Hoge Raad, cassatie verbintenissenrecht

ECLI:NL:HR:2025:727

Op 9 May 2025 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van verbintenissenrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 24/01793, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2025:727.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
24/01793
Datum uitspraak:
9 May 2025
Datum publicatie:
8 May 2025
Advocaat:
F.J Fernhout;J. de Jong van Lier

Indicatie

Verbintenissenrecht. Koop. Is hof buiten grenzen van rechtsstrijd getreden? Onbegrijpelijke verwijzing naar testrapporten? Heeft nadere afspraak over leveringsdatum betekenis voor beroep op boetebeding? Onzuivere weergave van reconventionele vordering?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/01793

Datum 9 mei 2025

ARREST

In de zaak van

KAYOOM GMBH,

gevestigd te Düren, Duitsland,

EISERES tot cassatie,

hierna: Kayoom,

advocaat: F.J. Fernhout,

tegen

[verweerster] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: [verweerster],

advocaat: J. de Jong van Lier.

Procesverloop

1
Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. het vonnis in de zaak C/08/267480 / HA ZA 21-252 van de rechtbank Overijssel van 6 april 2022;

b. het arrest in de zaak 200.313.239 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2024.

Kayoom heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.

De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2
Uitgangspunten en feiten
2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [verweerster] is een groothandel in import en export van bed- en badtextiel.

(ii) Kayoom houdt zich bezig met de online verkoop van onder meer homedecoratie en textielproducten (onder meer onder de merknaam Kenda Sand) aan consumenten (B2C) en aan professionele wederverkopers (B2B).

(iii) [verweerster] en Kayoom hebben op 29 juli 2019 een raamovereenkomst met elkaar gesloten. In de raamovereenkomst is een boetebeding opgenomen dat ziet op het geval dat [verweerster] de door Kayoom bestelde producten niet tijdig levert.

(iv) Op grond van onder de raamovereenkomst door Kayoom bij [verweerster] geplaatste purchase orders heeft [verweerster] in Pakistan diverse textielproducten laten vervaardigen en laten inpakken onder Kayooms merknaam Kenda Sand.

(v) De eerste bestellingen zijn na enige vertraging en met uitzondering van de badjassen eind februari 2020 vanuit Pakistan aan [verweerster] geleverd en opgeslagen in haar magazijn. Op 12-13 maart 2020 heeft Kayoom 30% van de bestelde producten van [verweerster] ontvangen. Op 2 april 2020 heeft [verweerster] van haar Pakistaanse producent de badjassen ontvangen, waarna [verweerster] op 6 april 2020 aan Kayoom heeft meegedeeld dat zij 30% van dit product klaar had staan voor verzending aan Kayoom.

(vi) Nadien hebben [verweerster] en Kayoom overleg gevoerd over de afwikkeling van de bestellingen:

(a) in mei 2020 hebben partijen gesproken over de gevolgen van corona voor hun business;

(b) in juni 2020 heeft Kayoom aan [verweerster] meegedeeld dat er klachten zijn ontvangen over de kleurbestendigheid na het wassen van de handdoeken;

(c) vanaf juli 2020 heeft [verweerster] Kayoom diverse keren gemaand om meer textielproducten bij [verweerster] af te nemen;

(d) bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft Kayoom nog een aantal producten bij [verweerster] afgenomen; daarna is de afname van producten geëindigd;

(e) op 18 december 2020 en 21 januari 2021 heeft [verweerster] Kayoom opnieuw gemaand tot afname van de producten; een voorstel van Kayoom om een regeling te treffen heeft [verweerster] afgewezen;

(f) op 25 januari 2021 heeft Kayoom bij [verweerster] geklaagd over gebreken in de productie, levering en dienstverlening van [verweerster] en heeft zij bericht over het afhandelen van retourzendingen naar aanleiding van klachten van consumenten.

(vii) Kayoom heeft de raamovereenkomst in april 2021 opgezegd tegen 31 juli 2021.

(viii) Nadat Kayoom in deze procedure door de rechtbank in het ongelijk was gesteld (zie hierna in 2.2-2.3), heeft Kayoom in juni, juli en augustus 2022 onder protest drie betalingen verricht aan [verweerster], waarna [verweerster] de Kenda Sand-producten die zich nog in haar magazijn bevonden (hierna: de restpartij), heeft afgeleverd bij Kayoom. Na aflevering heeft Kayoom (opnieuw) vastgesteld dat aan de restpartij diverse gebreken kleefden. Kayoom heeft zich daarover bij [verweerster] schriftelijk beklaagd en de koopovereenkomst met betrekking tot de restpartij buitengerechtelijk ontbonden.

