In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i)
[eisers]
zijn sinds 26 maart 1991 eigenaar van een stuk grond op een vakantiepark (hierna: het perceel). Het perceel is bebouwd met een woning.
(ii) In 2000 is
[verweerder]
eigenaar geworden van het aangrenzende perceel (hierna: het buurperceel).
[verweerder]
heeft het buurperceel in eigendom verkregen van
[betrokkene 2]
, die het weer had verkregen van
[betrokkene 1]
.
(iii) Ten tijde van de verkoop van het perceel aan
[eisers]
was het vakantiepark nog in ontwikkeling en bestond het perceel uit een deel van een weiland.
(iv) Het perceel had volgens de akte van levering aan
[eisers]
een oppervlakte van 980 m2. In die akte werd verwezen naar een aangehechte tekening (niet op schaal), waarop het perceel als een rechthoek staat ingetekend, waarbij de erfgrens met het buurperceel in een haakse rechte lijn loopt. Deze tekening is geparafeerd door
[eisers]
onder de vermelding “gezien 25/3/91”.
(v) Begin maart 1991 heeft het Kadaster de kadastrale grenzen ingemeten. Toen zijn
de grenzen in het veld zichtbaar gemaakt met in de grond geslagen ijzeren buizen met houten piketten.
(vi) Op 9 juli 1991 heeft eiser tot cassatie onder 1,
[eiser 1]
, aan het Kadaster de nieuw te vormen grenzen van het – reeds ingemeten – perceel aangewezen.
(vii) In februari 1992 hebben
[eisers]
zich bij de verkoopmakelaar schriftelijk beklaagd over de omvang van het perceel (706 m2), omdat deze niet overeenkwam met wat in de leveringsakte was vermeld.
(viii) In juni 1992 zijn de grenzen van het perceel op verzoek van
[eisers]
opnieuw ingemeten, en aangewezen door
[eiser 1]
. Het relaas van bevindingen vermeldt:
“Bij de aanwijs en meting (..) is uitgegaan van een foutief matenplan, hetgeen blijkt uit de grote verschillen tussen de grootte genoemd in de akte en de berekende oppervlakte van de betreffende percelen.”
Het relaas vermeldt verder dat op drie punten langs de grenzen van het perceel ijzeren buizen zijn geplaatst. Het perceel van
[eisers]
ziet er op de tekening in dit relaas uit als een rechthoek.
(ix) In augustus 1992 hebben
[eisers]
een ‘kennisgeving inzake het ambtshalve opnieuw vaststellen van de grootte van een perceel’ ontvangen, waarin het resultaat van de nieuwe inmeting stond vermeld. Het perceel werd daarin omschreven met een grootte van 959 m2.
(x) Omdat volgens
[eisers]
de houten piketpalen waren verdwenen, hebben zij in augustus of september 1992 aan de verkoopmakelaar gevraagd de grenzen aan te wijzen. De daarop door de verkoopmakelaar aangewezen grenslijn tussen het perceel en het buurperceel liep schuin in noordelijke richting weg.
[eisers]
hebben vervolgens tussen het perceel en het buurperceel 50 coniferen geplaatst. In mei 1993 hebben
[eisers]
nog 240 coniferen geplaatst. Het buurperceel was destijds eigendom van
[betrokkene 1]
.
(xi) Op 11 december 2012 heeft
[verweerder]
de grens tussen het perceel en het buurperceel laten uitzetten door Geo Service B.V. Op 24 oktober 2014 heeft het Kadaster – in het bijzijn van partijen – een tweede grensreconstructie verricht.
Hieruit is naar voren gekomen dat de kadastrale erfgrens tussen het perceel en het buurperceel niet samenvalt met de feitelijk aanwezige erfgrens, die wordt gevormd door de door
[eisers]
geplante coniferenhaag.
Bij de grensreconstructie op 24 oktober 2014 zijn een of meer ijzeren buizen aangetroffen, die bij een eerdere gelegenheid door het Kadaster als grenspalen waren aangebracht.
(xii) De door
[eisers]
geplante coniferenhaag staat – onder een hoek – in haar geheel op het buurperceel. Het gaat om een overschrijding (in de vorm van een punt, schuin weglopend in noordelijke richting) van ongeveer 46 m2 (hierna: de strook grond).
(xiii) De rechtbank Limburg heeft bij in zoverre onherroepelijk vonnis van 30 maart 2016 geoordeeld dat de strook grond door verkrijgende verjaring eigendom is geworden van
[eisers]