3.1
Met onderdeel 1 van het middel bestrijden
[eisers]
het oordeel van het hof dat de rechtsvoorgangers van
[eisers]
de strook niet in bezit hebben genomen.
Onderdeel 1.5 klaagt dat het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 3.5 te overwegen dat ook als de rechtsvoorgangers van
[eisers]
de tuin overeenkomstig de feitelijke, bebouwde begrenzing, onbelemmerd door hun buren, hebben ingericht, gebruikt en onderhouden, dat nog niet leidt tot bezit van de strook.
Onderdeel 1.8 klaagt dat het oordeel van hof onbegrijpelijk is gemotiveerd, onder meer in het licht van de stelling van
[eisers]
dat het perceel mét strook door
[rechtsvoorganger 1]
is verkocht en geleverd aan
[rechtsvoorganger 2]
, door
[rechtsvoorganger 2]
aan
[rechtsvoorganger 3]
, en door
[rechtsvoorganger 3]
aan
[eisers]
, en dat
[rechtsvoorganger 3]
bij monde van zijn verkoopmakelaar heeft verklaard dat de feitelijke situatie conform de juridische situatie was.
3.2.1
De hiervoor in 2.3 weergegeven overwegingen van het hof komen op het volgende neer. Voor de beantwoording van de vraag of de rechtsvoorgangers van
[eisers]
het exclusieve bezit van de strook grond hebben gehad, is mede van belang of die strook toegankelijk was vanaf het perceel dat nu eigendom is van
[eigenaar perceel 2]
. De afsluiting van de strook vanuit het perceel van
[eigenaar perceel 2]
betekent echter niet dat de eigenaar van het aangrenzende perceel als bezitter kan worden aangemerkt. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat de rechtsvoorgangers van
[eisers]
zich op een naar buiten toe kenbare wijze als bezitter van de strook hebben gemanifesteerd. Het hof verwijst daarbij naar de overweging van de rechtbank dat uit verklaringen van door de rechtbank gehoorde getuigen blijkt dat de strook dichtbegroeid was en niet uitnodigde om er te gaan kijken en dat het onderhoud aan de begroeiing op de strook niet door
[rechtsvoorganger 2]
(een rechtsvoorganger van
[eisers]
), maar in opdracht van de toenmalige schooldirectie halfjaarlijks werd verricht, ook in de periode direct voorafgaand aan de eigendomsverkrijging door
[eisers]
3.2.2
Deze overwegingen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zijn toereikend gemotiveerd en dragen zelfstandig het oordeel dat de rechtsvoorgangers van
[eisers]
de strook niet in bezit hebben genomen. De klacht in onderdeel 1.5 dat niet juist is de overweging dat het onbelemmerd gebruiken en onderhouden van de tuin overeenkomstig de feitelijke begrenzing onvoldoende is voor inbezitneming, kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.2.3
Ook onderdeel 1.8 kan niet tot cassatie leiden. In het oordeel van het hof dat niet is gebleken dat de rechtsvoorgangers van
[eisers]
zich op een naar buiten toe kenbare wijze als bezitter van de strook hebben gemanifesteerd, ligt besloten dat het door de rechtsvoorgangers van
[eisers]
verkopen en leveren van perceel 4 terwijl de aangrenzende strook was voorzien van de hiervoor bedoelde feitelijke afscheiding, en de verklaring van de makelaar van
[rechtsvoorganger 3]
, in de hiervoor in 3.2.1 weergegeven omstandigheden van dit geval onvoldoende zijn voor de conclusie dat de rechtsvoorgangers van
[eisers]
een als bezit aan te merken heerschappij over de grond hebben uitgeoefend. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
en behoefde geen nadere motivering.