Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Cassatie Strafrecht overig

11 juli 2023
ECLI:NL:HR:2023:1032

Op 11 juli 2023 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht. Het zaaknummer is 22/01633, bekend onder ECLI code ECLI:NL:HR:2023:1032.

Soort procedure
Instantie
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
22/01633
Datum uitspraak
11 juli 2023
Datum gepubliceerd
4 juli 2023
Vindplaatsen
  • NJB 2023/1878
  • RvdW 2023/823
  • SR-Updates.nl 2023-0139
Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/01633

Datum 11 juli 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2022, nummer 21-003420-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte]
,

geboren te

[geboorteplaats]
op
[geboortedatum]
1978,

hierna: de verdachte.

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2
Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces de verklaringen van

[getuige ]
voor het bewijs van de tenlastegelegde moord en in het bijzonder de voorbedachte raad heeft gebruikt, terwijl de verdediging ten aanzien van die getuige niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Het cassatiemiddel komt in het bijzonder op tegen het oordeel van het hof dat het bewijs dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, niet in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van die getuige.

2.2.1

Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:

“hij op 26 januari 2018, te

[plaats]
,
[slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door kogels in het lichaam van die
[slachtoffer]
te schieten, ten gevolge waarvan die
[slachtoffer]
is overleden.”

2.2.2

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 januari 2018. p. 741-746 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige

[betrokkene 1]
:

Ik kwam op 26 januari 2018 rond 02.30 uur vanaf de singel de

[a-straat]
te
[plaats]
inrijden. Ik wilde de
[b-straat]
te
[plaats]
inrijden en zag een auto midden op de kruising stilstaan. Ik zag dat er een man in de auto zat met het hoofd achterover. Ik zag dat het raam aan de bestuurderszijde open was. Ik heb de man aangesproken. Ik zag dat de man niet reageerde. Toen ik beter naar de man in de auto keek, zag ik dat hij dikke lippen had, het gelaat was lijkwit en ik zag dat hij zijn handen in zijn schoot had liggen. Ik kreeg geen reactie van de man in de auto en heb 112 gebeld. Ik heb aan de telefoon aangegeven dat er een dode man in een auto zat aan de
[a-straat]
te
[plaats]
.

2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2018, p. 374-376 (ordner 1), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten

[verbalisant 1]
en
[verbalisant 2]
:

Op 26 januari 2018 omstreeks 02.39 uur waren wij belast met de surveillance in

[plaats]
. Op bovengenoemd tijdstip hoorden wij middels onze verbindingsmiddelen de melding vanuit het operationeel centrum dat er een man in een auto zou liggen aan de
[a-straat]
. Hierop zijn wij ter plaatste gegaan. Wij zagen dat komende vanaf de
[a-straat]
, rechtsaf de
[b-straat]
op, een donkere Renault met kenteken
[kenteken 1]
stond. Wij zagen dat er in ieder geval één persoon in de auto zat, op de bestuurdersstoel. Bij de auto zagen wij dat het ambulancepersoneel zich bezighield met de inzittende. Wij hoorden de verpleegkundige zeggen: “Hij is overleden.” Ik, verbalisant
[verbalisant 1]
, ben naar de getuige
[betrokkene 1]
gelopen en vroeg of hij mij meer kon vertellen. Ik hoorde dat hij tegen mij vertelde: “Op het moment dat ik naar de persoon in de auto kijk, herken ik hem. Ik zie dat het
[slachtoffer]
is.”

3. Een geschrift, te weten een schouwverslag d.d. 26 januari 2018, opgemaakt door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts. p. 2289-2291 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:

Schouwitems

In de vroege ochtend van 26 januari kreeg 112 een melding van een persoon in een auto. Ambulance kon niets meer doen omdat BE al overleden was. De dienstdoend forensisch arts.

[arts]
, is gebeld en hij is ter plaatse gaan kijken.

verslag van collega

[arts]
:

beschrijving

26-01-2018 03.30 uur

[slachtoffer]

[geboortedatum]
1992

Man

Conclusie

Evaluatie 25-jarige man die overleden gevonden is op de bestuurdersstoel van zijn auto. Ambulance kon niets meer voor hem doen. De eerste forensisch arts heeft niet geschouwd maar advies gegeven om met FO de plaats te bekijken. Het gaat zeer waarschijnlijk om een misdrijf waarbij de letsels aan de linkerzijde van de borst en de linkerarm, zeer wel passen bij schotwonden.

Conclusie: Niet-natuurlijk overlijden. Lichaam inbeslaggenomen en forensische obductie volgt.

4. Een geschrift, te weten een rapport van Maastricht Universitair Medisch Centrum Forensische Radiologie d.d. 27 juni 2018, opgemaakt door radioloog F. Bakers, p. 2306-2319 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:

Naam slachtoffer:

[slachtoffer]
.

Door het lichaam lopen er 2 trajecten met 2 metaal dense fragmenten in het lichaam en waarschijnlijk één schampschot.

Door traject 1 is er een fractuur van de linker 7e rib en schade aan de linkerlong en schade van de linker hartspier waardoor er een grote hoeveelheid bloed in de linker borstholte en in het hartzakje ontstaan is. Door traject 2 is er schade van de weke delen van de linker bovenarm en een fractuur. Traject 3 geeft alleen oppervlakkige schade aan de huid.

Traject 1 heeft uitgebreid bloedverlies gegeven. Dit traject is op zichzelf staand te kwalificeren als letaal. De schade van traject 2 & 3 hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden.

De doodsoorzaak is eenduidig vast te stellen op verbloeding door penetrerend extern inwerkend geweld veroorzaakt door traject 1.

5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 15 mei 2018, p. 2038-2051 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten

[verbalisant 3]
,
[verbalisant 4]
,
[verbalisant 5]
en
[verbalisant 6]
:

Op 26 januari 2018 kreeg ik,

[verbalisant 6]
, van de meldkamer het verzoek om te gaan naar de kruising
[b-straat]
/
[c-straat]
in
[plaats]
. Ik hoorde van de meldkamer dat er op deze kruising een auto stond met een dode man achter het stuur. Om 04.05 uur was ik ter plaatse. Ik zag dat er een zwarte Renault Megane, kenteken
[kenteken 1]
op de kruising stond.

