Op 10 December 1996 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 104.384 P, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:1996:57.
Nr. 104.384P en 104.504
Zitting 10 december 1996
Mr Van Dorst
Conclusie inzake:
[veroordeelde]
Edelhoogachtbaar College,
1. Aan verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 23 mei 1995 in de zaak met parketnummer 0992577894 een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. Deze zaak is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nr. 104.504.
Aan verzoeker is door hetzelfde hof bij arrest van 13 juni 1995 met gelijk parketnummer een profijtontnemingsmaatregel opgelegd ad f 811.080,-, subsidiair 1764 dagen hechtenis. Deze zaak is bij de Hoge Raad geregistreerd onder nr. 104.384P.
2. Bij de stukken bevindt zich een copie van de verklaring ex art. 451a Sv d.d. 23 juni 1995 met betrekking tot het instellen van cassatieberoep in de zaak met evengenoemd parketnummer; verdere specificaties ontbreken. (Voetnoot 1)
Nu op 23 juni 1995 de termijn voor het instellen van cassatieberoep tegen 's hofs arrest d.d. 23 mei 1995 reeds was verstreken en het door mr A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, voorgestelde middel van cassatie uitsluitend betrekking heeft op het profijtontnemingsarrest van 13 juni 1995, moet naar mijn mening de verklaring ex art. 451a Sv aldus worden uitgelegd dat verzoeker daarin bedoeld heeft slechts cassatie aan te tekenen tegen het profijtontnemingsarrest. Zie voor de uitleg van rechtsmiddelakten in zaken als de onderhavige ook HR NJ 1995, 750, NJ 1995, 751 en HR 11 juni 1996 nr. 102.606P.
Om de cassatiebehandeling in de hoofdzaak een administratieve afronding te geven zou Uw Raad kunnen verstaan dat in de zaak nr. 104.504 geen cassatieberoep is ingesteld.
3. Het middel betoogt de schatting van het door verzoeker wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
4. Het middel herhaalt de in hoger beroep aangevoerde stelling dat de berekening van het genoten voordeel is gebaseerd op slechts zes observaties omtrent de verkoop van verdovende middelen in de shoarmazaak [A] in de periode van 9 tot en met 19 augustus 1994 en dat het een ongeoorloofde generalisatie is om de resultaten van die steekproef te extrapoleren naar de periode van 1 april tot en met 19 augustus 1994.
5. Het middel faalt omdat het hof de schatting van het behaalde voordeel aan de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen ontlenen. Met name heeft het hof op grond van de bewijsmiddelen kunnen aannemen dat de bevindingen van de observaties in augustus 1994 -onder meer inhoudende dat gedurende in totaal 18 uur 103 verslaafden [A] bezochten en dat de 12 verslaafden die op 19 augustus zijn aangehouden in het bezit waren van in totaal 28 gram heroïne en 16,2 gram cocaïne- ook golden voor de periode waarin geen observaties hebben plaatsgevonden. Zie in dit verband de verklaringen sub 8 onder d en e van 14 resp. 19 augustus 1994 inhoudende dat de betreffende kopers in [A] sinds een jaar een of tweemaal per dag een gram heroïne ad f 50, -- kopen, onderscheidenlijk sinds februari 1994 bijna dagelijks cocaïne en heroïne kopen, onder toevoeging dat het om honderden malen gaat. In dit licht bezien behoefde verzoekers betwisting van de omvang van het genoten voordeel, die het hof klaarblijkelijk onaannemelijk heeft geacht, geen uitdrukkelijke weerlegging. Of het hof aan de berekening in het BFO-rapport, gebaseerd op de resultaten van de observaties, terecht die betekenis heeft gehecht die het daaraan blijkens het bestreden arrest heeft toegekend, kan in cassatie niet worden onderzocht. Dit is een kwestie van waardering van het bewijs; en die is aan de feitenrechter voorbehouden.
6. Het middel faalt derhalve. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep in de zaak nr. 104.384P.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoot
Voetnoot 1
Aan de -foutieve- datering van de bestreden beslissing (11 november 1994) dient naar mijn mening geen betekenis te worden toegekend.