Op 10 May 1996 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 16.051, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:1996:58.
Rolnr. 16.051
Zt. 10 mei 1996
Mr Strikwerda
conclusie inzake
Bureau De Kermisgids B.V.
tegen
Holland Kermis Bouw B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Eiseres tot cassatie, hierna: De Kermisgids, heeft in januari 1990 een advertentie geplaatst voor inschrijvingen door kermisexploitanten op de manifestatie "Rekreade 1990", die van 8 t/m 23 september 1990 zou plaatsvinden op het Malieveld te 's-Gravenhage. Verweerster in cassatie, hierna: Kermis Bouw, heeft op die advertentie ingeschreven, waarna De Kermisgids schriftelijk heeft bevestigd dat Kermis Bouw een standplaats voor de Rekreade 1990 was gegund voor haar kermisattractie de Supernova.
2. In verband met gebleken gebreken heeft Kermis Bouw de Supernova op 6 september 1990 naar de fabriek gebracht. De reparatiewerkzaamheden zijn op 11 september 1990 gereedgekomen. Kermisbouw is met de Supernova niet meer op de Rekreade 1990 geweest, maar heeft met de Supernova van 15 t/m 18 september 1990 op een kermis te Mönchengladbach gestaan.
3. Bij dagvaarding van 26 februari 1991 heeft De Kermisgids Kermis Bouw voor de Rechtbank te Leeuwarden aangesproken tot betaling van een boete, die Kermis Bouw ingevolge de door De Kermisgids gehanteerde algemene voorwaarden verschuldigd zou zijn, nu zij van de haar toegewezen standplaats geen gebruik heeft gemaakt.
4. Nadat Kermis Bouw verweer had gevoerd en met name had betwist dat de door De Kermisgids bedoelde algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst van partijen, heeft de Rechtbank bij vonnis van 3 september 1992 De Kermisgids toegelaten tot bewijslevering.
5. De Kermisgids is van dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Kermisbouw stelde incidenteel hoger beroep in.
6. Bij arrest van 22 maart 1995 heeft het Hof beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde principaal, respectievelijk incidenteel appel. Daartoe overwoog het Hof:
"1. Het gaat in deze zaak om de verhuur door Kermisgids B.V. aan Kermis Bouw B.V. van een gedeelte van het Malieveld te 's-Gravenhage als standplaats voor de door Kermis Bouw 'B.V. geëxploiteerde kermisattractie Supernova gedurende de manifestatie Rekreade van 8 tot en met 23 september 1990.
2. Deze huur is aan te merken als huur van bedrijfsruimte als bedoeld in art. 39, lid 4 R.O. Van de hierop betrekking hebbende rechtsvorderingen neemt ingevolge dat wetsartikel de kantonrechter kennis.
3. Nu de zaak door Kermisgids B.V. is aanhangig gemaakt bij de rechtbank en Kermis Bouw B.V. niet haar niet-bevoegdheid om van de zaak kennis te nemen heeft ingeroepen, heeft de rechtbank in hoogste ressort daarin beslist. Dit brengt mee dat partijen in het door hen ingesteld principaal, respectievelijk, incidenteel appel niet ontvankelijk dienen te worden verklaard."
7. De Kermisgids is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vijf onderdelen opgebouwd middel, dat door Kermis Bouw is bestreden met conclusie tot verwerping.
8. Het middel bestrijdt vanuit verschillende invalshoeken het oordeel van het Hof dat de door De Kermisgids ingestelde rechtsvordering betrekking heeft op huur van bedrijfsruimte als bedoeld in art. 39 aanhef en onder 4 RO.
9. In HR 16 november 1990, NJ 1991, 232 nt. PAS werd met betrekking tot art. 39 aanhef en onder 5 (thans onder 4) RO beslist (r.o. 3.2) :
"Onder bedrijfsruimte in deze bepaling moet worden verstaan elk onroerend goed dat krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor gebruik in de uitoefening van een bedrijf, onverschillig of het al dan niet gaat om een ruimte als bedoeld in art. 1624 BW en onverschillig of dat goed al dan niet bebouwd is. "
Hierop stuit het middel in al zijn onderdelen af, nu het Hof - onbestreden in cassatie - heeft vastgesteld dat de overeenkomst van partijen een onroerend goed betrof ("een gedeelte van het Malieveld te 's-Gravenhage") dat krachtens overeenkomst van huur en verhuur ("verhuur") was bestemd voor de uitoefening van een bedrijf ("als standplaats voor de door Kermis Bouw B.V. geëxploiteerde kermisattractie Supernova"). Ik loop de middelonderdelen nog kort na.