Ter plaatse hoorde ik van de aanwezige collega's het volgende:

Achter het stuur in de auto zit

[slachtoffer]
.

Forensisch onderzoek 26-01-2018

Ik,

[verbalisant 6]
, zag op de voorzijde van de auto onder de ruitenwisser aan de bestuurderszijde een huls liggen. Ik zag dat er bij het bevestigingspunt van de andere ruitenwisser, bijrijderszijde, een tweede huls lag.

Nadat wij het slachtoffer hadden weggehaald van de bestuurdersstoel zagen wij op het zitvlak van de bestuurdersstoel een huls.

6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 januari 2018, p. 2104-2107 (ordner 4), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisant

[verbalisant 6]
:

Op de

[d-straat 1]
in
[plaats]
werd een Opel Vectra, kenteken
[kenteken 2]
, met een kapotte band aangetroffen. Ik zag dat de auto aan de rechtervoorzijde op de velg reed. De band was nagenoeg geheel verdwenen. Ik zag dat er achter het wiel een duidelijk aftekening op de weg zichtbaar was. Ik zag dat er een huls op de bestuurdersstoel lag.

7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende het proces-verbaal verhoor veroordeelde, p. 1-34 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1-9, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:

Toen ik met

[getuige ]
(het hof begrijpt:
[getuige ]
) in de auto zat, heb ik het pistool doorgeladen en heb ik in de auto naast mijn voet geschoten. Daarna heb ik de patroonhouder uit het wapen gehaald en weer erin gedaan. Ik heb toen het wapen doorgeladen in de binnenzak van mijn jas gedaan.

Toen

[slachtoffer]
kwam aanrijden, ben ik richting zijn auto gelopen met een doorgeladen pistool. Hij zat op de bestuurdersstoel in de auto. De deur van de auto was dicht. Het raam van de auto was open. Ik heb het pistool uit mijn jas gepakt en de eerste twee schoten zijn afgegaan. Ik heb de trekker aangeraakt. Toen zei ik: "handel, handel". Daarna maakte hij een snelle beweging en gooide hij zijn zakje drugs naar buiten. De handel zat in een bruin portemonneetje. Dan druk ik voor de derde keer. Ik schiet voor de derde keer. Het portemonneetje heb ik opgepakt.

8. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 maart 2022 van de meervoudige kamer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:

U, voorzitter, deelt mede dat u het met mij wilt hebben over de dag in aanloop naar het schietincident. U houdt mij voor dat u uit het dossier haalt dat ik toen ik op de camping was al cocaïne had gehaald en gebruikt, dat ik daar ruzie had met

[getuige ]
en het daarna weer heb goedgemaakt en dat ik vervolgens in de auto ben gestapt en ben gaan rijden. (...)

Zodra we de camping af waren, heb ik geld gepind. Nadat we de camping afreden, heb ik meteen drugs besteld. (...)

We zijn gaan rijden en toen heb ik de dealer

[betrokkene 2]
gebeld. Hij is een loopjongen van de
[betrokkene 3]
. De
[betrokkene 3]
is niet
[betrokkene 4]
.
[betrokkene 2]
reed voor de
[betrokkene 3]
. Het klopt dat ik de
[betrokkene 3]
heb gebeld en dat
[betrokkene 2]
de drugs kwam brengen. Nadat
[betrokkene 2]
de drugs had gebracht, heb ik cocaïne gebruikt. Toen heb ik ruzie met
[getuige ]
gehad. (...)

Na de ruzie hebben we het weer goedgemaakt. (...) We hebben vervolgens nog drank gehaald en nog een keer geld gepind bij de Lidl. Op een gegeven moment was het geld op en zijn we langs

[betrokkene 5]
gegaan.
[betrokkene 6]
kende ik niet. Bij hem was ik nog nooit eerder geweest. Aan
[betrokkene 6]
heb ik de Breitling aangeboden. Die was € 2.500,00 waard. (...)

Ik ben nog bij

[betrokkene 7]
geweest. Van hem heb ik € 50,00 gekregen. Daar heb ik ook nog drugs van gehaald.

U houdt mij voor dat

[betrokkene 6]
heeft verklaard dat hij mij behoorlijk opgefokt vond. Ik was geïrriteerd omdat hij mijn horloge niet wilde hebben voor een gram coke. (...) Nadat ik bij
[betrokkene 6]
was geweest, ben ik naar
[betrokkene 5]
gegaan. Bij hem ben ik binnen geweest. (...) Ik heb € 40,00 van tafel gepakt.
[betrokkene 5]
zei toen: "Nee!" Daarop heb ik het geld weer op tafel gegooid en ben ik naar de keuken gelopen. (...) Ik heb gesmeekt om € 40,00. (...)

9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 februari 2018, p. 2544-2546 (ordner 6), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten

[verbalisant 6]
en
[verbalisant 7]
:

Van het onderzoeksteam Gambia kregen wij het verzoek om de auto, Opel Vectra kenteken

[kenteken 2]
, te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van een kogelgat of een kogelpunt in de auto. Op donderdag 1 februari 2018, omstreeks 13.45 uur, startten wij met het onderzoek aan de Opel Vectra, kenteken
[kenteken 2]
. Wij zagen dat er onder het gaspedaal een beschadiging zat in het isolatiemateriaal van de bodemplaat onder het gaspedaal. Op deze locatie gaat de stuurstang door het schutbord van de auto. Door middel van sondering zagen en voelden wij dat het gat doorliep tot op het metaal van het schutbord. Tevens zagen wij door de sondering dat het schot langs de rechterzijde van het stuur was gegaan. Wij zagen dat er een beschadiging in het schutbord zat, nabij de stuurkolom. Wij zagen dat de beschadiging paste bij de inslag van een kogelpunt. Nadat de vloerbedekking onder het stuurkolom en het gaspedaal was verwijderd zagen wij een platgeslagen kogelpunt liggen.

