Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Cassatie Goederenrecht

20 januari 2023
ECLI:NL:HR:2023:62

Op 20 januari 2023 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van goederenrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 21/02761, bekend onder ECLI code ECLI:NL:HR:2023:62. De betrokken advocaten waren A.C van Schaick en C.S.G. Janssens.

Soort procedure
Instantie
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
21/02761
Datum uitspraak
20 januari 2023
Datum gepubliceerd
19 januari 2023
Vindplaatsen
  • JOM 2023/166
  • Jurisprudentie Grondzaken 2023/97
  • NJ 2024/110 met annotatie van H.J. Snijders
  • NJB 2023/332
  • RvdW 2023/146
  • Sdu Nieuws Omgevingsrecht 2023/114
Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/02761

Datum 20 januari 2023

ARREST

In de zaak van

1.

[eiser 1]
,

wonende te

[woonplaats]
,

2.

[eiseres 2]
,

wonende te

[woonplaats]
,

EISERS tot cassatie,

hierna gezamenlijk:

[eisers]
,

advocaat: A.C. van Schaick,

tegen

[verweerder]
,

wonende te

[woonplaats]
,

VERWEERDER in cassatie,

hierna:

[verweerder]
,

advocaat: C.S.G. Janssens .

1
Procesverloop in cassatie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. het vonnis in de zaak C/03/242258 HA ZA 17-594 van de rechtbank Limburg van 14 november 2018;

b. de arresten in de zaak 200.254.893/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 april 2019 en 18 mei 2021.

[eisers]
hebben tegen het arrest van het hof van 18 mei 2021 beroep in cassatie ingesteld.

[verweerder]
heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping.De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2
Uitgangspunten en feiten
2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i)

[eisers]
zijn sinds 26 maart 1991 eigenaar van een stuk grond op een vakantiepark (hierna: het perceel). Het perceel is bebouwd met een woning.

(ii) In 2000 is

[verweerder]
eigenaar geworden van het aangrenzende perceel (hierna: het buurperceel).
[verweerder]
heeft het buurperceel in eigendom verkregen van
[betrokkene 2]
, die het weer had verkregen van
[betrokkene 1]
.

(iii) Ten tijde van de verkoop van het perceel aan

[eisers]
was het vakantiepark nog in ontwikkeling en bestond het perceel uit een deel van een weiland.

(iv) Het perceel had volgens de akte van levering aan

[eisers]
een oppervlakte van 980 m2. In die akte werd verwezen naar een aangehechte tekening (niet op schaal), waarop het perceel als een rechthoek staat ingetekend, waarbij de erfgrens met het buurperceel in een haakse rechte lijn loopt. Deze tekening is geparafeerd door
[eisers]
onder de vermelding “gezien 25/3/91”.

(v) Begin maart 1991 heeft het Kadaster de kadastrale grenzen ingemeten. Toen zijn

de grenzen in het veld zichtbaar gemaakt met in de grond geslagen ijzeren buizen met houten piketten.

(vi) Op 9 juli 1991 heeft eiser tot cassatie onder 1,

[eiser 1]
, aan het Kadaster de nieuw te vormen grenzen van het – reeds ingemeten – perceel aangewezen.

(vii) In februari 1992 hebben

[eisers]
zich bij de verkoopmakelaar schriftelijk beklaagd over de omvang van het perceel (706 m2), omdat deze niet overeenkwam met wat in de leveringsakte was vermeld.

(viii) In juni 1992 zijn de grenzen van het perceel op verzoek van

[eisers]
opnieuw ingemeten, en aangewezen door
[eiser 1]
. Het relaas van bevindingen vermeldt:

“Bij de aanwijs en meting (..) is uitgegaan van een foutief matenplan, hetgeen blijkt uit de grote verschillen tussen de grootte genoemd in de akte en de berekende oppervlakte van de betreffende percelen.”

Het relaas vermeldt verder dat op drie punten langs de grenzen van het perceel ijzeren buizen zijn geplaatst. Het perceel van

[eisers]
ziet er op de tekening in dit relaas uit als een rechthoek.

(ix) In augustus 1992 hebben

[eisers]
een ‘kennisgeving inzake het ambtshalve opnieuw vaststellen van de grootte van een perceel’ ontvangen, waarin het resultaat van de nieuwe inmeting stond vermeld. Het perceel werd daarin omschreven met een grootte van 959 m2.

