In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 14 november 1978 (hierna: vestigingsakte) heeft de stichting met ingang van 1 november 1978 een perceel grond in erfpacht uitgegeven.
(ii) In de vestigingsakte is bepaald dat de erfpacht is aangegaan voor een periode van dertig jaar, met de mogelijkheid tot verlenging van de duur met tien jaar. Daarnaast is in de vestigingsakte, voor zover in cassatie van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 15
1. Bij het beëindigen van het erfpachtsrecht zal de erfpachter de op het erfpachtsgoed aanwezige gebouwen, werken, andere opstallen en beplantingen niet mogen verwijderen, maar ten behoeve van de grondeigenaar laten staan en de grondeigenaar verplicht zich om de aanwezige opstallen en werken over te nemen tegen een prijs en onder de voorwaarden vast te stellen door drie deskundigen, (...), een en ander met inachtneming van het navolgende.
2. De deskundigen zullen bij hun prijsvaststelling dienen uit te gaan van de herbouwwaarde van de opstallen en daarbij in aanmerking nemen de staat van onderhoud, de gedane investeringen indien en voor zover de in artikel 7 vereiste goedkeuring is verleend, en de gebruikelijke afschrijvingen; de ligging en het gebruik der opstallen zullen niet in aanmerking genomen worden.
3. De aldus vastgestelde prijs zal niet meer mogen bedragen dan den som van:
a. de koopsom ad TIENDUIZEND GULDEN (f. 10.000,--) bedoeld in artikel 20 van dit contract, en
b. de door de erfpachter met goedkeuring van de grondeigenaar in de opstallen geïnvesteerde bedragen, waarvan de grootte door de grondeigenaar en de erfpachter op een en dertig december van ieder jaar in overleg zullen worden vastgesteld.
Deze bedragen sub a en b zullen - alvorens gesommeerd te worden - geïndexeerd worden, het sub a gemelde bedrag vanaf heden, de sub b bedoelde bedragen vanaf een januari van het pachtjaar, volgend op het jaar waarin de investering heeft plaats gehad.
(...)
4. Indien de aldus vastgestelde prijs lager is dan de onder 2 bedoelde taxatie waarde zal de op de wijze onder 3 vastgestelde som de prijs zijn die de grondeigenaar verplicht is te voldoen.”
(iii) Bij notariële akte van 21 januari 2003 zijn het erfpacht- en opstalrecht van het hiervoor onder (i) genoemde perceel grond aan erfpachtster verkocht en geleverd. De door erfpachtster betaalde koopprijs bedraagt € 560.670,--.
(iv) Bij akte van dezelfde datum zijn het erfpacht- en opstalrecht tot 30 oktober 2018 verlengd. In deze akte (hierna: verlengingsakte) staat, voor zover in cassatie van belang, het volgende:
“ Voorzover daarvan niet bij deze akte is afgeweken blijven de voorwaarden van gemelde akte van uitgifte in erfpacht en gemelde akte van canonverhoging ongewijzigd van kracht.
(…)
Voorts verklaarde
[n]
de grondeigenaar en de erfpachter dat de in artikel 15 lid 4 der erfpachtsvoorwaarden bedoelde, door de grondeigenaar bij het eindigen van het recht te vergoeden, waarde per een december tweeduizendtwee tweehondervijfenzeventigduizend euro (€ 275.000,00) bedraagt.
(…)”