10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juli 2018, p. 1793-1797 (ordner 3), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:

V: Vraag verbalisant

A: Antwoord verdachte

V: Waar reed je in de dag van het incident?

A: Dat was een Opel Vectra van

[betrokkene 9]
. De auto is zilvergrijs van kleur. Die auto heeft heel lang op de camping gestaan met een lekke band. Ik heb er een nieuwe band op gezet. Daarna heb ik weer een lekke band gekregen. Dat was op de dag van het incident. Dat was een band linksvoor. Ik heb vol een rotonde geraakt.

V: We kunnen stellen dat jij in de auto hebt gereden?

A: Ja, ik heb gereden.

11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2018, p. 248-259 (ordner 1), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisant

[verbalisant 8]
:

Ten behoeve van het onderzoek werden camerabeelden van de Rabobank, gevestigd aan de

[e-straat 1]
te
[plaats]
opgevraagd en veiliggesteld. Op 25 januari 2018, 23:55:40 uur komt een grijze Opel Vectra aanrijden, waarbij op latere beelden te zien is dat
[verdachte]
als bestuurder uitstapt en in de richting loopt van de pinautomaat.
[verdachte]
komt uit de richting lopen van de geparkeerd staande Opel Vectra. Te zien is dat
[verdachte]
vermoedelijk zijn pinpas in de pinautomaat stopt.
[verdachte]
is bezig met pinnen en op de weergegeven tekst is te zien dat er te weinig saldo is.
[verdachte]
loopt weer terug naar de Opel Vectra en gaat weer op de bestuurdersstoel van de Opel Vectra zitten.

12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2018, p. 975-976 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten

[verbalisant 9]
en
[verbalisant 10]
:

Op 9 maart 2018 werd

[betrokkene 5]
als verdachte in vrijheid gesteld. Wij hebben
[betrokkene 5]
gezegd dat wij hadden gehoord dat hij informatie had over de dood van
[slachtoffer]
en hebben aan hem gevraagd of hij een getuigenverklaring af wilde leggen.
[betrokkene 5]
gaf aan dat hij geen getuigenverklaring af wilde leggen. Hij wilde ons wel vertellen wat hij wist.

[betrokkene 5]
verklaarde:

[verdachte]
is in de nacht van de schietpartij bij mij in de woning geweest. Die Turkse hoer van
[verdachte]
zat nog in de auto.
[verdachte]
vroeg mij om geld. Hij wilde coke kopen. Ik zei tegen
[verdachte]
dat ik hem geen geld wilde geven.
[verdachte]
bood mij zijn Rolex te koop aan. Die wilde ik niet.
[verdachte]
vulde een glas met whisky en heeft de inhoud van het glas in één keer naar binnen gegooid. Ik had 40 euro op de salontafel liggen.
[verdachte]
greep die van mijn tafel en stak het geld in de binnenzak van zijn jas. Met mijn hand heb ik mijn geld weer uit de binnenzak gepakt. Terwijl ik hem vasthield om zijn nek voelde ik iets zwaars in een van zijn jaszakken. Ik voelde met mijn linkerhand en zag een pistool.

13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 februari 2018, p. 777-779 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van

[betrokkene 6]
:

A: Ik ken een Turkse vrouw die

[getuige ]
(het hof begrijpt hierna steeds:
[getuige ]
) heet. Ik kan mij herinneren dat
[getuige ]
dat bewuste weekend, het was een donderdag of een vrijdag, bij mij is geweest. Ze was samen met een kwal van een vent. Hij had een bril op.
[verdachte]
had gedronken. Hij had een kort lontje die avond. Hij zat op het randje van heel agressief gedrag. Dit gedrag toonde hij naar mij. Hij wilde cocaïne van mij hebben.
[getuige ]
zat rustig in mijn woonkamer.
[verdachte]
was druk en liep rond door mijn woonkamer. Ze hadden geen geld.
[verdachte]
bood mij nog een horloge als onderpand aan. Ik wilde dat niet. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij wilde
[verdachte]
een grammetje coke hebben. Hij wilde een hele. Zo noemen wij een gram coke.

V: Hoe was de gemoedstoestand van

[verdachte]
toen hij vertrok?

A: Hij was niet al te vrolijk. Hij had geen coke gekregen.

14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 mei 2018, p. 848-884 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige

[betrokkene 8]
:

Hij (het hof begrijpt: verdachte) heeft mij 's avonds (het hof begrijpt: de avond van 25 januari 2018) nog gebeld. Hij vroeg mij om geld. Ik zeg:

[verdachte]
ik heb geen geld. Ik zeg: ik heb niks.

15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2018, p. 788-792 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige

[betrokkene 4]
:

