Hoge Raad, cassatie strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2023:1027

Op 11 July 2023 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21/03463, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2023:1027.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
21/03463
Datum uitspraak:
11 July 2023
Datum publicatie:
3 July 2023

Indicatie

Afdreiging, meermalen gepleegd (art. 318.1 Sr). 1. Bewijsklacht pleegperiode. Verweer dat slechts een gedeelte van periode van tlgd. afdreiging bewezen kan worden verklaard. 2. Maximale duur van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.

Ad 1. HR: art. 81.1 RO.

Ad 2. HR ambtshalve: Duur van gijzeling beloopt ten hoogste 1 jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder 1 jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR:2022:714). HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van 360 dagen kan worden toegepast.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/03463

Datum 11 juli 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juli 2021, nummer 20-000796-20, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,

hierna: de verdachte.

Procesverloop

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] de duur van de gijzeling is bepaald op ten hoogste 365 dagen, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv ten aanzien van deze schadevergoedingsmaatregel gijzeling kan worden toegepast voor de duur van ten hoogste een jaar, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Overwegingen

2
Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3
Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1

Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen gijzeling.

3.2

Op grond van artikel 36f lid 5 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812).

3.3

De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

Beslissing

4
Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer;

- bepaalt dat voor zover het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van dit in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 Sv de gijzeling op 365 dagen heeft bepaald, dient te worden uitgegaan van een gijzeling voor de duur van 360 dagen;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.