Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig

ECLI:NL:PHR:2012:BX6734

Op 9 October 2012 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 10/04649, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2012:BX6734.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
10/04649
Datum uitspraak:
9 October 2012
Datum publicatie:
5 April 2013

Indicatie

Beroep op psychische overmacht. V.zv. het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359.2.2e volzin Sv gegeven motiveringsvoorschrift t.a.v. uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ex art. 358.3 Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de 1e volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR LJN BB8977, rov. 6.3). Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter o.g.v. dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis en dat deze stoornis geen van buiten komende drang is. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd in het licht van het aangevoerde en de door het Hof overgenomen conclusie van de deskundigen.

Uitspraak

Nr. 10/04649

Mr. Vellinga

Zitting: 28 augustus 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft geoordeeld dat het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit "Medeplegen van oplichting" doch dat de verdachte niet strafbaar is, hem te dier zake ontslagen van alle rechtsvervolging en plaatsing van de verdachte gelast in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar.

2. Namens verdachte heeft mr. C.H.W. Jansen, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel komt op tegen de verwerping van het beroep op psychische overmacht. Betoogd wordt dat het Hof niet naar behoren heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inhoudende "een beroep op psychische overmacht in verband met de door een derde -en dus van buitenkomende- op verzoeker uitgeoefende drang."

4. 's Hofs arrest houdt met betrekking tot het beroep op psychische overmacht het volgende in:

"Psychische overmacht

De raadsvrouw heeft op grond van in zijn pleitnota genoemde redenen betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.

Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis, maar dat deze stoornis geen van buiten komende drang is.

Het hof verwerpt derhalve dit verweer."

5. Het door het Hof vastgestelde handelen onder invloed van een waanstoornis komt vervolgens terug onder het kopje "Toerekenbaarheid" dat als volgt luidt:

"Toerekenbaarheid

In het verdachte betreffende rapport d.d. 23 april 2010, opgemaakt door de gezondheidspsycholoog P.K. Kristensen staat het volgende vermeld:

"Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een waanstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde wordt het handelen van betrokkene bepaald door zijn waanstoornis die al tientallen jaren lijkt te bestaan. Hij richt zijn leven volledig in naar zijn waan en neemt beslissingen conform de waan. Zijn waarneming wordt gestuurd door de waan en afwijkende informatie wordt aangetast zodat de waan niet in gevaar komt. De ziekelijke stoornis in de zin van de waanstoornis van betrokkene verklaart het gedrag van betrokkene tijdens het te laste gelegde. De waanstoornis beheerst het leven van betrokkene op alle terreinen.

Betrokkene wordt in zijn hele handelen bepaald door de waanstoornis. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen bevrijd kan worden van de geest van zijn vader als hij het geld overmaakt en blijft overmaken aan het medium [...]. Betrokkene kan gezien zijn allesbepalende waanstoornis beschouwd worden als een persoon met een totaal gebrek aan keuzemogelijkheden zodat hij dan ook als ontoerekeningsvatbaar beschouwd kan worden ten tijde van het ten laste gelegde.

De noodzaak van het bevestigd krijgen van de waan neemt steeds toe. Hiermee zal het risico op suïcide hoger worden, maar ook de onverschilligheid waarmee betrokkene te werk zal gaan bij het oplichten van anderen. Naast het hoge recidivegevaar op vergelijkbare delicten als het ten laste gelegde, dreigt ook de maatschappelijke teloorgang van betrokkene zelf. Hij heeft ondanks zijn zeer goed ontwikkelde intelligentie, zakelijke creativiteit en goede opleiding door zijn waanstoornis het contact met zijn familie en verder sociaal netwerk verloren. Hij heeft hoge schulden en zijn woonsituatie is bij herhaling zeer instabiel. Betrokkene leeft van dag tot dag en is gedurende langere periodes zwervend en afhankelijk van de vrijgevigheid van anderen in zijn levensonderhoud.

Indien een beperking van het recidivegevaar en/of de maatschappelijke teloorgang van betrokken noodzakelijk wordt geacht, kan gedacht worden aan het toepassen van artikel 37, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende een jaar."