[verdachte]
heeft mij gebeld. Hij vroeg of ik drugs naar hem kon brengen. Ik vroeg aan hem hoeveel.
[verdachte]
gaf aan "genoeg". Ik vroeg aan hem 100? Ik hoorde
[verdachte]
zeggen: “Ja, is goed.” Volgens mij is het van donderdag op vrijdag 26 januari gebeurd. Ik werd tussen 22.00 en 2.00 gebeld door deze
[verdachte]
.
[verdachte]
is een gebruiker. Ik vroeg vervolgens aan
[verdachte]
of hij naar de
[f-straat]
kon komen.
[verdachte]
bevestigde dat hij naar het adres zou komen. Volgens mij zit er ongeveer twee à drie uurtjes tussen het eerste en tweede telefoongesprek. Tussen dit eerste en tweede telefoongesprek heb ik contact gehad met
[slachtoffer]
. We bellen elkaar over en weer en er vonden die avond/nacht meerdere gesprekken plaats. Dit omdat
[slachtoffer]
dan ergens staat om de bestelling af te leveren. Het is zo dat ik en
[slachtoffer]
met zijn tweeën het “bedrijfje” runnen.
[slachtoffer]
leverde die donderdag de voorraad. Ik heb
[slachtoffer]
gezegd dat deze
[verdachte]
had gebeld en verteld wat hij wilde hebben. Ik had volgens mij geen tijdstip afgesproken met
[verdachte]
. Vaak dan bel ik een minuut of twee van tevoren op dat ze naar de afgesproken plek kunnen komen. Op een gegeven moment werd ik weer door
[verdachte]
gebeld. Ik hoorde dat
[verdachte]
tegen mij zei dat hij niet meer naar het adres kon komen, omdat hij een lekke band had. Hij vroeg aan mij of ik naar
[g-straat]
wilde komen. Ik ben daarmee akkoord gegaan en heb het adres gewijzigd naar de cafetaria (het hof begrijpt:
[A]
). Dit zit vlak bij elkaar. Ik hoorde
[verdachte]
zeggen dat hij een Vectra had.
[slachtoffer]
vroeg mij waar
[verdachte]
zou staan. Ik vertelde
[slachtoffer]
ook dat
[verdachte]
voor 100 euro wilde hebben. Voor 100 euro kreeg
[verdachte]
1 gram cocaïne. Dit is veel als iemand dit besteld. Ik zei tegen
[slachtoffer]
dat
[verdachte]
bij de cafetaria met die gokkasten zou staan en als hij daar niet zou staan dat hij bij cafetaria
[B]
was. Volgens mij was
[slachtoffer]
daar al in de buurt want normaal gesproken belt hij mij als hij in de buurt is zodat een klant naar buiten kan komen of dat ze de deur open doen of dat ze op de afgesproken plek komen. Tijdens het gesprek hoorde ik
[slachtoffer]
in een keer zeggen: “Ik zie iets raars man.” Ik vroeg nog wat hij zag, maar ik kreeg geen gehoor meer en de verbinding werd verbroken. Toen
[slachtoffer]
dit zei klonk hij verbaast, angstig, verrast. Ik heb meerdere keren geprobeerd
[slachtoffer]
te bellen, maar ik kreeg geen gehoor. Ik heb
[verdachte]
proberen te bellen met mijn telefoon. Ik hoorde dat de telefoon twee keer over ging. Daarna bij de derde keer werd het gesprek weg gedrukt. Vervolgens 10 à 20 minuten later werd ik gebeld door
[betrokkene 4]
. Hij vertelde mij dat
[slachtoffer]
dood was.

16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2018, p. 1563-1616 (ordner 3), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van

[getuige ]
:

V: Vraag verbalisant

A: Antwoord verdachte

A: In elk geval, die dag, die gast waar jullie het over hebben, ik wist niet dat dat die gast was.

V:

[slachtoffer]
.

A: Ja ik weet de naam niet. Ik hoorde later dat het slachtoffer

[naam]
wordt genoemd. Hij is vroeger mijn dealer geweest. Ik zag een foto van hem.
[verdachte]
had drugs geregeld op donderdag, daarom ging ik naar hem toe op donderdag vlak voor het hele gebeuren. Ik weet wel gewoon dat die jongen belde en dat ze hebben afgesproken. Diegene belde hem dat was wel duidelijk, want eigenlijk zouden we wegrijden totdat degene belt en hij daar bleef staan. Eigenlijk waren we van plan weg te rijden als er geen telefoon was gekomen.

Er kwam een auto aan en ik mocht absoluut niet bewegen. Daarvoor had hij mij al bedreigd. Ik zat in de auto naast de bestuurder.

V: Wie zat nog meer in de auto?

A:

[verdachte]
. Alleen wij twee. Toen is
[verdachte]
eruit gestapt aan de bestuurderskant. En toen liep hij naar de auto en toen zaten ze te praten. Nou en toen hoorde ik een paar knallen.
[verdachte]
was wel uit de auto. Hij was niet ingestapt. Die auto is gewoon doorgereden. Ik heb helemaal niks gehoord dan alleen maar bam bam bam. Ik dacht drie keer.
[verdachte]
loopt gewoon zo en die stapt in de auto en die zei van ik heb drie keer in z'n kloten geschoten. Hij zegt van jij gaat er ook aan. Van als jij nog een keertje geintje en dit en dat en blablablabla jij gaat er ook aan.

V: Hm wat heeft

[verdachte]
verteld voordat hij uitstapte tegen jou?

A: Hij was mij aan het vragen eh over

[naam]
had hij dat ik hem kende. Toen was hij zo boos, hij zou mij een lesje leren en dit en dat. Want toen wou die ook op mij schieten want er moest ook een kogelgat in de auto waarin wij reden zijn, voor zover ik weet. Ik heb die pistool niet gezien. Alleen even in de auto toen hij op mij wou schieten toen hij zo deed en dat er een knal in de auto kwam.

V: Je hebt het pistool wel gezien toen hij dit deed en je doet je hand naar achteren toe.

A: Zeg maar zoiets en dat was nog voor die jongen. Toen kwam er een schot in de auto waarin wij reden los. Dat was voor het pang pang pang.

We hadden een kapotte band.

V; Maar je zegt van, pang pang pang en hij reed niet meteen weg.

A: Ja en toen pakte

[verdachte]
wel iets aan nog na die pang pang pang. Hij pakte duidelijk iets aan.

17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 februari 2018, p. 1617-1638 (ordner 3), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van

[getuige ]
:

V: Vraag verbalisant

A: Antwoord verdachte

V: Op het moment dat je het zag, dat pistool...

A: Heb ik alsnog niet gezien. Ik hoorde alleen maar knallen buiten.

V: Heb je het toen wel of niet gezien?

A: Een beetje wel natuurlijk. Als ze mee gaan zo doen (O: verdachte brengt haar handen samen en maakt een beweging die lijkt op het naar achteren trekken van de slede van een wapen).

V: Waarom ging dat schot af in de auto?

A: Toen zat hij al heel heftig... ik ga dit doen ik ga dat doen, ik ga je vermoorden en als ik erachter kom..

Hij wilde weten of ik met anderen had geneukt. Het draaide de hele tijd daarom.

