Hoge Raad, artikel 81 ro-zaken strafrecht overig
ECLI:NL:HR:2016:687
Op 19 April 2016 heeft de Hoge Raad een artikel 81 ro-zaken procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15/02466, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2016:687.
Verwijzingen:
Wet milieubeheer, Wet milieubeheer 10.60
Indicatie
Feitelijke leiding geven aan illegale overbrenging “zuiveringsslib/bruine eimix”, i.s.m. art. 10.60 lid 2 Wet Milieubeheer en uitvoer “zuiveringsslib/bruine eimix” i.s.m. art. 2.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, begaan door een rechtspersoon. Middel: het hof heeft ten onrechte als beoordelingskader gekozen voor Richtlijn 2008/98/EG van 19 november 2008 (afvalstoffen) in plaats van de Verordening dierlijke bijproducten 1069/2009. HR: 81.1 RO. Samenhang met de zaak tegen de rechtspersoon (15/02469 E).
Uitspraak
19 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/02466 E
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 13 april 2015, nummer 21/002112-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2016.