niet dermate ernstig zijn dat kan worden gesproken van een uitzonderlijk geval in vorenbedoelde zin en daarmee van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg zal de vordering tot betaling van smartengeld (post iii.) worden afgewezen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]
tot het totaalbedrag van € 34,15 (post i. geheel) hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij
[benadeelde 2]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van, zo begrijpt het hof, een bedrag van € 3.670,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
i. een bedrag van € 1.997,00 aan gestolen en niet door de verzekeringsmaatschappij vergoede goederen;
ii. een bedrag van € 1.173,88 aan kosten voor veiligheidsbeslag en een alarminstallatie;
iii. een bedrag van € 500,00 aan smartengeld.
Bij het bestreden vonnis is de vordering hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.397,00 aan schadevergoeding (betreffende post i. en post ii.), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op schadepost ii.
De benadeelde partij
[benadeelde 2]
heeft niet te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven, zodat de vordering slechts aan het oordeel van het hof is onderworpen voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde 2]
als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet is betwist. De hiervoor onder i. genoemde post ad € 1.997,00 is naar ’s hofs oordeel voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof is aldus van oordeel dat dit bedrag voor hoofdelijke toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post iii.) overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van aantasting van de persoon op andere wijze.
Hoewel het hof onderkent dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van bewoners opleveren, is het hof – gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ter toelichting op de vordering tot immateriële schadevergoeding – van oordeel dat de normschending en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij in het onderhavige geval niet dermate ernstig zijn dat kan worden gesproken van een uitzonderlijk geval in vorenbedoelde zin en daarmee van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg zal de vordering tot betaling van smartengeld (post iii.) worden afgewezen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]
tot het totaalbedrag van € 1.997,00 (post i. geheel) hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij
[benadeelde 3]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld. Aangezien de materiële schade reeds was vergoed uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst, was in zoverre geen sprake meer van schade die met een vordering kon worden gevorderd.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 449,91 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij
[benadeelde 3]
heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van aantasting van de persoon op andere wijze.
Ofschoon het hof onderkent dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van bewoners opleveren, is het hof – gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ter toelichting op haar vordering tot immateriële schadevergoeding – van oordeel dat de normschending en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij in het onderhavige geval niet dermate ernstig zijn dat kan worden gesproken van een uitzonderlijk geval in vorenbedoelde zin en daarmee van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij
[benadeelde 4]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.276,96, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
i. een bedrag van € 50,00 aan niet door de verzekeringsmaatschappij vergoede waarden betreffende de weggenomen goederen uit de inboedel;
ii. een bedrag van € 28,05 aan niet door de verzekeringsmaatschappij vergoede kosten voor een weggenomen tablet van het merk Samsung;
iii. een bedrag van € 2.000,00 aan niet door de verzekeringsmaatschappij vergoede gestolen contanten;
iv. een bedrag van € 250,00 aan kosten voor vervanging van een autosleutel;
v. een bedrag van € 448,91 aan kosten voor een driepuntsluiting van de voordeur;
vi. een bedrag van € 500,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.828,05 (posten i., ii., iii. iv. en vi. geheel), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op schadepost v.
De benadeelde partij
[benadeelde 4]
heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde 4]
als gevolg van het onder feit 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader(s) rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten successievelijk bespreken.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet is betwist. De schadeposten die zien op materiële schade zijn voldoende onderbouwd en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof is aldus van oordeel dat de gevorderde bedragen voor hoofdelijke toewijzing gereed liggen, waarbij het hof opmerkt dat genoegzaam is gebleken dat de vervangingskosten van het deurbeslag het rechtstreekse gevolg zijn geweest van de inbraak. Het feit dat de benadeelde partij, die zich na de inbraak in haar woning niet meer veilig voelde, bij de vervanging ten behoeve van een groter veiligheidsgevoel in haar woning na deze inbraak heeft gekozen voor een driepuntsluiting, doet daar – mede gelet op het feit dat de vordering niet is betwist – niet aan af.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post vi.) overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van aantasting van de persoon op andere wijze.
