De belangrijkste overwegingen van de rechtbank laten zich als volgt samenvatten:
De waarde van het onteigende
a. De waarde van het onteigende is door de deskundigen begroot op € 145.000,?. (onder 2.3)
b. Het onteigeningsvonnis is op 27 november 2020 in de openbare registers ingeschreven en bij de begroting van de schadeloosstelling is van die datum als peildatum uit te gaan. (onder 2.4)
c. Op de peildatum gold voor het appartementsrecht A1 het bestemmingsplan Mijnkintbuurt fase I, dat voorziet in de herstructurering van een woongebied in de Tarwewijk in Rotterdam-Zuid. Op dit appartementsrecht rustte op grond van het ervóór geldende bestemmingsplan een woonbestemming en gold een maximale bouwhoogte van drie bouwlagen. (onder 2.5 en 2.5.1)
d. Door geen van partijen is (nog langer) bezwaar gemaakt tegen het door de deskundigen uitgebrachte advies over de waarde van het onteigende. De rechtbank volgt de deskundigen en stelt de waarde van het onteigende vast op € 145.000,?. (onder 2.7 en 2.8)
Waardevermindering van het overblijvende
e. De rechtbank stelt vast dat er geen schade is vanwege waardevermindering van het overblijvende. (onder 2.9 en 2.10)
Bijkomende schade
Premie uit handen breken
f. De rechtbank is met de Gemeente van oordeel dat een premie uit handen breken van oudsher en volgens vaste rechtspraak ziet op de agrariër die vervangende grond moet verwerven in de nabije omgeving van zijn boerderij om omrijschade te beperken en zijn bedrijf voort te kunnen zetten. Met het begrip ‘uit handen breken’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de agrariër feitelijk grond moet zien te bemachtigen die niet te koop is, althans niet op de markt wordt aangeboden, zodat hij of zij voor de aankoop van de vervangende grond meer moet betalen dan die grond werkelijk waard is. Van een daarmee vergelijkbare situatie is hier geen sprake. (onder 2.14)
g. Het voorgaande laat onverlet dat de Gemeente niet gemotiveerd weerspreekt dat er in de huidige woningmarkt regelmatig moet worden overboden op de vraagprijs om kans te maken de woning te verkrijgen, hetgeen wordt bevestigd door het rapport van Van Lenthe en Bijsterbosch. (onder 2.15)
h. De rechtbank volgt de deskundigen in hun standpunt dat er in de huidige economische situatie geen reële andere beleggingsmogelijkheden zijn waarmee tegen een vergelijkbaar risico een vergelijkbaar rendement kan worden behaald als met het aankopen van onroerend goed met het oog op verhuur. De Gemeente heeft haar stellingen hierover onvoldoende onderbouwd. In de situatie op de woningmarkt op de peildatum ziet de rechtbank voldoende grond om [de eigenaar] een schadeloosstelling toe te kennen die haar redelijkerwijs in staat moet stellen ondanks de krapte op de woningmarkt binnen een redelijke termijn vervangend onroerend goed aan te kopen. De rechtbank sluit hiervoor aan bij het rapport van Van Lenthe en Bijsterbosch, waaruit volgt dat de verkoopprijs van appartementen in Rotterdam in het vierde kwartaal van 2020 gemiddeld 2 tot 3% hoger was dan de vraagprijs. Op grond van het voorgaande hanteert de rechtbank bij de vaststelling van de schadeloosstelling een opslag van 3% op de waarde van het onteigende. Zij gaat voorbij aan de opmerking van de Gemeente dat als er moet worden overboden, dit simpelweg betekent dat de marktwaarde hoger is. (onder 2.16)
Wederbeleggingskosten
i. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie een particulier (daaronder begrepen een particulier die belegt via een rechtspersoon) in geval van onteigening alleen aanspraak kan maken op vergoeding van een vervangend object indien hij of zij het onteigende object aanhield als duurzame belegging en hij of zij een redelijk belang heeft bij herbelegging van de vergoeding van de waarde van het onteigende in een vervangende onroerende zaak. Van een duurzame belegging is sprake indien het onteigende object door de particulier als duurzame, langetermijnbelegging wordt aangehouden, en dus niet met het oog op verkoop of als onderdeel van een wisselend bestand van onroerende zaken. (onder 2.20)
j. De rechtbank volgt de deskundigen in hun opvatting dat het onteigende appartement als duurzame belegging kwalificeert. De rechtbank is van oordeel dat niet van [de eigenaar] kan worden verlangd dat hij gaat herbeleggen op de beurs of in vastgoedfondsen, zodat [de eigenaar] een redelijk belang heeft bij herbelegging van de vergoeding van de waarde van het appartement in een vervangende onroerende zaak. De rechtbank stelt de vergoeding voor de wederbeleggingskosten vast op een bedrag van € 14.935,? (10% van € 145.000,? plus € 4.350,?). (onder 2.21)
Huurderving
k. De rechtbank volgt de deskundigen in hun opvatting dat de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomsten van het onteigende een direct en uitsluitend gevolg is geweest van de daarop volgende onteigening. (onder 2.25)
l. Voor vergoeding komt daarom in aanmerking de huurderving over de periode tussen de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomsten en de peildatum, vastgesteld op een bedrag van € 2.600,?. (onder 2.26)
m. Ten aanzien van de huurderving ná de peildatum is de rechtbank met de Gemeente van oordeel, dat [de eigenaar] deze binnen een redelijke termijn volledig kan compenseren door aan zijn nieuwe huurder(s) een (meer) marktconforme huur te vragen, zodat de huurderving na de peildatum geen voor vergoeding in aanmerking komende schade is. De huurderving na de peildatum wordt daarom vastgesteld op nihil. Het totaal te vergoeden bedrag aan huurderving wordt derhalve vastgesteld op € 2.600,?. (onder 2.27 en 2.28)
Verhuiskostenvergoeding huurder
n. Er bestaat geen grond voor compensatie in de vorm van een verhuiskostenvergoeding. Door partijen is op deze post niet meer ingegaan tijdens het pleidooi en [de eigenaar] heeft bovendien te kennen gegeven zich volledig aan te sluiten bij het rapport van deskundigen. (onder 2.29 en 2.30)
Rente
o. De rechtbank acht juist het advies van de deskundigen uit te gaan van een rente van 0,5% (samengesteld) per jaar en neemt dit over. Over het verschil met de toegekende schadeloosstelling komt aan [de eigenaar] rente toe vanaf 27 november 2020 tot heden. [de eigenaar] heeft daarnaast op grond van art. 55 lid 3 Ow recht op de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het per saldo te betalen bedrag. (onder 2.32 en 2.33)