In het verdachte betreffende rapport d.d. 6 mei 2010, opgemaakt door de psychiater H.T.J. Boerboom staat het volgende vermeld:

"De waanstoornis bepaalt sinds lange tijd betrokkenes handelen, denken en voelen en is niet te corrigeren. Zijn keuzes worden conform de waan gemaakt. Betrokkene is er van overtuigd dat het medium hem van de geest van zijn vader kan afhelpen. Hij moet daarvoor geld aan haar geven. Om aan dat geld te komen heeft hij het slachtoffer onder valse voorwendselen geld doen overmaken. Betrokkene is er heilig van overtuigd dat het geld terug zal komen. Hij hoeft daarom geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen te nemen en doordat hij vanuit zijn waan zeer selectief informatie oppakt is hij ongevoelig voor de negatieve gevolgen. Hij heeft geen ziektebesef en nauwelijks ziekte-inzicht. Betrokkens handelen en keuzen worden bepaald door de waan. Hij moet daarom ontoerekingsvatbaar worden geacht.

Het recidiverisico is hoog. Betrokkene is nadat hij in het huis van bewaring was geweest, doorgegaan met geld vragen van het slachtoffer. Wanneer dit slachtoffer zijn medewerking niet meer zal verlenen is het zeer waarschijnlijk dat betrokkene vanuit zijn waan andere personen zal gaan zoeken die hem geld kunnen geven. Voor betrokken is de geest en zijn ellende nog niet weg. Daarnaast is de kans op voortgaande maatschappelijke teloorgang evident en zal niet verminderen wanneer betrokkene niet wordt behandeld. De prognose van behandeling van een waanstoornis is matig. Met medicatie en cognitieve gedragstherapie zijn gemiddeld bescheiden resultaten te behalen. Echter zijn er ook patiënten die succesvol zijn behandeld. Van belang bij betrokkene is dat hij eens de kans moet krijgen psychiatrisch behandeld te worden en dat zal hij niet op vrijwillige basis gaan doen. Rapporteur heeft de voorkeur om betrokken langdurig onder controle te houden. TBS met voorwaarden geeft hierin de beste mogelijkheden. Echter zal betrokkene het niet eens zijn met de voorwaarden en is hij niet gemotiveerd voor behandeling. Dan is artikel 37 te adviseren, zeker in het kader van maatschappelijk teloorgang."

Het hof neemt de conclusie van de deskundigen wat betreft de toerekenbaarheid uit bovengenoemde rapportages over en maakt deze tot de zijne. Omdat het bewezenverklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend, zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging."

6. Voor zover het middel klaagt dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009/130, rov. 6.3 en HR 10 januari 2012, LJN BU3474, rov. 2.4). Reeds daarom faalt het middel.

7. Voor zover het middel aldus dient te worden opgevat dat het klaagt over ontoereikende motivering van de verwerping van het beroep op overmacht diene het volgende.

8. Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden (HR 30 november 2004, LJN AR2067, NJ 2005, 94). Bij de beantwoording van de vraag of verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan de ten verwere aangevoerde drang kan de persoonlijkheid van de verdachte worden betrokken (HR 6 december 2011, LJN BR1144 en LJN BR1146). Naar mijn opvatting neemt dit laatste niet weg dat van buiten de persoon komende omstandigheden bij het aannemen van het redelijkerwijs geen weerstand kunnen en behoeven te bieden doorslaggevend(1) moeten zijn. Is de persoon van de dader hierbij doorslaggevend dan is geen sprake van psychische overmacht maar van ontoerekeningsvatbaarheid.

9. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een waanstoornis maar dat deze stoornis niet een van buiten komende drang is. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel niet de gestelde druk van het medium op verdachte doch diens waanstoornis van doorslaggevend belang is geweest voor diens handelen en verdachte tot diens handelen derhalve niet door overmacht in de zin van art. 40 Sr is gedrongen. In het licht van hetgeen het Hof inzake de toerekenbaarheid heeft overgenomen uit de rapporten van psycholoog Kristensen (o.m. "allesbepalende waanstoornis" en "een totaal gebrek aan keuzemogelijkheden") en psychiater Boerboom (o.m. "Zijn keuzes worden conform de waan gemaakt") geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting alsmede is dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

10. Het middel faalt.

11. Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof de oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis ontoereikend heeft gemotiveerd.

12. Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de oplegging van de maatregel het volgende overwogen:

"Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De raadsvrouw heeft betoogd dat niet is voldaan aan het gevaarcriterium en dat er geen sprake is van een gevaar voor maatschappelijke teloorgang, ten gevolge waarvan verdachte niet in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst, aldus de raadsvrouw.

