Hoge Raad, artikel 81 ro-zaken strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2024:367

Op 12 March 2024 heeft de Hoge Raad een artikel 81 ro-zaken procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/00440, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2024:367.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/00440
Datum uitspraak:
12 March 2024
Datum publicatie:
8 March 2024

Indicatie

Witwassen van geldbedrag (€ 8.000) dat bij “securitycheck” op vliegveld in Eindhoven bij verdachte is aangetroffen, art. 420bis.1.b Sr. 1. Onvolkomenheid bij beëdiging van één of meer raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen, art. 5.2 en 6.2 Wet RO. 2 Bewijsklacht “afkomstig uit enig misdrijf”. Is sprake van concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring (verdachte heeft bankbiljetten van € 500 verkregen door uit pinautomaat verkregen bankbiljetten van € 50 om te wisselen bij autodealer en winkel)?

HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 22/00439.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/00440

Datum 12 maart 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 februari 2022, nummer 20-001823-20, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,

hierna: de verdachte.

Procesverloop

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat in Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

Overwegingen

2
Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3
Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een week volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.