Het hof heeft daartoe, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Grondslag van de verwerking in het CKI
- Partijen verschillen van mening over de grondslag van de verwerking van persoonsgegevens in het CKI. [verzoeker] stelt dat deze grondslag in dit geval (alleen) art. 6 lid 1 onder f AVG kan zijn. Volgens Rabobank is (ook) art. 6 lid 1 onder c de grondslag voor registratie in het CKI (rov. 4.4).
- Naar het oordeel van het hof vindt de registratie van kredietgegevens in het CKI plaats op grond van een wettelijke plicht als bedoeld in art. 6 lid 1 onder c AVG, te weten op grond van de artikelen 4:32 lid 1 en 4:34 Wft. Het hof neemt daartoe de overwegingen over uit zijn eigen eerdere arrest van 3 december 2019 (Voetnoot 13) en een beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 6 augustus 2020 (Voetnoot 14) (rov. 4.5).
- Wanneer de verwerking van persoonsgegevens, zoals hier, is gebaseerd op een wettelijke plicht, kan de betrokkene geen beroep doen op het in artikel 17 AVG neergelegde recht op gegevenswissing (vgl. art. 17 lid 3 onder b AVG). De betrokkene heeft in dat geval ook niet het recht van bezwaar als bedoeld in artikel 21 AVG, omdat dit recht is verbonden aan gegevensverwerking op grond van artikel 6 lid 1 onder e en f AVG. Het beroep van [verzoeker] op deze rechten gaat dan ook niet op, zodat in het midden kan blijven of, zoals [verzoeker] bepleit, een andere belangenafweging dient plaats te vinden dan de hierna te bespreken belangenafweging (rov. 4.6).
Belangenafweging algemeen
- Gelet op het grondrecht op bescherming van natuurlijke personen bij verwerking van persoonsgegevens (rov. 4.7) en het bepaalde in art. 5 lid 1 onder c AVG en de overwegingen 39 en 47 van de preambule bij de AVG (rov. 4.8), dient iedere verwerking van persoonsgegevens – ook indien die gebaseerd is op een wettelijke verplichting (in casu de Wft) – te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is, gelet op de aard van de inbreuk op de privacy, een belangenafweging van geval tot geval nodig. Volgens de onder vigeur van de Wbp gegeven beschikking van de Hoge Raad van 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097 (Santander) brengt dit mee dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkenen minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt. Dit geldt ook onder de AVG (rov. 4.9).
- Een gegevensverwerking die in strijd komt met voormelde beginselen en waarbij de belangen van de betrokkene zwaarder dienen te wegen dan het met de verwerking te dienen belang, moet als onrechtmatig worden aangemerkt. Het gaat bij die belangenafweging om een toetsing van het doel van de registraties van coderingen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In het kader van die toetsing wordt het belang van de betrokkene bij de verwijdering van de coderingen afgewogen tegen het achterliggende belang van de (handhaving) van de coderingen (rov. 4.10).
Belangenafweging in dit geval
- Het hof is van oordeel dat de belangen van [verzoeker] bij de verwijdering van de codering niet zwaarder wegen dan het belang van Rabobank bij (handhaving van) de registratie van de coderingen. Daarbij is het volgende van belang (rov. 4.11).
- Tegen de achtergrond van het verbod om krediet te verlenen aan consumenten indien dat vanwege overkreditering onverantwoord is (vgl. art. 4:34 lid 2 Wft), heeft het CKI tot doel de kredietverlener informatie te verschaffen die nodig is om het risico van overfinanciering en het ontstaan of verergeren van onverantwoorde schuldsituaties te kunnen inschatten. In het verlengde daarvan draagt BKR bij aan het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening, door kredietverleners te informeren over relevante bijzonderheden die zich in het recente verleden hebben voorgedaan (rov.4.12).
- Gelet op deze doelstelling van het CKI is de registratie van de bijzonderheidscodes betreffende [verzoeker] dan ook in beginsel proportioneel. [verzoeker] hebben in het verleden immers (forse) schulden gehad. (rov. 4.13).
- De registratie is in beginsel ook in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien kredietverstrekkers geen andere manier hebben om kennis te nemen van het financiële verleden van [verzoeker] (rov. 4.13).
- Gelet op deze doelstelling van het CKI is ook het belang bij continuering van de BKR-registraties in beginsel gegeven. Het verwijderen of aanpassen van de registraties zou een onjuiste weergave in het CKI van (de geschiedenis van) het betalingsverkeer van [verzoeker] tot gevolg hebben en daarmee het doel van het BKR ondermijnen (rov. 4.14).
- [verzoeker] heeft echter aangevoerd dat het risico van overkreditering en het ontstaan van een kredietrisico in hoge mate abstract is. Hij is buiten zijn schuld in de situatie gekomen dat hij zijn schulden niet meer kon aflossen. Het is onwaarschijnlijk dat die situatie zich zal herhalen: hij heeft een goed en stabiel inkomen en geen schulden (rov. 4.15).
- Het hof volgt [verzoeker] niet in dit betoog. Een goed inkomen heeft hem ook eerder kennelijk niet behoed voor het ontstaan van een penibele financiële situatie. Deze situatie was ook niet (en zeker niet geheel) buiten zijn toedoen ontstaan. Onder die omstandigheden is het risico op overkreditering en het ontstaan van problematische schulden bij [verzoeker] bij een goed inkomen niet slechts een abstractie, maar een risico dat zich in het verleden heeft gerealiseerd en daarmee een voldoende concreet risico (rov. 4.16). Bovendien hebben [verzoeker] , gelet op de gang van zaken rond de schuldregeling, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij alles hebben gedaan wat in hun vermogen lag om hun schulden te voldoen (rov. 4.17).
- Gelet op het voorgaande is het belang bij continuering van de kredietregistraties gegeven. Het verwijderen of aanpassen van deze registraties zou een onjuiste weergave van de kredietverlening en de afwikkeling daarvan geven en daarmee het (toekomstgerichte) doel van de registratie ondermijnen (rov. 4.18).
- Tegen dit belang weegt het belang van [verzoeker] niet op. Zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, leidt de registratie niet tot een schrijnende situatie. Hij bewoont een huurwoning en Rabobank heeft aangegeven dat indien tegen het einde van de huurperiode mocht blijken dat [verzoeker] dan nog steeds belemmerd wordt in het vinden van andere woonruimte, zij een verzoek om beëindiging van de registratie in welwillende overweging zal nemen (rov. 4.19).
- Het hof volgt [verzoeker] niet in het betoog dat het stelsel van kredietregistratie in het geval van [verzoeker] een punitief karakter krijgt. De registratie is immers bedoeld ter bescherming van [verzoeker] en van eventuele kredietverstrekkers (rov. 4.20).