Hij vroeg mij gewoon over wat ik had gedaan of niet. Steeds dezelfde discussie. Hij zegt dus je wilt zeggen dat ik een leugenaar ben? En toen trok die zo (O: verdachte strekt haar armen, brengt haar handen bij elkaar en beweegt een van de handen wat naar zich toe). Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.

V: Wie is hij?

A: Ik denk dat hij die dealer bedoelde. Ik weet niet hoe hij heet, maar ik noem hem altijd

[naam]
.

V: En waarom denk je dan dat hij die

[naam]
bedoelde?

A: Hij zat er heel erg mee of ik het met hem had gedaan. Omdat ik niet wist wie zou komen, probeerde ik steeds te vragen van wie is het. Want dat zijn een groep jongens

[naam]
.

Wij waren op het punt waar we geparkeerd stonden. Ik denk dat we daar een half uur waren maximaal.

V: Dat moment dat hij jou bedreigt dat hij schiet in de auto en dat hij zegt van die dealer gaat er ook aan, hoe lang duurt het voordat die dealer er was?

A: Binnen een half uurtje, kwartier of twintig minuten. We hebben er maximaal een half uurtje gestaan.

V: Hoe lang duurde het voordat, toen jullie daar gingen staan met de auto, dat hij in de auto schoot, dat hij jou bedreigde.

A: Dat bedoel ik met dat half uurtje, toen stopte hij. Toen gebeurde dat. En toen dreigde hij mij en toen moesten we wachten. Hij deed mij nog geloven dat hij door zijn voet had geschoten. Dat was ook gelogen.

V: Dat was direct toen jullie daar zijn gestopt? En toen heeft het dus een half uurtje geduurd.

A: Ja.

Toen hij net de sleutel wilde draaien en hij weer pissig werd en dreigementen uitgooide, kreeg hij een telefoontje van de jongen die overleden is. Dat weet ik zeker, want toen zei hij: is goed ik wacht hier. Toen bleef hij staan en nog geen vijf minuten later komt die jongen aanrijden.

V: Jullie gaan in de nacht van donderdag op vrijdag naar de plek van de schietpartij omdat daar geleverd werd?

A: Hij stopte daar gewoon. We stonden daar al. Toen we weg wilden rijden, werd hij teruggebeld, toen zei hij dat we bij de cafetaria (het hof begrijpt:

[A]
) stonden en ik wacht wel effen.

Toen kwam die

[naam]
, die
[slachtoffer]
, dus aanrijden.

V: Op welk moment hebben jullie het erover gehad of heeft

[verdachte]
het erover gehad dat hij iets geleverd wilde hebben.

A: Pas toen

[verdachte]
gebeld had zei hij er komt zo iemand aan en je krijgt zo je drugs. We zijn bij
[betrokkene 10]
geweest, maar daar kreeg hij niet.

18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2018. p. 798-799 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige

[betrokkene 11]
:

Ik woon op de

[a-straat]
in
[plaats]
. Ik woon ongeveer 100 meter van de plaats waar de auto is aangetroffen. In de nacht van 25 januari 2018 op 26 januari 2018 was ik rond 01.30 uur wakker. Toen ik wakker was, hoorde ik buiten op straat drie schoten. Ik hoorde twee schoten snel achter elkaar alsof ze in één keer geschoten werden. Het derde schot was één of twee seconden later. Ik had sterk het vermoeden dat het om schoten ging en niet om vuurwerk. De knallen van vuurwerk klinken namelijk anders. Deze knallen waren wat doffer en zachter. Ik weet dat ik om 01.37 uur ben opgestaan en naar het toilet ben gegaan. Ik heb dit terug gezocht in mijn telefoon. Ik heb gedurende ongeveer 30 minuten op het toilet gezeten. Toen ik weer terug naar bed ging, was het rond 02.00 uur. Ik weet de exacte tijd niet meer. Ik heb niet op een klok gekeken. Het kan dan ook vijf minuten eerder of vijf minuten later zijn geweest. Toen ik net op bed lag, hoorde ik de schoten.

19. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 februari 2018. p. 728-732 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige

[betrokkene 12]
:

Ik woon aan de

[b-straat 1]
te
[plaats]
. Tegenover mij is de snackbar
[A]
. In de nacht van 25 op 26 januari 2018 hoorde ik drie knallen. Ik heb op mijn telefoon gekeken en het was 02.03 of 02.04 uur. Ik ben mijn bed uitgegaan en heb het rolluik iets verder geopend. Ik zag door het luik op de
[h-straat ]
twee auto's. Ze stonden half geparkeerd op de parkeerplaats tegenover de snackbar. De cafetaria zit op de hoek van de
[h-straat ]
met de
[b-straat]
. Er was in ieder geval een zwarte auto die wegreed. Die andere die later wegreed was grijs van kleur.

20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 februari 2018, p. 944-947 (ordner 2), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige

[betrokkene 13]
:

Ik woon om de hoek waar de schietpartij op 26 januari 2018 plaatsvond aan de

[i-straat 1]
te
[plaats]
. Ik lag de avond van 25 januari 2018 om 23.00 uur in mijn bed. Ik had het raam op de kiepstand gezet. Ikzelf lag ongeveer 1.20 meter van het raam af. Ik probeerde in slaap te komen en ineens hoorde ik drie knallen. Ik vond dat deze knallen doffer klonken dan vuurwerk dat afgestoken werd. Omdat ik het anders vond klinken dan vuurwerk, keek ik in een reactie meteen op mijn mobiele telefoon. Ik zag toen dat de telefoon aangaf dat het 02.10 uur was. Ik hoorde eerst twee knallen “pang-pang” kort achter elkaar en een fractie later nog een derde knal “pang”. Ik heb verder niets meer gehoord die nacht.”

2.2.3

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

“Had verdachte opzet op de dood van

[slachtoffer]
?

De eerste vraag die het hof dient te beantwoorden is of verdachte

[slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd.

