Een proces-verbaal, nr. PL0600-2014219384-6, d.d. 15 december 2014, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], medewerker van politie, Eenheid Oost- Nederland en [verbalisant 1], voornoemd, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Als verklaring van [betrokkene 1], blz. 23 tot en met 27:
O: de man die vannacht is aangehouden is achter jou aangegaan met een stuk hout. Hij heeft jou op jouw arm geslagen en vannacht in ziekenhuis is gebleken dat jij je arm gebroken hebt.
V: Doe jij aangifte van mishandeling?
A: Ja
V: Heeft hij jou geslagen?
A: Ja, hij heeft mij wel 6 a 7 keer met de lat geslagen. Ik heb op meerdere plaatsen op mijn lichaam pijn.
V: Waar heeft hij jou geslagen?
A: Hij sloeg mij op mijn onderarm toen ik mij verweerde, mijn arm is gebroken en ik heb hier pijn aan. Daarnaast heeft hij mij ook op mijn hoofd geraakt. Rechts voor. Ik heb er wel pijn aan. Het is nog wel zichtbaar en er zit ook een bult op. Ook heb ik pijn op mijn linkerschouder.
V: waarmee sloeg hij jou?
A: met een stok. Deze zag er uit als een plank.
V: Ging dit met kracht?
A: Ja, dit ging heel hard."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Wat vooraf ging aan de fysieke confrontatie met de aangever
Op 14 december 2014 hoorde cliënt het auto-alarm afgaan. Hij liep naar buiten. Daar aangekomen hoorde hij iemand weglopen. Dit vernieling in de ogen van cliënt een daad van agressie. Cliënt voelde zich hierdoor onveilig. Dit is een begrijpelijke emotie. Toen cliënt de buurt inging, wist hij dat de politie al was gebeld door de buren.
Cliënt bleef staan op een plek waar hij overzicht had. Hij rekende erop dat de politie snel zou komen.
De confrontatie
Toen cliënt op de Ganzeboomsweg stond, kwam aangever in versnelde pas of rennend op cliënt af. Getuige [betrokkene 2] verklaart dat aangever vanuit zijn woning naar buiten is gerend. Cliënt heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat aangever met gebalde vuist op hem afkwam. Aangever heeft cliënt vervolgens direct geslagen.
Cliënt heeft zichzelf tegen de aanval van aangever verdedigd met de plank die hij op dat moment in zijn hand had.
Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij de confrontatie met cliënt heeft opgezocht door naar hem toe te lopen, toen hij hem zag staan in de straat. Aangever spreekt over een worsteling met cliënt. Hij verklaart tevens dat hij daarvoor vijf glazen wijn heeft gedronken en hash heeft gerookt. Hij verklaart dat hij in een boze bui was. Aangever sluit niet uit dat de wijze waarop hij naar cliënt is toegegaan "bedreigend" bij hem is overgekomen. Dat hij verklaart dat hij niet graag iemand aanvalt omdat hij daar te bang voor is, is, gezien het feit dat hij een autoruit heeft ingeslagen en duidelijk de confrontatie met cliënt heeft gezocht, niet geloofwaardig. Aangever verklaart: "Het was echt tegen elkaar. Het ging over en weer. Maar ik was wel in een andere staat dan ik normaal ben."
2.3.2.
Het Hof heeft het aldus gevoerde verweer als volgt verworpen:
"Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 14 december 2014 rond 22:00 uur hoorde dat zijn autoalarm afging. Toen verdachte daarop naar buiten ging zag hij een persoon weglopen en zag hij tevens dat een ruit van zijn auto was ingeslagen. Hierop is verdachte naar de schuur gelopen, heeft een plank gepakt en is op zoek gegaan naar de dader. Op een gegeven moment hoorde verdachte ergens in de straat een deur dichtslaan en zag hij dat er een man (aangever) vanuit de woning op hem kwam toelopen. Hierop is er tussen verdachte en aangever een woordenwisseling ontstaan met betrekking tot de ingeslagen autoruit (aangever heeft erkend dat hij die ruit heeft ingeslagen) en is er tussen beiden een worsteling ontstaan. Volgens verdachte werd hij door aangever aangevallen en kreeg hij twee vuistslagen in zijn gezicht. Hierop zou verdachte aangever met de plank hebben geslagen.
Verdachte heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft mogen verdedigen. Het hof overweegt evenwel dat het verdachte was die de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Verdachte is immers gewapend met een plank op zoek gegaan naar de dader (aangever) en heeft zich aldus willens en wetens in een conflictsituatie gebracht. Dat aangever ook de daadwerkelijke dader was van het inslaan van de autoruit was verdachte op dat moment nog niet bekend. Dat aangever verdachte als eerste met zijn vuisten zou hebben geslagen acht het hof niet aannemelijk geworden, nu verdachte gewapend met een plank tegenover hem stond. Het hof verwerpt het beroep op noodweer."