Hoewel het hof onderkent dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van bewoners opleveren, is het hof – gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ter toelichting op haar vordering tot immateriële schadevergoeding – van oordeel dat de normschending en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij in het onderhavige geval niet dermate ernstig zijn dat kan worden gesproken van een uitzonderlijk geval in vorenbedoelde zin en daarmee van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg zal de vordering tot betaling van smartengeld (post vi.) worden afgewezen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4]
tot het totaalbedrag van € 2.776,96 (posten i., ii., iii., iv. en v. geheel) hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2018, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Vordering van de benadeelde partij wijlen [benadeelde 5]
De benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 760,08, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
i. een bedrag van € 310,08 aan herstelkosten en de waarde van weggenomen sieraden en andere voorwerpen, voor zover deze niet door de verzekeringsmaatschappij zijn vergoed;
ii. een bedrag van € 450,00 aan smartengeld.
Bij het bestreden vonnis is de vordering hoofdelijk en integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De benadeelde partij is hangende het hoger beroep komen te overlijden. Het hof stelt vast dat de omstandigheid dat een benadeelde partij ten tijde van de op de vordering te nemen beslissing is overleden aan toewijzing van de vordering niet in de weg staat, ook niet indien zij strekt tot vergoeding van immateriële schade.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
als gevolg van het onder feit 7 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet is betwist. De schadepost i. ad € 310,08, die ziet op materiële schade, is voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof is aldus van oordeel dat dit bedrag voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post ii.) overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van aantasting van de persoon op andere wijze.
Hoewel het hof onderkent dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van bewoners opleveren, is het hof – gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ter toelichting op haar vordering tot immateriële schadevergoeding – van oordeel dat de normschending en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij in het onderhavige geval niet dermate ernstig zijn dat kan worden gesproken van een uitzonderlijk geval in vorenbedoelde zin en daarmee van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg zal de vordering tot betaling van smartengeld (post ii.) worden afgewezen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
tot het totaalbedrag van € 310,08 (post i. geheel) hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde (van de erven) van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door (de erven van) de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader(s) rechtstreeks schade aan de slachtoffers
[benadeelde 1]
,
[benadeelde 2]
,
[benadeelde 3]
,
[benadeelde 4]
en wijlen
[benadeelde 5]
is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 34,15, € 1.997,00, € 2.776,96 en € 310,08. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Strafbepaling ex artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering
Het hof zal, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, tevens een straf bepalen voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank bewezenverklaarde feit 8. Dit feit ziet, kort gezegd, op het verboden bezit van 53,3 gram hennep.
Bij het bepalen van de straf voor dit feit heeft het hof eveneens gelet op de aard en de ernst van hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte.
Gelet hierop dient vorenbedoelde straf naar het oordeel van het hof te worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 6 en feit 7 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 (vijfentwintig) maanden;
bepaalt de straf voor het door de rechtbank bewezenverklaarde strafbare feit 8, waarvoor de verdachte door de rechtbank strafbaar is verklaard, op een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 1]
ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 34,15 (zegge: vierendertig euro en vijftien cent) als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]
gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]
tot schadevergoeding voor een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) aan immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]
voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1]
, ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 34,15 (zegge: vierendertig euro en vijftien cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 2]
ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.997,00 (zegge: duizend negenhonderdzevenennegentig euro) als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]
gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2]
tot schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2]
, ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.997,00 (zegge: duizend negenhonderdzevenennegentig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 3]
tot schadevergoeding af;
veroordeelt de benadeelde partij
[benadeelde 3]
in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 4]
ter zake van het onder feit 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.776,96 (zegge: tweeduizend zevenhonderdzesenzeventig euro en zesennegentig cent) als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]
gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4]
tot schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4]
, ter zake van het onder feit 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.776,96 (zegge: tweeduizend zevenhonderdzesenzeventig euro en zesennegentig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
ter zake van het onder feit 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 310,08 (zegge: driehonderdtien euro en acht cent) als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door (de erven van) de benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van de benadeelde partij wijlen
[benadeelde 5]
voor het overige af;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer wijlen
[benadeelde 5]
, ter zake van het onder feit 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 310,08 (zegge: driehonderdtien euro en acht cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 6 (zes) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders telkens aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van één der benadeelde partijen c.q. slachtoffers heeft/hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 27 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.