Verdachte heeft in hoger beroep een verklaring afgelegd en heeft bekend dat hij degene is geweest die

[slachtoffer]
drie keer met een vuurwapen in zijn lichaam heeft geschoten. Uit het dossier blijkt dat verdachte voordat
[slachtoffer]
er was met het vuurwapen in de auto heeft geschoten. Daarna heeft hij, terwijl hij nog met
[getuige ]
in zijn auto zat, het magazijn uit het wapen gehaald en dat er daarna weer ingedaan. Vervolgens heeft hij het wapen, dat doorgeladen was, in de binnenzak van zijn jas gedaan. Toen kwam
[slachtoffer]
eraan rijden. Verdachte is uit zijn auto gestapt en op
[slachtoffer]
, die nog in de auto zat, afgelopen. Direct nadat verdachte bij de auto van
[slachtoffer]
stond en het wapen uit de binnenzak van zijn jas pakte heeft hij geschoten op
[slachtoffer]
. Daarna zou hij “handel, handel” hebben geroepen.
[slachtoffer]
zou toen volgens verdachte de drugs uit het raam hebben gegooid, waarna verdachte nog een keer schoot.

Met de rechtbank overweegt het hof dat het met een vuurwapen meermalen van korte afstand gericht schieten op het lichaam van een persoon naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan als een bewust handelen gericht op levensbeëindiging. Het door verdachte naar voren gebrachte scenario dat het vuurwapen meermalen per ongeluk is afgegaan waarbij de schoten

[slachtoffer]
door het openstaande raam van de auto in zijn lichaam hebben geraakt, acht het hof niet aannemelijk geworden. Ook los van de algemene onwaarschijnlijkheid van het zomaar meermaals afgaan van een vuurwapen, verhoudt dit scenario zich niet met het feit dat door verdachte, met een substantiële mate van gerichtheid door het openstaande portierraam op het slachtoffer is geschoten. Daarnaast kan met betrekking tot het NFI-onderzoek naar de trekkerdruk van het gebruikte vuurwapen worden opgemerkt dat, hoewel op basis van dit onderzoek geen scenario’s kunnen worden uitgesloten, daaruit geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die het scenario van verdachte ondersteunen. Daarbij blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte enige tijd voor het schieten op
[slachtoffer]
, ook al met het vuurwapen in de vloer van de auto heeft geschoten. Hij wist dus hoe het met de trekkerdruk was gesteld.

Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van vol opzet.

Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?

Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte

[slachtoffer]
met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ volgens vaste jurisprudentie moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties, zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging, een zwaarder gewicht toe te kennen.

Bij de beoordeling of sprake is van voorbedachte raad acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.

Uit het dossier volgt dat verdachte op 25 januari 2018 omstreeks 23.55 uur probeerde geld te pinnen bij de Rabobank, maar dat dit niet lukte omdat hij te weinig saldo had. Blijkens de getuigenverklaringen van

[betrokkene 6]
en
[betrokkene 5]
is verdachte in de avond/nacht van 25 op 26 januari 2018 bij hen langsgegaan voor geld en/of drugs, maar hebben zij hem dit niet meegegeven. Daarnaast volgt uit de verklaring van de moeder van verdachte dat verdachte haar in de avond van 25 januari 2018 heeft gebeld en om geld heeft gevraagd, waarop zij antwoordde geen geld te hebben. Vervolgens besloot verdachte toch, ook al had hij kennelijk geen geld, op enig moment
[betrokkene 4]
te bellen om drugs te bestellen. Op de vraag hoeveel
[betrokkene 4]
mee moest brengen, antwoordde verdachte: “genoeg”. Vervolgens deed
[betrokkene 4]
een voorstel van 100 euro aan cocaïne, wat verdachte goed vond.

Voorts volgt uit het dossier dat verdachte daarna, terwijl hij met

[getuige ]
in de auto zat, met een vuurwapen een schot in de auto heeft gelost, waarbij verdachte volgens
[getuige ]
heeft gezegd: “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan.”
[getuige ]
heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte daarmee de dealer die zij
[naam]
noemt, bedoelde. Volgens
[getuige ]
was verdachte boos op haar omdat hij dacht dat zij seks had gehad met één van de jongens van de groep waarvan de leden ‘
[naam]
’ worden genoemd. Vervolgens zijn verdachte en
[getuige ]
in de auto naar Cafetaria
[A]
gereden, waar verdachte met een ‘
[naam]
’ - te weten:
[slachtoffer]
- had afgesproken en hebben zij daar gewacht op de dealer. Toen de auto met de dealer erin arriveerde, is verdachte uit zijn auto gestapt, heeft hij het doorgeladen wapen uit zijn jas gepakt, en tweemaal door het openstaande raam van de auto van
[slachtoffer]
op het lichaam van
[slachtoffer]
geschoten. Nadat verdachte tweemaal had geschoten, riep verdachte: “handel, handel”, waarop
[slachtoffer]
de drugs naar hem toegooide. Vervolgens heeft verdachte nogmaals geschoten. Verdachte is daarop teruggelopen naar de auto en heeft tegen
[getuige ]
gezegd: “Ik heb hem drie keer in zijn kloten geschoten.”

De stelling van verdachte dat hij eerder in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe

[getuige ]
hem zou hebben gedwongen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof gaat uit van de verklaring die
[getuige ]
daarvoor geeft. Het hof betrekt daarbij dat verdachte ook zegt dat dit eerdere schieten zou hebben plaatsgevonden 20 seconden voor de fatale schoten op
[slachtoffer]
, terwijl geen van de getuigen, die de schoten hebben gehoord, daarover verklaart. Zij spreken immers over drie schoten en geen vier.

Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – dat verdachte gedurende de avond en nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven. Of verdachte dit nu alleen wilde doen omdat hij geen geld kon vinden voor de drugs, of ook vanwege zijn vermoeden dat

[getuige ]
seks had gehad met de dealer, wordt in het dossier niet duidelijk. Mogelijk speelden beide redenen een rol. Het hof stelt in ieder geval vast dat verdachte op meerdere momenten de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, leidt het hof in het bijzonder af uit het schot dat verdachte heeft gelost toen hij zich met
[getuige ]
in de auto bevond, en de woorden die hij daarbij heeft geuit. Kennelijk maakte het voor hem niet uit welke ‘
[naam]
’ er zou komen.