2.2

[verweerster] vordert, samengevat en voor zover in cassatie van belang, veroordeling van Kayoom tot betaling van de producten die Kayoom heeft besteld. Kayoom vordert in reconventie, samengevat en voor zover in cassatie van belang, betaling van hetgeen [verweerster] verschuldigd is op grond van het boetebeding in de raamovereenkomst.

2.3

De rechtbank (Voetnoot 1) heeft de vorderingen van [verweerster] grotendeels toegewezen en de reconventionele vordering van Kayoom afgewezen.

2.4

Het hof (Voetnoot 2) heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Overwegingen

3
Beoordeling van de middelen
3.1.1

Middel I keert zich tegen hetgeen het hof (in rov. 3.21) heeft overwogen ter beantwoording van de vraag of Kayoom zich ten aanzien van de hiervoor in 2.1 onder (viii) genoemde restpartij op non-conformiteit kan beroepen:

“3.21. Op dezelfde gronden als hiervoor genoemd [Hoge Raad: de rov. 3.19-3.20], stuit ook af het betoog dat in de restpartij die Kayoom ter uitvoering van het vonnis van 6 april 2022 in de maanden juni, juli en augustus 2022 van [verweerster] ontving gebreken werden aangetroffen. Ook ten aanzien van deze gebreken geldt dat Kayoom [verweerster] daarvan veel eerder in kennis had kunnen en moeten stellen en dat niet duidelijk is – ook niet ten aanzien van de testrapporten van juli 2022 – hoe de testresultaten zich verhouden tot hetgeen partijen met betrekking tot de kwaliteit zijn overeengekomen. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden het beroep van Kayoom op partiële ontbinding afgewezen. (…)”

3.1.2

Onderdeel b.3.1 klaagt onder meer dat het hof met zijn oordeel dat Kayoom [verweerster] veel eerder in kennis had kunnen en moeten stellen ten aanzien van de gebreken in de restpartij, buiten de grenzen van rechtsstrijd is getreden, omdat [verweerster] zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de klachten van Kayoom over de restpartij te laat waren.

3.1.3

Deze klacht slaagt. In de relevante passages in de processtukken, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.13-3.15, heeft [verweerster] niet het standpunt ingenomen dat Kayoom ten aanzien van de restpartij de op haar rustende klachtplicht heeft geschonden. Door te oordelen dat Kayoom ook ten aanzien van de restpartij [verweerster] veel eerder in kennis had kunnen en moeten stellen van de door Kayoom geconstateerde gebreken, is het hof dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.

3.1.4

Onderdeel b.4.1 klaagt over het oordeel van het hof (in rov. 3.21) dat niet duidelijk is – ook niet ten aanzien van de testrapporten van juli 2022 – hoe de testresultaten zich verhouden tot hetgeen partijen met betrekking tot de kwaliteit zijn overeengekomen. Het hof heeft miskend dat een deel van de klachten van Kayoom over de gebrekkige kwaliteit van de restpartij niet berust op de testrapporten, aldus het onderdeel.

3.1.5

Deze klacht slaagt op de gronden weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.23-3.24.

3.1.6

De klachten van de onderdelen b.3.2-b.3.4 en c behoeven geen behandeling.

3.2.1

Middel II richt klachten tegen hetgeen het hof (in rov. 3.18) heeft overwogen ter beantwoording van de vraag of Kayoom zich kan beroepen op het hiervoor in 2.1 onder (iii) genoemde boetebeding wegens niet-tijdige levering door [verweerster]:

