Hoge Raad, cassatie strafrecht overig
ECLI:NL:HR:2023:1696
Op 5 December 2023 heeft de Hoge Raad een cassatie procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/00223, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2023:1696.
Indicatie
Doorrijden na ongeval (art. 7.1.a. WVW 1994) en rijden zonder rijbewijs (art. 107.1 WVW 1994). Overschrijding redelijke termijn, nu verstekmededeling uitspraak hof niet met de nodige voortvarendheid is betekend. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2008:BD2578 t.a.v. overschrijding van redelijke termijn in geval OM bij ex art. 366 Sv voorgeschreven betekening van verstekmededeling niet nodige voortvarendheid heeft betracht. Niet blijkt dat binnen een jaar na uitspraak van ’s hofs arrest een verstekmededeling is betekend. HR volstaat met oordeel dat redelijke termijn is overschreden.
Volgt verwerping.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00223
Datum 5 december 2023
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2010, nummer 22-003651-09, in de strafzaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
Procesverloop
1
Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.T. Kan, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Overwegingen
2
Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat na de bij verstek gewezen uitspraak van het hof de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
2.2
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn als op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een verstekmededeling moet worden betekend (uitgereikt) en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.Van zo’n vertraging is in elk geval geen sprake:a. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend1. hetzij aan de verdachte in persoon,2. hetzij op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 2 of lid 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of lid 3 Sv. Dan komt een vertraging die na de betekening is opgetreden, immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.b. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 1 onder b sub 3º (oud) Sv of artikel 36e lid 2 onder b Sv (uitreiking aan de griffie dan wel aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is) en bovendien blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - minimaal eenmaal per jaar heeft geprobeerd de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588 lid 2 of lid 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of lid 3 Sv (vgl. HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.19).
2.3
Het cassatiemiddel klaagt terecht dat niet blijkt dat binnen een jaar na de uitspraak van het arrest van het hof een verstekmededeling is betekend. In het licht van de opgelegde twee weken hechtenis, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
3
Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2023.