Van omstandigheden die duiden op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is het hof niet gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Ook de stelling van de verdediging dat voorbedachte raad niet mogelijk was omdat verdachte volledig “van het padje” was doordat hij onder invloed van verdovende middelen was, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte planmachtig en doelgericht gehandeld. Uit het door psycholoog Yntema opgestelde rapport omtrent verdachte volgt bovendien dat het wel degelijk mogelijk is dat verdachte, ondanks een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne, berekenend en planmatig heeft gehandeld. Het voorgaande is ook ter zitting in hoger beroep door de psychiater Morre bevestigd.

Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”

2.2.4

Op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2022 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek gedaan

[getuige ]
als getuige te horen als het hof zou komen tot een bewezenverklaring van moord in plaats van doodslag. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de eerder afgelegde verklaringen van de getuige
[getuige ]
niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het proces-verbaal van die terechtzitting in hoger beroep houdt in dat door de raadsman in aanvulling op de pleitnota het volgende naar voren is gebracht:

“De oudste raadsheer vraagt mij of ik een voorwaardelijk verzoek doe, of om aanhouding verzoek. Ik doe een onvoorwaardelijk verzoek tot het horen van

[getuige ]
. Er wordt door de verdediging niet afgezien van het verzoek om
[getuige ]
als getuige te horen. De verklaring van
[getuige ]
is voor het bewijs van doodslag niet van belang. Mocht uw hof komen tot een bewezenverklaring van doodslag, dan doet de verdediging geen verzoek om
[getuige ]
als getuige te horen.”

2.2.5

Het hof heeft ten aanzien van het verzoek en de bruikbaarheid voor het bewijs van de bedoelde verklaringen in zijn arrest het volgende overwogen:

“Voorwaardelijk verzoek

Ter terechtzitting van 30 maart 2022 heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuige

[getuige ]
. Door de verdediging zijn daartoe geen nieuwe gegevens verstrekt over de verblijfplaats van de getuige.

De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof op 24 januari 2020 ook al onder meer verzocht de getuige

[getuige ]
te doen horen, welk verzoek door het hof toen is toegewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 12 mei 2021 blijkt dat het na allerlei inspanningen niet is gelukt om de getuige op te sporen en te horen en dat het niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden opgespoord en gehoord.

Gezien het uitblijven van resultaten na de verrichte inspanningen door de raadsheer-commissaris voorafgaande aan de inhoudelijke zitting in hoger beroep en de omstandigheid dat verdachte noch de raadsman het hof ter zitting in hoger beroep adresgegevens van de getuige heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat het nog steeds onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter zitting zal verschijnen. Het hof wijst het verzoek tot het horen van de getuige daarom af.

Het hof stelt vast dat de verdediging haar ondervragingsrecht ten aanzien van getuige

[getuige ]
niet heeft kunnen effectueren. Desalniettemin is het hof van oordeel dat de verklaringen van
[getuige ]
voor het bewijs kunnen worden gebezigd, nu het bewijs dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan niet uitsluitend, of in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd, maar ook steun vindt in de bewijsmiddelen zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen (waaronder de verklaring van verdachte dat hij in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners dat zij in totaal drie schoten hebben gehoord). Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof is derhalve van oordeel dat het gebruik van de verklaringen van

[getuige ]
geen strijd oplevert met artikel 6 EVRM en dat de procedure in haar geheel voldoet aan het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.”

2.3.1

In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. (Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, rechtsoverweging 2.12.2 en 2.12.3, en HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, rechtsoverweging 2.4.2.)

2.3.2

In verband met de hiervoor als (ii) genoemde beoordelingsfactor is het volgende van belang. Voor de beantwoording van de daaraan verbonden vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. Voor de in cassatie aan te leggen toets of de bewijsvoering aan de hier en in 2.3.1 genoemde eisen voldoet, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel hierover nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, rechtsoverweging 3.2.2 en 3.2.3.)

2.3.3

Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.)

2.4.1

Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daaraan heeft het hof in de kern ten grondslag gelegd dat de verdachte gedurende de avond van 25 januari 2018 en de daarop volgende nacht het plan heeft opgevat om de dealer die hem drugs zou komen brengen van het leven te beroven, waarbij het onduidelijk is gebleven waarom hij dit wilde doen. Het hof heeft verder overwogen dat de verdachte op meerdere momenten de tijd en de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte vervolgens ook daadwerkelijk tot zich heeft laten doordringen dat hij de dealer die de drugs zou leveren om het leven zou brengen, heeft het hof in het bijzonder afgeleid uit het schot dat de verdachte heeft gelost toen hij in de auto zat en uit de woorden die hij daarbij heeft geuit, waarbij het hof de tegen

[getuige ]
uitgesproken woorden “Jij gaat eraan en hij gaat er ook aan” op het oog heeft. Daarbij maakte het voor de verdachte niet uit welke ‘
[naam]
’ (dat wil zeggen: welke bezorger van de drugs) er zou komen.

2.4.2

Het hof heeft hierbij in de bewijsvoering het volgende betrokken dat:

- de verdachte geld heeft gepind en geld van

[betrokkene 7]
heeft gekregen, waarvoor hij telkens drugs heeft gekocht (bewijsmiddel 8);

- de verdachte vervolgens over meer drugs wilde beschikken, terwijl hij daarvoor geen geld had en ook niet van anderen daarvoor geld heeft gekregen (bewijsmiddelen 8 en 11-14);

- de verdachte desondanks wel bij

[betrokkene 4]
voor 100 euro aan drugs heeft besteld, waarbij deze drugs zouden worden afgeleverd bij de verdachte (bewijsmiddel 15);

- de verdachte in de door hem bestuurde auto een schot heeft gelost voordat de drugs door

[slachtoffer]
werden afgeleverd (bewijsmiddelen 7, 9, 16 en 17);

- het lossen van dit schot in de auto “een half uurtje, kwartier of twintig minuten” plaatsvond voordat

[slachtoffer]
met de drugs arriveerde (bewijsmiddel 17);

- de verdachte, nadat hij in die auto had geschoten, het pistool heeft doorgeladen en in de binnenzak van zijn jas heeft gedaan (bewijsmiddel 7);

- de verdachte, nadat

[slachtoffer]
was gearriveerd om de drugs af te leveren, met het doorgeladen pistool naar de auto van
[slachtoffer]
is gelopen, daar het wapen heeft gepakt en tweemaal door het open raam van die auto op het lichaam van
[slachtoffer]
heeft geschoten, daarna “handel, handel” heeft gezegd, en nadat
[slachtoffer]
de drugs naar hem had toegegooid, voor een derde keer heeft geschoten en de drugs heeft gepakt (bewijsmiddelen 3, 7 en 16).

