Hoge Raad, cassatie strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2017:3117

Op 12 December 2017 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 16/02284, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2017:3117.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
16/02284
Datum uitspraak:
12 December 2017
Datum publicatie:
12 December 2017
Formele relaties:
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1340, Gevolgd

Indicatie

Noodweer. Verdachte hoort dat zijn autoalarm afgaat, gaat naar buiten, ziet dat een persoon wegloopt en dat een ruit van zijn auto is ingeslagen, pakt een plank uit de schuur en gaat op zoek naar de dader, waarna aangever op enig moment op verdachte komt toegelopen en tussen hen een woordenwisseling m.b.t. de ingeslagen ruit en een worsteling ontstaat. Mishandeling door aangever meermalen met de plank tegen het lichaam te slaan. Hof: Verdachte is gewapend met een plank op zoek gegaan naar de dader (aangever) en heeft zich aldus willens en wetens in een conflictsituatie gebracht. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. het bestaan van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en “culpa in causa”. Hof heeft zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd. Hof heeft immers in het midden gelaten of sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, terwijl ook niet z.m. begrijpelijk is dat door het gewapend met een plank op zoek gaan naar de dader van de vernieling van een autoruit sprake is van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Uitspraak

12 december 2017

Strafkamer

nr. S 16/02284

AGE/CeH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 april 2016, nummer 21/000935-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1
Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 14 december 2014 te Schalkhaar, gemeente Deventer, [betrokkene 1] heeft mishandeld door meermalen met een houten lat tegen diens lichaam te slaan."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een verklaring afgelegd door verdachte ter terechtzitting van het hof d.d. 5 april 2016, zoals vermeld onder A. in het proces-verbaal van die zitting, inhoudende - zakelijk weergegeven -:

Ik heb op 14 december 2014 te Schalkhaar [betrokkene 1] meermalen met een plank geslagen.

2.0

Een proces-verbaal, nr. PL0600-2014219384, d.d. 17 december 2014, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, bevattende diverse processen-verbaal, waaronder:

2.1

Een proces-verbaal, nr. PL0600-2014219384-6, d.d. 15 december 2014, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], medewerker van politie, Eenheid Oost- Nederland en [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende - zakelijk weergegeven -:

Als verklaring van [betrokkene 1], blz. 23 tot en met 27:

O: de man die vannacht is aangehouden is achter jou aangegaan met een stuk hout. Hij heeft jou op jouw arm geslagen en vannacht in ziekenhuis is gebleken dat jij je arm gebroken hebt.

V: Doe jij aangifte van mishandeling?

A: Ja

V: Heeft hij jou geslagen?

A: Ja, hij heeft mij wel 6 a 7 keer met de lat geslagen. Ik heb op meerdere plaatsen op mijn lichaam pijn.

V: Waar heeft hij jou geslagen?

A: Hij sloeg mij op mijn onderarm toen ik mij verweerde, mijn arm is gebroken en ik heb hier pijn aan. Daarnaast heeft hij mij ook op mijn hoofd geraakt. Rechts voor. Ik heb er wel pijn aan. Het is nog wel zichtbaar en er zit ook een bult op. Ook heb ik pijn op mijn linkerschouder.

V: waarmee sloeg hij jou?

A: met een stok. Deze zag er uit als een plank.

V: Ging dit met kracht?

A: Ja, dit ging heel hard."

2.3.1.

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"Wat vooraf ging aan de fysieke confrontatie met de aangever

Op 14 december 2014 hoorde cliënt het auto-alarm afgaan. Hij liep naar buiten. Daar aangekomen hoorde hij iemand weglopen. Dit vernieling in de ogen van cliënt een daad van agressie. Cliënt voelde zich hierdoor onveilig. Dit is een begrijpelijke emotie. Toen cliënt de buurt inging, wist hij dat de politie al was gebeld door de buren.

Cliënt bleef staan op een plek waar hij overzicht had. Hij rekende erop dat de politie snel zou komen.

De confrontatie

Toen cliënt op de Ganzeboomsweg stond, kwam aangever in versnelde pas of rennend op cliënt af. Getuige [betrokkene 2] verklaart dat aangever vanuit zijn woning naar buiten is gerend. Cliënt heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat aangever met gebalde vuist op hem afkwam. Aangever heeft cliënt vervolgens direct geslagen.

Cliënt heeft zichzelf tegen de aanval van aangever verdedigd met de plank die hij op dat moment in zijn hand had.

Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij de confrontatie met cliënt heeft opgezocht door naar hem toe te lopen, toen hij hem zag staan in de straat. Aangever spreekt over een worsteling met cliënt. Hij verklaart tevens dat hij daarvoor vijf glazen wijn heeft gedronken en hash heeft gerookt. Hij verklaart dat hij in een boze bui was. Aangever sluit niet uit dat de wijze waarop hij naar cliënt is toegegaan "bedreigend" bij hem is overgekomen. Dat hij verklaart dat hij niet graag iemand aanvalt omdat hij daar te bang voor is, is, gezien het feit dat hij een autoruit heeft ingeslagen en duidelijk de confrontatie met cliënt heeft gezocht, niet geloofwaardig. Aangever verklaart: "Het was echt tegen elkaar. Het ging over en weer. Maar ik was wel in een andere staat dan ik normaal ben."

2.3.2.

Het Hof heeft het aldus gevoerde verweer als volgt verworpen:

"Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 14 december 2014 rond 22:00 uur hoorde dat zijn autoalarm afging. Toen verdachte daarop naar buiten ging zag hij een persoon weglopen en zag hij tevens dat een ruit van zijn auto was ingeslagen. Hierop is verdachte naar de schuur gelopen, heeft een plank gepakt en is op zoek gegaan naar de dader. Op een gegeven moment hoorde verdachte ergens in de straat een deur dichtslaan en zag hij dat er een man (aangever) vanuit de woning op hem kwam toelopen. Hierop is er tussen verdachte en aangever een woordenwisseling ontstaan met betrekking tot de ingeslagen autoruit (aangever heeft erkend dat hij die ruit heeft ingeslagen) en is er tussen beiden een worsteling ontstaan. Volgens verdachte werd hij door aangever aangevallen en kreeg hij twee vuistslagen in zijn gezicht. Hierop zou verdachte aangever met de plank hebben geslagen.

Verdachte heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft mogen verdedigen. Het hof overweegt evenwel dat het verdachte was die de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Verdachte is immers gewapend met een plank op zoek gegaan naar de dader (aangever) en heeft zich aldus willens en wetens in een conflictsituatie gebracht. Dat aangever ook de daadwerkelijke dader was van het inslaan van de autoruit was verdachte op dat moment nog niet bekend. Dat aangever verdachte als eerste met zijn vuisten zou hebben geslagen acht het hof niet aannemelijk geworden, nu verdachte gewapend met een plank tegenover hem stond. Het hof verwerpt het beroep op noodweer."

2.4.

Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.

Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".

Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.

Er is geen "wederrechtelijke" aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding. Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.

Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316.)

2.5.

Gelet op hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld, heeft het Hof zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd. Het Hof heeft immers in het midden gelaten of sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, terwijl ook niet zonder meer begrijpelijk is dat door het gewapend met een plank op zoek gaan naar de dader van de vernieling van een autoruit sprake is van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer.

2.6.

Het middel is terecht voorgesteld.

Beslissing

3
Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4
Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2017.