(x) Omdat volgens

[eisers]
de houten piketpalen waren verdwenen, hebben zij in augustus of september 1992 aan de verkoopmakelaar gevraagd de grenzen aan te wijzen. De daarop door de verkoopmakelaar aangewezen grenslijn tussen het perceel en het buurperceel liep schuin in noordelijke richting weg.
[eisers]
hebben vervolgens tussen het perceel en het buurperceel 50 coniferen geplaatst. In mei 1993 hebben
[eisers]
nog 240 coniferen geplaatst. Het buurperceel was destijds eigendom van
[betrokkene 1]
.

(xi) Op 11 december 2012 heeft

[verweerder]
de grens tussen het perceel en het buurperceel laten uitzetten door Geo Service B.V. Op 24 oktober 2014 heeft het Kadaster – in het bijzijn van partijen – een tweede grensreconstructie verricht.

Hieruit is naar voren gekomen dat de kadastrale erfgrens tussen het perceel en het buurperceel niet samenvalt met de feitelijk aanwezige erfgrens, die wordt gevormd door de door

[eisers]
geplante coniferenhaag.

Bij de grensreconstructie op 24 oktober 2014 zijn een of meer ijzeren buizen aangetroffen, die bij een eerdere gelegenheid door het Kadaster als grenspalen waren aangebracht.

(xii) De door

[eisers]
geplante coniferenhaag staat – onder een hoek – in haar geheel op het buurperceel. Het gaat om een overschrijding (in de vorm van een punt, schuin weglopend in noordelijke richting) van ongeveer 46 m2 (hierna: de strook grond).

(xiii) De rechtbank Limburg heeft bij in zoverre onherroepelijk vonnis van 30 maart 2016 geoordeeld dat de strook grond door verkrijgende verjaring eigendom is geworden van

[eisers]

2.2

In dit geding vordert

[verweerder]
, samengevat, een verklaring voor recht dat
[eisers]
toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld door de strook grond tussen september 1992 en mei 1993 te kwader trouw in bezit te nemen en vervolgens te houden gedurende de voor verkrijgende verjaring op grond van art. 3:105 lid 1 BW in verbinding met art. 3:306 BW vereiste termijn van twintig jaren, en veroordeling van
[eisers]
om ten titel van schadevergoeding in natura aan
[verweerder]
de strook grond in eigendom over te dragen en te leveren. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen.

2.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen. Gezien het oordeel van de Hoge Raad in de zaak Gemeente Heusden gaat het in deze zaak om de vraag of

[eisers]
wisten dat de strook grond aan
[verweerder]
toebehoorde. Hierbij maakt het niet uit of
[eisers]
als bezitters te kwader trouw of bezitters niet te goeder trouw worden omschreven. Met het gebruik van de term ‘te kwader trouw’ is geen verdere nuance tussen goede trouw en niet te goeder trouw geïntroduceerd. Het gaat hier ook niet om de toepasselijkheid van art. 3:99 BW dan wel art. 3:105 BW, maar om de vraag naar onrechtmatig handelen. De door de Hoge Raad gehanteerde bewoordingen “wetende dat” in plaats van de vaker gebruikte uitdrukking “weten of behoren te weten dat” lijken erop te duiden dat er geen of hooguit heel weinig objectieve elementen bij de beoordeling van de vraag naar de onrechtmatigheid meespelen, althans dat die beoordeling strikt zal moeten zijn. (rov. 8.3)Op grond van de volgende feiten en omstandigheden staat wetenschap van
[eisers]
– als bedoeld door de Hoge Raad in zijn arrest Gemeente Heusden – vast:

- De door

[eisers]
geparafeerde tekening die aan de transportakte was gehecht, toonde, hoewel niet op schaal, het perceel en het buurperceel als in ieder geval op het oog rechthoekig.

- De kadastrale grenzen zijn in maart 1991 door het Kadaster in het veld zichtbaar gemaakt met ijzeren buizen en houten piketten, waarna

[eiser 1]
aan de hand van de piketten met behulp van palen heeft getracht de omvang van zijn kavel te bepalen.

- Op 9 juli 1991 heeft

[eiser 1]
aan het Kadaster die nieuw te vormen grenzen aangewezen.

