Hoge Raad, cassatie civiel recht overig

ECLI:NL:HR:2023:694

Op 12 May 2023 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 22/04638, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2023:694.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
22/04638
Datum uitspraak:
12 May 2023
Datum publicatie:
11 May 2023
Advocaat:
E.F.A. Linssen-van Rossum

Indicatie

Wvggz. Wilsbekwaam verzet? Acuut levensgevaar? Vervolg op HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1466.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/04638

Datum 12 mei 2023

BESCHIKKING

In de zaak van

[betrokkene],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

hierna: betrokkene,

advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,

tegen

DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,

VERWEERDER in cassatie,

hierna: de officier van justitie,

niet verschenen.

Procesverloop

1
Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/13/721552 / FA RK 22/5037 van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2022.

Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging en terugwijzing van het cassatieberoep.

2
Uitgangspunten en feiten
2.1

De rechtbank heeft ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 25 september 2022.

2.2

De officier van justitie heeft verzocht om ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het opnemen in een accommodatie.

2.3

De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat betrokkene bezwaar heeft tegen verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie en het opnemen in een accommodatie en dat het goed gaat met hem, dat er geen sprake is van acuut levensgevaar of ernstig gevaar voor derden en dat hij pertinent geen medicatie wil, behalve bij een crisissituatie, in welk geval hij een opname terecht vindt en hij bereid is de voorgeschreven medicatie in te nemen. Het proces-verbaal van de zitting houdt als verklaring van de behandelend psychiater onder meer in dat betrokkene sinds negen maanden niet meer in een katatone toestand is geraakt, maar dat de kans op katatonie wordt verkleind als hij onderhoudsmedicatie neemt.

2.4

De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de door de officier van justitie verzochte vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie, tot en met 13 september 2023. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

“2.5. Anders dan betrokkene en [zijn] advocaat is de rechtbank met de behandelaren van oordeel dat de situatie zoals vermeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich hier voordoet. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat bij betrokkene sprake is van een grote kwetsbaarheid voor psychoses en katatonie. Zowel in juni 2021 als december 2021 is betrokkene opgenomen geweest in verband met katatonie. In aanloop voor de laatste opname trof de behandelaar betrokkene op kerstavond aan in een mutistisch beeld, waarbij hij niet-doelgerichte onrust vertoonde. Betrokkene wilde zelf geen opname en medicatie. Hij zei naderhand dat hij wel instemde met behandeling, maar op het moment zelf wilde hij dit pertinent niet. Wegens het zeer grote risico op verslechtering is betrokkene ingestuurd naar de crisisdienst en vervolgens opgenomen. De behandelaar stelt dat als zij die avond niet bij betrokkene langs was geweest het fataal af had kunnen lopen. Tijdens de opname klaarde het beeld snel op door een adequate medicamenteuze behandeling, maar betrokkene stopt dan thuis weer met medicatie, deels wegens angst voor bijwerkingen, maar ook omdat hij het niet nodig acht. Omdat het nu goed gaat met betrokkene is geen verplichte zorg toegepast. Betrokkene gebruikt nu geen medicatie omdat hij vervelende bijwerkingen ervaart. Het zou een tijd goed kunnen gaan zonder medicatie, maar de kans op katatonie wordt verkleind als betrokkene onderhoudsmedicatie neemt. Alhoewel betrokkene erkent psychoses te hebben gehad en katatonie verschilt hij volledig van mening met de behandelaren over wat nodig is qua behandeling. Betrokkene is van mening dat er ingegrepen kan worden met een crisismaatregel maar dat betekent dat er pas in een relatief laat stadium ingegrepen kan worden terwijl het bij zijn aandoening juist belangrijk is om vroeg detectie te hebben en in een zo vroeg mogelijk stadium al te behandelen wat wel mogelijk is met een zorgmachtiging. Op het moment dat het minder goed gaat, kan betrokkene de afweging niet meer maken om medicatie te nemen en met als gevolg toename van ernstig nadeel. De rechtbank volgt de behandelaren hierin en is met de behandelaren van oordeel dat acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt. Anders dan de advocaat van betrokkene veronderstelt, volgt uit genoemd arrest van de Hoge Raad [HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:123] niet dat precies op het moment van afgifte van de zorgmachtiging sprake moet zijn van acuut levensgevaar. Nu de situatie als vermeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich voordoet, doet niet ter zake of betrokkene op dit moment al dan niet wilsbekwaam te achten is. Nu het beroep op wilsbekwaam verzet geen doel treft, zal de rechtbank geen uitspraak doen over ontbreken van een verslag van een onafhankelijk arts of psycholoog waaruit blijkt dat betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is.”

2.5

Bij beschikking van 14 oktober 2022 (Voetnoot 1) heeft de Hoge Raad de hiervoor in 2.1 genoemde beschikking vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Overwegingen

3
Beoordeling van het middel

3.1.1 Het middel klaagt dat de rechtbank op ontoereikende gronden het beroep op wilsbekwaam verzet van betrokkene heeft afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat het nu goed gaat met betrokkene en dat hij sinds negen maanden niet meer in een katatone toestand is geraakt, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk het oordeel dat acuut levensgevaar dreigt. De rechtbank miskent dat uit de verwijzing naar de situaties in juni 2021 en december 2021 en uit de omstandigheid dat het in december 2021 fataal had kunnen aflopen als er niet was ingegrepen, niet blijkt dat acuut levensgevaar voor betrokkene bestaat, aldus de klacht.

3.1.2 Uit art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz volgt dat wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis alleen voor de betrokkene zelf een aanmerkelijke kans op schade veroorzaakt, tenzij acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwame persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwame persoon zonder psychische stoornis. (Voetnoot 2)

3.1.3 De rechtbank heeft overwogen, kort gezegd, dat betrokkene in juni 2021 en december 2021 opgenomen is geweest in verband met katatonie, dat de katatonie in december 2021 zonder opname fataal had kunnen aflopen, dat het een tijd goed zou kunnen gaan met betrokkene zonder medicatie, maar dat betrokkene in grote mate kwetsbaar is voor psychoses en katatonie, en dat “[op] het moment dat het minder goed gaat, … betrokkene de afweging niet meer [kan] maken om medicatie te nemen en met als gevolg toename van ernstig nadeel”.

Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat de mogelijkheid dat het achterwege blijven van het gebruik van medicatie “toename van ernstig nadeel” tot gevolg heeft, nog niet betekent dat sprake is van ‘acuut levensgevaar’ voor betrokkene als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz. Voor zover het oordeel van de rechtbank berust op de overweging dat betrokkene in juni 2021 en december 2021 opgenomen is geweest in verband met katatonie en dat de katatonie in december 2021 zonder opname fataal had kunnen aflopen, ziet het eraan voorbij dat deze omstandigheden niet meebrengen dat sprake is van ‘acuut levensgevaar’ voor betrokkene als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz, mede in aanmerking genomen dat bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank in september 2022 namens betrokkene is aangevoerd dat hij geen medicatie gebruikt en sinds negen maanden niet meer in een katatone toestand is geraakt.

De op het vorenstaande gerichte klachten van het middel treffen doel.

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2022;

- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 12 mei 2023.

Voetnoot

Voetnoot 1

HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1466.

Voetnoot 2

HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:123, rov. 3.1.3; HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1466, rov. 3.1.2.