3.1.1 Het middel klaagt dat de rechtbank op ontoereikende gronden het beroep op wilsbekwaam verzet van betrokkene heeft afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat het nu goed gaat met betrokkene en dat hij sinds negen maanden niet meer in een katatone toestand is geraakt, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk het oordeel dat acuut levensgevaar dreigt. De rechtbank miskent dat uit de verwijzing naar de situaties in juni 2021 en december 2021 en uit de omstandigheid dat het in december 2021 fataal had kunnen aflopen als er niet was ingegrepen, niet blijkt dat acuut levensgevaar voor betrokkene bestaat, aldus de klacht.
3.1.2 Uit art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz volgt dat wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis alleen voor de betrokkene zelf een aanmerkelijke kans op schade veroorzaakt, tenzij acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwame persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwame persoon zonder psychische stoornis. (Voetnoot 2)
3.1.3 De rechtbank heeft overwogen, kort gezegd, dat betrokkene in juni 2021 en december 2021 opgenomen is geweest in verband met katatonie, dat de katatonie in december 2021 zonder opname fataal had kunnen aflopen, dat het een tijd goed zou kunnen gaan met betrokkene zonder medicatie, maar dat betrokkene in grote mate kwetsbaar is voor psychoses en katatonie, en dat “[op] het moment dat het minder goed gaat, … betrokkene de afweging niet meer [kan] maken om medicatie te nemen en met als gevolg toename van ernstig nadeel”.
Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat de mogelijkheid dat het achterwege blijven van het gebruik van medicatie “toename van ernstig nadeel” tot gevolg heeft, nog niet betekent dat sprake is van ‘acuut levensgevaar’ voor betrokkene als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz. Voor zover het oordeel van de rechtbank berust op de overweging dat betrokkene in juni 2021 en december 2021 opgenomen is geweest in verband met katatonie en dat de katatonie in december 2021 zonder opname fataal had kunnen aflopen, ziet het eraan voorbij dat deze omstandigheden niet meebrengen dat sprake is van ‘acuut levensgevaar’ voor betrokkene als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz, mede in aanmerking genomen dat bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank in september 2022 namens betrokkene is aangevoerd dat hij geen medicatie gebruikt en sinds negen maanden niet meer in een katatone toestand is geraakt.
De op het vorenstaande gerichte klachten van het middel treffen doel.