Hoge Raad, cassatie belastingrecht

ECLI:NL:HR:2010:BK9213

Op 15 January 2010 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 08/01933, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2010:BK9213.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
08/01933
Datum uitspraak:
15 January 2010
Datum publicatie:
5 April 2013

Indicatie

Notitie

MR. M.E. VAN HILTEN

ADVOCAAT-GENERAAL

Conclusie van 29 april 2009 inzake:

Nrs. 08/01868, 08/01933 en 08/01934

Omzetbelasting maart 2004, april 2004 en mei 2004

Staatssecretaris van Financiën

tegen

X B.V.

Belanghebbende houdt zich bezig met de bouw van woningen die zij vervolgens (op)levert aan haar opdrachtgevers. Op grond van de door belanghebbende met haar opdrachtgever gesloten koop-/aannemingsovereenkomst (hierna: k/a-overeenkomst) is belanghebbende gehouden om een woning binnen driehonderd werkbare dagen na het gereedkomen van de ruwe begane grondvloer op te leveren. In geval van te late oplevering is belanghebbende aan de koper per kalenderdag een bedrag verschuldigd van vijf/tiende promille van de koop-/aanneemsom (verder aangeduid als schadevergoeding). Belanghebbende heeft diverse malen - zo ook in elk van de onderhavige drie tijdvakken - wegens te late oplevering de schadevergoeding aan opdrachtgevers uitbetaald. In haar aangiften omzetbelasting over deze tijdvakken heeft belanghebbende geen omzetbelasting ter zake van de schadevergoedingen in aanmerking genomen. In haar bezwaarschriften tegen de op aangifte voldane bedragen over de tijdvakken maart 2004 (zaak nr. 08/01933) en april 2004 (zaak nr. 08/01868) en in het bezwaar tegen de uit de aangifte over het tijdvak mei 2004 voortvloeiende teruggaafbeschikking (zaak nr. 08/01934) heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de uitgekeerde schadevergoedingen moeten worden aangemerkt als kortingen op de aanvankelijk overeengekomen koop-/aanneemsom. Zij heeft de schadevergoedingen daarom (alsnog) in mindering gebracht op de desbetreffende koop-/aanneemsommen en heeft de in de verminderingen begrepen omzetbelasting teruggevraagd. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. In cassatie is in geschil of de schadevergoeding als een prijsvermindering in de zin van artikel 29, lid 1, onderdeel b, van de Wet is.

A-G Van Hilten heeft eerst bezien of de schadevergoeding wordt uitgekeerd in verband met een prestatie en zo ja wanneer die prestatie plaatsvindt. Het staat volgens haar buiten kijf staan dat de in casu relevante prestatie waartoe belanghebbende zich verbindt de oplevering van een nieuwe woning betreft. Tegenover deze prestatie staat de (in termijnen te betalen) aanneemsom als vergoeding. In de onderhavige situatie vindt het belastbare feit - de (op)levering - plaats op het tijdstip waarop de woning wordt opgeleverd, ongeacht of dat binnen de in de k/a-overeenkomst vermelde termijn van driehonderd werkbare dagen gebeurt, of daarbuiten. Vorenstaande neemt niet weg dat belanghebbende reeds vóór de levering omzetbelasting verschuldigd wordt ter zake van die nog niet verrichte levering.

De A-G besteedt vervolgens aandacht aan de vergoeding voor een prestatie en het geval dat de vergoeding lager is dan aanvankelijk is overeengekomen.

Het bestaan van een rechtstreeks verband tussen (schade)vergoeding en de onderliggende prestatie acht de A-G doorslaggevend bij de beantwoording van de vraag of een schadevergoeding al dan niet invloed heeft op de hoogte van de vergoeding en daarmee op de uiteindelijk ter zake van de prestatie verschuldigde btw. A-G Van Hilten komt tot de slotsom dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de door belanghebbende te verrichten prestatie en de daar tegenoverstaande betaling door belanghebbendes opdrachtgevers. De bedragen die belanghebbende aan schadevergoeding betaalt (op basis van de overeenkomst gehouden is te betalen) vinden hun grondslag uitsluitend in de (op)levering van de woningen, en hebben haars inziens ook geen andere strekking dan een vermindering van de aanvankelijk overeengekomen (voorlopige) vergoeding.

A-G Van Hilten meent dat in casu strikt genomen geen sprake is van de vermindering van een (definitief vastgestelde) vergoeding, doch van de vaststelling van de vergoeding op een lager bedrag dan aanvankelijk op basis van de voorziene opleveringstermijn was gepland. Van een verzoek in de zin van artikel 29 van de Wet is haars inziens dan geen sprake, veeleer betreft het een - overigens zonder twijfel tot teruggaaf c.q. vermindering van de verschuldigde belasting leidend - bezwaar tegen achteraf bezien teveel betaalde belasting. De bezwaartermijn lijkt haar de aangewezen weg om een dergelijke fout te herstellen.

Indien de bezwaren van belanghebbende tegen haar eigen aangiften daarentegen - conform de ruime leer van de Hoge Raad - als verzoeken om terugbetaling in de zin van artikel 29, lid 1, van de Wet worden gezien, dan moet worden vastgesteld dat deze verzoeken niet zijn gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. De

A-G acht dat op basis van Europese jurisprudentie niet fataal voor de honorering van de verzoeken om teruggaaf.

A-G Van Hilten komt tot de conclusie dat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de omzetbelasting begrepen in de in het geding zijnde schadevergoeding. Zij geeft de Hoge Raad in overweging om het beroep van de staatssecretaris van Financiën ongegrond te verklaren en de zaak zelf af te doen.

Uitspraak

Uitspraak wordt niet gepubliceerd