9. Onderdeel 1 strekt ten betoge dat in het onderhavige geval van huur van bedrijfsruimte in de zin van art. 39 aanhef en onder 4 RO geen sprake is, aangezien het tijdelijke en zeer incidentele gebruik van een openbaar terrein niet een zodanige wijziging van de bestemming meebrengt, dat dat terrein als bedrijfsruimte in de zin van dat wetsartikel kan worden aangemerkt.
10. Het onderdeel miskent dat de vraag of er sprake is van bedrijfsruimte in de zin van de bedoelde wetsbepaling afhankelijk is van de bestemming welke krachtens de huurovereenkomst aan het onroerend goed is gegeven, en niet van de bestemming welke het onroerend goed voor het ingaan van de huur had. Uit de omstandigheid dat het onroerend goed in het onderhavige geval werd verhuurd met het oog op de exploitatie van een kermisattractie, heeft het Hof derhalve zonder schending van het recht kunnen afleiden dat hier sprake was van huur van bedrijfsruimte in de zin van die bepaling. Dat de overeenkomst voor korte tijd is aangegaan, ontneemt haar niet het karakter van een overeenkomst van huur en verhuur. Vgl. Asser-Abas, nr. 5.
11. Onderdeel 2 voert aan dat het Hof heeft miskend dat van bedrijfsruimte in de zin van art. 39 aanhef en onder 4 RO alleen dan sprake is, indien het onroerend goed niet alleen krachtens de huurovereenkomst is bestemd voor gebruik in de uitoefening van een bedrijf, maar zich ook zonder enige nadere aanpassing of verbouwing leent voor het bij de overeenkomst voorziene bedrijfsmatig gebruik. Aan dit laatste vereiste zou in het onderhavige geval niet zijn voldaan.
12. De klacht faalt. Uit het genoemde arrest van de Hoge Raad blijkt niet dat dit nadere vereiste moet worden gesteld. Voldoende is dat het onroerend goed, onverschillig of het al dan niet bebouwd is en onverschillig of het al dan niet een ruimte betreft als bedoeld in art. (7A: )1624 BW, krachtens de huurovereenkomst is bestemd voor gebruik in de uitoefening van een bedrijf.
13. Onderdeel 3 strekt ten betoge dat, ook al zou het in onderdeel 2 bedoelde vereiste niet mogen worden gesteld, 's Hof beslissing niettemin onjuist is, omdat het enkele feit dat een huurder, zoals in het onderhavige geval, een niet bebouwd onroerend goed voor een periode van slechts twee weken huurt, niet meebrengt dat er sprake is van een overeenkomst van huur van een onroerend goed dat bestemd is voor de uitoefening van een bedrijf.
14. Ik kan in deze klacht slechts een herhaling van de klacht van onderdeel 1 zien. De klacht miskent dan de korte duur van de overeenkomst niet eraan in de weg staat dat de overeenkomst het karakter van een overeenkomst van huur en verhuur heeft en evenmin dat krachtens deze overeenkomst het onroerend goed voor de duur van de overeenkomst wordt bestemd voor gebruik in de uitoefening van een bedrijf.
15. De motiveringsklacht van onderdeel 4 faalt. Het oordeel van het Hof dat het in deze zaak gaat om de verhuur door Kermisgids van een gedeelte van het Malieveld te 's-Gravenhage als standplaats voor de door Kermis Bouw geëxploiteerde kermisattractie Supernova is in het licht van de stellingen in de inleidende dagvaarding geenszins onbegrijpelijk en behoefde, nu tussen partijen geen geschil bestond omtrent het karakter van de tussen hen gesloten overeenkomst, ook geen nadere motivering.
16. Onderdeel 5 mist zelfstandige betekenis.
17. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,