- Op 2 juni 1992 zijn de grenzen opnieuw door het Kadaster ingemeten, aangewezen door

[eiser 1]
en in het veld zichtbaar gemaakt met (in ieder geval) twee ijzeren buizen op de erfgrens en (bovengronds) met drie piketpaaltjes die de erfgrens markeerden. Het relaas van bevindingen laat op de tekening een rechthoekig perceel zien, waarbij de grens tussen het perceel en het buurperceel in een haakse rechte lijn loopt.

- De – terechte – kritiek van

[eisers]
op de oorspronkelijk uitgemeten grenzen betrof de oppervlakte van het door de verkoper aan hen geleverde perceel, niet de loop van de grens tussen hun perceel en het buurperceel.
[eisers]
hebben tijdens het pleidooi bij het hof erkend dat de vervolgens toegepaste correctie ook alleen zag op de oppervlakte (er is een stuk aan de noordzijde bijgekomen) en dat de loop van de grens tussen hun perceel en het buurperceel toen niet is gewijzigd. Dat betekent dat evenmin de rechthoekige vorm van de percelen toen is gewijzigd.

- Vast is komen te staan dat (een of meer van) de ijzeren buizen in de grond niet (allemaal) verdwenen waren na de aanwijs in juni 1992, nu tussen partijen vaststaat dat bij de reconstructie in 2014 een of meer buizen tevoorschijn zijn gekomen op de plaats waar de grens oorspronkelijk lag.

[eisers]
hebben dus oorspronkelijk alle informatie verkregen waarop de hun verweten wetenschap betrekking had. Zelfs als aangenomen moet worden dat zij die informatie later niet paraat hadden (bijvoorbeeld doordat zij vergeten waren waar de grens lag, toen vlak voor het planten van de coniferen de piketpaaltjes waren verdwenen), hadden zij die wetenschap op eenvoudige wijze weer kunnen activeren, door in hun eigen archieven te kijken en/of een ter zake deskundige zoals het Kadaster te raadplegen. (rov. 8.4.2)

Aldus wisten

[eisers]
in ieder geval tot en met 2 juni 1992 actief waar de grens tussen hun perceel en het buurperceel liep. Vervolgens hebben zij niet het Kadaster, maar de verkoopmakelaar gevraagd de grens in het veld aan te wijzen. Deze moet geen haakse, maar een schuine lijn hebben aangewezen. Op dat moment waren
[eisers]
zich er ten volle van bewust dat zij een rechthoekig perceel hadden. Door vervolgens de coniferenhaag te planten op de door de verkoopmakelaar aangewezen grens, namen
[eisers]
grond in bezit die aan
[betrokkene 1]
toebehoorde, terwijl zij de wetenschap bezaten dat die grond aan
[betrokkene 1]
toebehoorde, althans de (latent) aanwezige wetenschap daarvan slechts behoefden te activeren, nu zij die wetenschap zeer kort vóór de inbezitneming actief hadden bezeten. Door aldus te handelen en vervolgens de strook grond in bezit te houden totdat zij door bevrijdende verjaring daarvan eigenaar waren geworden, hebben
[eisers]
toerekenbaar onrechtmatig gehandeld tegenover de eigenaar van de in bezit genomen grond, thans
[verweerder]
. Het doet hierbij niet ter zake of
[betrokkene 1]
het in 1992 eens was met de gang van zaken of niet, nu gesteld noch gebleken is dat tussen
[eisers]
en
[betrokkene 1]
een afspraak is gemaakt die goederenrechtelijke consequenties had, noch dat met
[betrokkene 1]
een vaststellingsovereenkomst was gesloten dat beide partijen de door de verkoopmakelaar aangewezen grens zouden accepteren als eigendomsgrens. (rov. 8.4.3-8.4.4)

3
Beoordeling van het middel
3.1

Het middel bepleit onder 17 dat de Hoge Raad terugkomt van het arrest van 24 februari 2017 (Gemeente Heusden). In rov. 3.7.3 van dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, tegenover de eigenaar onrechtmatig handelt en bloot kan staan aan een vordering uit onrechtmatige daad van die (voormalige) eigenaar als deze zijn eigendom heeft verloren door de werking van art. 3:105 BW. De Hoge Raad ziet geen aanleiding van dat oordeel terug te komen.

