4.1
Voor zover de klachten zich richten tegen het hiervoor in 3.1 vermelde oordeel van het Hof, falen zij. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht.
4.2.1
De klachten richten zich verder onder meer tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof dat belanghebbende de Ontvanger prematuur in gebreke heeft gesteld.
4.2.2
De klachten slagen in zoverre. Voor de beoordeling of een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, lid 3, Awb prematuur heeft plaatsgevonden, is niet de datum van verzending van die ingebrekestelling bepalend, maar de datum van ontvangst daarvan door het bestuursorgaan. Het Hof heeft dit miskend.
4.3.1
Verder richten de klachten zich tegen het hiervoor in 3.3.2 weergegeven oordeel van het Hof dat de aanmaning op 18 mei 2018 aan belanghebbende is verzonden.
4.3.2
De klachten slagen ook in zoverre. Indien de belanghebbende, zoals in dit geval, stelt dat een aanmaning tot betaling van een belastingaanslag hem niet heeft bereikt, ligt in die stelling een betwisting van de verzending van die aanmaning begrepen. In dat geval dient de ontvanger die verzending aannemelijk te maken. In een geval als het onderhavige, waarin de ontvanger stelt dat hij een aanmaning heeft bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken dat het desbetreffende poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Die bewijslast houdt mede in dat de ontvanger aannemelijk moet maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden.
4.3.3
Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde verzendrapport, waarop het Hof zijn oordeel over de verzending van de aanmaning heeft gebaseerd, houdt in dat een partij documenten, waarvan de aanmaning volgens de Ontvanger deel uitmaakt, “op 18-05-2018 is aangeboden aan POSTNL en SANDD ter verzending”. Dit verzendrapport maakt niet duidelijk of de aanmaning aan PostNL of aan Sandd is aangeboden. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over de vraag aan welk van deze postbedrijven de aanmaning is aangeboden. Indien het Hof van oordeel is dat dit niet van belang is voor de beoordeling of de aanmaning is verzonden, berust dat oordeel, gelet op hetgeen hiervoor in 4.3.2 is overwogen, op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, behoefde zijn oordeel nadere motivering, die ontbreekt.
4.4
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.2 en 4.3.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.
4.5.1
Wat betreft de betekeningskosten kan de Hoge Raad de zaak afdoen. De stukken van het geding geven geen uitsluitsel aan welk postvervoerbedrijf de aanmaning is aangeboden. Dat betekent dat in deze zaak niet is komen vast te staan aan welk postvervoerbedrijf dit poststuk is aangeboden. De Ontvanger heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de aanmaning aan een postvervoerbedrijf is aangeboden voor verzending aan belanghebbende. De Ontvanger heeft niet gesteld dat de aanmaning aan belanghebbende is uitgereikt. Dit een en ander brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat die aanmaning niet op de in artikel 3:41, lid 1, Awb bedoelde wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt. Dit heeft, gelet op de hoofdregel van artikel 12 IW 1990, tot gevolg dat de Ontvanger geen dwangbevel mocht uitvaardigen en dus ter zake van het betekenen van het dwangbevel ook geen kosten in rekening mocht brengen. Artikel 7, lid 2, van de Kostenwet staat hieraan niet in de weg aangezien die bepaling geen betrekking heeft op een verweer voor zover dat inhoudt dat de aanmaning niet is verzonden.Dit betekent dat het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep betreffende de betekeningskosten gegrond is.
4.5.2
Wat betreft de dwangsom moet verwijzing volgen. Het verwijzingshof moet opnieuw beoordelen of de Ontvanger een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar heeft verbeurd. Daaraan staat niet in de weg dat het beroep tegen dat niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk is.