“3.18. Op 30 januari 2020 hebben partijen met elkaar een bespreking gehad. [verweerster] had daar via Whatsapp om verzocht omdat zij wilde overleggen over “some outstanding things”, waaronder “delivery dates” en “Quantity of delivery” (bericht 14 januari 2020) en “all details, shipment dates” (16 januari 2020). De levering van alle bestelde producten stond gepland voor 29 januari 2020. Uit handgeschreven notities en een interne mail van Kayoom van 31 januari 2020 volgt dat tijdens die bespreking ook klachten zijn besproken van Kayoom over de kwaliteit en de verpakking naar aanleiding van een aantal door [verweerster] aan Kayoom toegezonden monsters, waaronder de klacht dat sprake was van scheefdruk bij het artikel Nevada en dat de afdruk van een paar producten niet correct was. Ook staat daarin vermeld dat Kayoom de gebreken accepteert, behalve ten aanzien van Nevada en de onjuiste afdruk. Afgesproken wordt dat [verweerster] de Nevada-artikelen op scheefdruk zal controleren alvorens deze aan Kayoom te leveren en dat Kayoom de juiste afdruk aan [verweerster] zal verstrekken. Verder wordt overeengekomen dat [verweerster] als compensatie voor alle besproken gebreken onder andere een korting van 3% zal verlenen over de totale order. Vervolgens deelt [verweerster] op 7 februari 2020 aan Kayoom mee dat zij alle “items” eind februari zal ontvangen, behalve de “bathrobes”, die zullen half maart binnenkomen. Op 19 februari 2020 vraagt Kayoom “heb je al items” en verzoekt om 1/3 deel begin maart af te leveren, waarna [verweerster] op 5 maart 2020 bericht dat 30% bij hen klaarstaat voor levering. Uiteindelijk wordt, met uitzondering van de “bathrobes”, 30% van de producten op 12-13 maart 2020 afgeleverd aan Kayoom. Op 6 april 2020 vraagt [verweerster] aan Kayoom om 30% van de badjassen af te nemen. Aan de verklaringen en gedragingen van partijen moet naar het oordeel van het hof in redelijkheid de betekenis worden toegekend dat partijen op 30 januari 2020 in onderling overleg de leveringsdatum hebben uitgesteld. Ten tijde van de bespreking van 30 januari 2020 was immers duidelijk dat de overeengekomen leveringsdatum van 29 januari 2020 niet zou worden gehaald en uit de daarop volgende correspondentie volgt dat partijen in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de datum waarop de goederen wel zouden worden afgeleverd. Tot slot is ook van belang dat reeds voorafgaand aan de levering op 30 januari 2020 een – gelet op haar omvang in verhouding tot de op grond van de monsters aan het licht gekomen gebreken en in verhouding tot de boetebepaling in de raamovereenkomst – substantiële korting werd verleend door [verweerster]. Nu vaststaat dat partijen ermee hebben ingestemd om af te wijken van de overeengekomen leveringsdatum, komt Kayoom geen beroep toe op de in de raamovereenkomst opgenomen boetebepaling. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden de daarop steunende vordering van Kayoom afgewezen. (…)”

3.2.2

Onderdeel e klaagt in de kern over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat nu vaststaat dat partijen ermee hebben ingestemd om af te wijken van de overeengekomen leveringsdatum, Kayoom geen beroep toekomt op het in de raamovereenkomst opgenomen boetebeding. De afwijking van de leveringsdatum betreft een logistieke afspraak en zegt niets over de vraag of partijen daarmee ook hun overige contractuele verplichtingen hebben aangepast, aldus de klacht.

3.2.3

Deze klacht is gegrond. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat de instemming van Kayoom met het verschuiven van de overeengekomen leveringsdatum rechtvaardigt dat haar geen beroep toekomt op het boetebeding. Die nadere motivering ligt niet besloten in de overweging van het hof dat [verweerster] reeds voorafgaand aan de levering een substantiële korting aan Kayoom had verleend, nu uit de stellingen van [verweerster] – weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.46 – volgt dat die korting diende ter compensatie van gebreken in de kwaliteit van de producten en niet ter compensatie van het verschuiven van de leveringsdatum.

3.2.4

De klachten van de onderdelen f, g, h en (tweede) g behoeven geen behandeling.

3.3.1

Middel III betreft de wijze waarop het hof (in rov. 3.3) Kayooms reconventionele vordering heeft weergegeven:

“3.3. (…) Kayoom vorderde dat de rechtbank [verweerster] zou veroordelen tot betaling van een bedrag van € 34.658,78 bestaande uit het saldo van het bedrag dat Kayoom volgens haar nog aan [verweerster] verschuldigd zou zijn als afdracht van de door haar ten behoeve van [verweerster] verkochte producten, zijnde een bedrag van € 36.658,03, verminderd met een volgens Kayoom door [verweerster] verschuldigde boete van € 71.316,81 op grond van artikel 1.4 van de raamovereenkomst, vanwege de omstandigheid dat de eerste leveringen te laat door [verweerster] waren bezorgd.”

3.3.2

De onderdelen b en c klagen terecht dat uit deze weergave onvoldoende blijkt dat Kayooms reconventionele vordering ertoe strekt dat haar het volledige bedrag van de boete (te weten € 71.316,81) toekomt voor zover in conventie geen verrekening wordt toegestaan. In het geding na verwijzing moet Kayooms reconventionele vordering in laatstbedoelde zin worden begrepen.

3.4

De overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 februari 2024;

- verwijst het geding naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;

- veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Kayoom begroot op € 3.036,42 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 9 mei 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

Rechtbank Overijssel 6 april 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1293.

Voetnoot 2

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:872.