2.4.3

Het hof heeft nog, in verband met het tijdsverloop tussen het schieten in de auto en het arriveren van

[slachtoffer]
, geoordeeld dat de stelling van de verdachte dat hij in de auto zou hebben geschoten om paniek te zaaien en onder de overval uit te komen, waartoe
[getuige ]
hem zou hebben gedwongen, niet aannemelijk is geworden. Daarbij heeft het hof mede betrokken dat dit eerdere schieten twintig seconden voor de drie schoten op
[slachtoffer]
zou moeten hebben plaatsgevonden, terwijl drie buurtbewoners niet vier, maar drie schoten hebben gehoord (bewijsmiddelen 18-20). Het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario heeft het hof daarmee niet aannemelijk geacht.

2.5.1

De verdediging heeft het verzoek gedaan, zo volgt uit wat onder 2.2.4 is weergegeven, om

[getuige ]
te horen in verband met het bewijs van het tenlastegelegde handelen van de verdachte met voorbedachte raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging, ondanks dit nodige initiatief, het ondervragingsrecht ten aanzien van
[getuige ]
niet heeft kunnen uitoefenen, omdat het niet is gelukt om de getuige op te sporen en te horen en het niet aannemelijk is dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden opgespoord en gehoord. Het hof heeft daarbij geoordeeld dat de verklaringen van
[getuige ]
(bewijsmiddelen 16 en 17) voor het bewijs kunnen worden gebruikt “nu het bewijs dat het bewezenverklaarde door verdachte is begaan niet uitsluitend, of in beslissende mate op deze verklaringen is gebaseerd, maar ook steun vindt in de bewijsmiddelen zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen (waaronder de verklaring van verdachte dat hij in de auto al een schot heeft gelost en de verklaringen van verschillende buurtbewoners dat zij in totaal drie schoten hebben gehoord)”.

2.5.2

Het hof heeft in de bewijsvoering van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte met voorbedachte raad, naast de door de verdachte betwiste verklaringen van

[getuige ]
, verschillende andere bewijsmiddelen betrokken die betrekking hebben op feiten en omstandigheden waarover ook
[getuige ]
heeft verklaard. Daarbij gaat het om de gebeurtenissen voorafgaand aan het door de verdachte maken van de afspraak om drugs aan te schaffen terwijl hij niet over het benodigde geld beschikte, het – voorafgaand aan het arriveren van
[slachtoffer]
– door de verdachte schieten in de auto en het door de verdachte beschikken over een doorgeladen wapen, waarmee de verdachte onmiddellijk op
[slachtoffer]
heeft geschoten toen
[slachtoffer]
enige tijd later drugs kwam brengen. Het hiermee samenhangende oordeel van het hof dat het bewijs van het bewezenverklaarde handelen met voorbedachte raad niet in beslissende mate steunt op de verklaringen van
[getuige ]
, maar de benodigde steun vindt in andere bewijsmiddelen, getuigt – gelet op wat onder 2.3.3 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de onder 2.4 weergegeven bewijsvoering niet onbegrijpelijk.

2.5.3

Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht met betrekking tot

[getuige ]
, namelijk – kort gezegd – haar onvindbaarheid. Het hof heeft daarnaast kennelijk de omstandigheden dat de overige onder 2.4.2 aangeduide bewijsmiddelen de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaringen van
[getuige ]
ondersteunen en dat het onder 2.4.3 aangeduide alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, in aanmerking genomen bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaringen. Gelet op dit een en ander getuigt het oordeel van het hof dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat er nog andere compenserende factoren waren, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.

2.6

Het cassatiemiddel faalt.

3
Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4
Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.1

Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de duur van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, negen maanden bedraagt.

4.2.1

Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2022 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:

“Redelijke termijn

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de fase in hoger beroep de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden.

Op 19 juni 2019 werd namens

[verdachte]
hoger beroep ingesteld. Gelet op het feit dat sprake is van voorarrest zou de procedure in hoger beroep binnen zestien maanden moeten zijn afgerond. Indien Uw hof op 13 april 2022 uitspraak doet heeft de fase in hoger beroep maar liefst 34 maanden geduurd. De fase in hoger beroep heeft daarmee anderhalf jaar langer, dat wil zeggen: ruim twee keer zo lang geduurd als hetgeen voor een voorlopig gehechte verdachte redelijk wordt geacht.”

4.2.2

Het hof heeft met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn het volgende overwogen:

“Strafverminderende omstandigheden

Het hof heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep met bijna negen maanden is overschreden. Hoewel het tijdsverloop mede is veroorzaakt door de onderzoekswensen van de verdediging waaraan uitvoering is gegeven en door de complexiteit van de zaak, is het hof van oordeel dat dit tijdsverloop deels ook voor rekening van de rechtspraak komt. Gelet op het voorgaande zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straf, in die zin dat het de (...) op te leggen gevangenisstraf zal verminderen met twee maanden.

(...)

Conclusie

Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.”

4.3

Dat oordeel is niet begrijpelijk, nu het hoger beroep is ingesteld op 25 juni 2019, de verdachte zich in verband met de zaak in voorlopige hechtenis bevindt en het hof op 22 april 2022 uitspraak heeft gedaan.

4.4

Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door de duur van de opgelegde gevangenisstraf te verminderen.

5
Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

- vermindert deze in die zin dat deze twaalf jaren en acht maanden beloopt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.