3.2.1

Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van het hof dat het bij de toepassing van de regels uit het arrest inzake Gemeente Heusden niet uitmaakt of

[eisers]
als bezitters te kwader trouw of bezitters niet te goeder trouw worden aangemerkt en dat met het gebruik van de term ‘te kwader trouw’ geen verdere nuance tussen te goeder trouw en niet te goeder trouw is geïntroduceerd. Het onderdeel klaagt onder meer dat, nu niet is vastgesteld dat
[eisers]
bezitters te kwader trouw van de strook grond zijn geweest, het hof had moeten beslissen dat
[eisers]
niet kunnen worden veroordeeld om de strook grond aan
[verweerder]
over te dragen.

3.2.2

Het hof heeft onderzocht of

[eisers]
onrechtmatig hebben gehandeld en – in dat verband – of zij wisten dat de strook grond tot het buurperceel behoorde. Het hof heeft die laatste vraag bevestigend beantwoord op grond van de in rov. 8.4.2 vermelde omstandigheden (zie hiervoor in 2.3). Met zijn overweging (in rov. 8.4.4) dat
[eisers]
die (latent) aanwezige wetenschap slechts behoefden te activeren, nu zij die wetenschap zeer kort vóór de inbezitneming actief hadden bezeten, heeft het hof kennelijk niet iets anders bedoeld dan dat
[eisers]
wisten dat de strook grond tot het buurperceel behoorde. In dat oordeel ligt besloten dat
[eisers]
te kwader trouw waren. Reeds daarop stuit de klacht af.

3.2.3

Het onderdeel klaagt voorts dat het hof heeft miskend dat de omstandigheid dat ook de toenmalige eigenaar

[betrokkene 1]
van mening was dat de erfgrens liep waar deze volgens de verkoopmakelaar liep, en ermee instemde dat
[eisers]
de coniferenhaag plantten op de lijn die de verkoopmakelaar als grens had aangewezen, eraan in de weg staat dat wordt aangenomen dat
[eisers]
, toen zij de strook grond in bezit namen, een onrechtmatige daad jegens
[betrokkene 1]
als toenmalige eigenaar pleegden.

3.2.4

Deze klacht faalt. Het hof is kennelijk ervan uitgegaan dat de toenmalige eigenaar van het buurperceel, anders dan

[eisers]
, niet op de hoogte was van de loop van de kadastrale grens tussen de beide percelen. Het hof heeft daarvan uitgaande geoordeeld dat, nu niet gebleken is dat partijen hebben beoogd wijziging te brengen in de bestaande goederenrechtelijke situatie, noch dat met de toenmalige eigenaar
[betrokkene 1]
een vaststellingsovereenkomst is gesloten, inhoudend dat beide partijen de door de verkoopmakelaar aangewezen grens zouden accepteren als eigendomsgrens, de instemming door die eigenaar met het planten van een coniferenhaag op de door de verkoopmakelaar aangewezen grens niet afdoet aan het onrechtmatige karakter van de handelwijze van
[eisers]
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.3.1

Onderdeel 2 is gericht tegen de veroordeling tot het betalen van schadevergoeding in natura, bestaande in overdracht van de strook grond door

[eisers]
aan
[verweerder]
. Het onderdeel klaagt onder meer dat
[verweerder]
door die overdracht onaanvaardbaar zou worden verrijkt, aangezien hij daardoor niet alleen de eigendom, maar ook het bezit en genot van de strook grond verwerft.

3.3.2

Deze klacht faalt. Nu

[verweerder]
het buurperceel heeft verkregen voordat de verjaring ten aanzien van de strook grond was voltooid, werd
[verweerder]
door die verkrijging eigenaar van de strook grond en had hij daardoor aanspraak op het bezit daarvan. Het in bezit nemen en houden van de strook grond door
[eisers]
, waardoor
[verweerder]
de eigendom daarvan verloor als gevolg van de werking van art. 3:306 BW in verbinding met art. 3:314 lid 2 BW en art. 3:105 BW, was ook jegens
[verweerder]
als opvolgende eigenaar onrechtmatig. Schadevergoeding in natura houdt in dat
[eisers]
[verweerder]
brengen in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd zonder de onrechtmatige inbezitneming. Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat dat betekent dat
[verweerder]
zowel het bezit als de eigendom van de strook grond moet verkrijgen.

3.4

De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep;

- veroordeelt

[eisers]
in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van
[verweerder]
begroot op € 350,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien
[eisers]
deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 20 januari 2023.

Rechtbank Limburg 30 maart 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:2957.

Rechtbank Limburg 14 november 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:10698.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 mei 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1469.

HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309.

HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (Gemeente Heusden).

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158