Het hof is van oordeel dat (onder meer) op grond van bovengenoemde rapportages en verdachtes strafblad dit wel degelijk is vast komen te staan. Uit de rapportages volgt dat verdachte ernstig ziek is, maar geen besef heeft daarvan en evenmin inzicht in zijn handelen toont. Zijn gedragingen, zoals bewezen verklaard, vloeien voort uit de geconstateerde waanbelevingen. Het hof is van oordeel dat de stoornis van verdachte zodanig is, dat die met zich brengt dat verdachte een gevaar oplevert voor zichzelf en andere personen. Volgens de deskundigen is het recidiverisico hoog en daarmee kan verdachte een gevaar zijn voor de psychische gezondheid van derden door de effecten van zijn gedrag. Zo heeft aangever [betrokkene 1] psychiatrische hulp gezocht naar aanleiding van de situatie waarin hij was beland mede door toedoen van verdachte. Met het grote recidivegevaar dreigt voor verdachte tevens, in samenhang met zijn instabiele woonsituatie en het wegvallen van zijn sociale netwerk, een toenemend isolement en daarmee zijn maatschappelijke teloorgang. Daarom is de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geboden."

13. Het middel klaagt dat het Hof op ontoereikende gronden heeft aangenomen dat verdachte een gevaar oplevert voor zichzelf en andere personen.

14. Ten aanzien van de uitleg van de in art. 37 Sr opgenomen termen "gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen" heeft de Hoge Raad in HR 31 januari 2006, LJN AU7080, NJ 2006, 126 het volgende overwogen:

"5.3.2. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat met het bezigen van de termen "gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen" is beoogd aan te sluiten bij de terminologie in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) (onder meer Kamerstukken II 1980-81, 11 932, nrs. 5-7, p. 32).

5.3.3. Art.1, eerste lid, Wet BOPZ luidde, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang

van 1 januari 1998 tot 30 november 2000:

"Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

(...)

f. gevaar: gevaar voor een of meer personen - degene die het gevaar veroorzaakt daaronder begrepen - of voor de algemene veiligheid van personen of goederen",

en luidt van 1 december 2000 tot heden:

"Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

(...)

f. gevaar:

1°. gevaar voor degene, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:

a. het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;

b. het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat;

c. het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;

d. het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.

2°. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:

a. het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;

b. het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;

c. het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.

3°. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen."

5.3.4. De geschiedenis van de wet die heeft geleid tot de wijziging van art. 1, eerste lid, aanhef en onder f, Wet BOPZ, waarbij nader inhoud is gegeven aan het begrip "gevaar", behelst dat daarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd aan te brengen, doch slechts is bedoeld de ontwikkeling van het begrip in de jurisprudentie te codificeren (Kamerstukken I 1999-2000, 26 527, nr. 169b, p. 2), overigens zonder de ontwikkeling van verdere jurisprudentie te willen belemmeren (Kamerstukken II 1999-2000, 26 527, nr. 8). Voor de uitleg van de hiervoor onder 5.3.2 bedoelde termen uit art. 37 Sr is de betekenis die aan de vergelijkbare termen in de Wet BOPZ is gegeven en de daarop gegronde jurisprudentie, mitsdien onverminderd van belang."

15. Mede in aanmerking genomen dat art.1, eerste lid, Wet BOPZ geen limitatieve opsomming bevat van hetgeen aldaar wordt verstaan onder "gevaar" geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dit oordeel houdt immers in dat verdachte door het grote recidiverisico een gevaar vormt voor derden, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het feit dat de aangever zich naar aanleiding van de situatie waarin hij mede was beland door verdachtes toedoen tot een psychiater heeft gewend, alsmede dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf omdat het gevaar voor recidive in samenhang met verdachtes instabiele woonsituatie dreigt te leiden tot het wegvallen van zijn sociale netwerk, tot een toenemend isolement en daarmee tot verdachtes maatschappelijke teloorgang. Bij dat laatste dient in aanmerking te worden genomen dat het Hof bij zijn oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft overwogen dat de gezondheidspsycholoog Kristensen erop heeft gewezen dat verdachtes maatschappelijke teloorgang dreigt omdat hij door zijn waanstoornis het contact met zijn familie en zijn verder sociaal netwerk heeft verloren, van dag tot dag leeft, gedurende lange periodes zwervende is en afhankelijk is van de vrijgevigheid van anderen in zijn levensonderhoud.

16. Anders dan in de toelichting op het middel besloten ligt is voor een verdere toetsing in cassatie geen plaats.

17. Het middel faalt.

18. Het derde middel klaagt over schending van de redelijke inzendtermijn.

19. Het cassatieberoep is namens verdachte ingesteld op 20 oktober 2010. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop geplaatst stempel op 5 oktober 2011 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden met drie en een halve maand is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en kan de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.(2)

20. Het tweede middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

21. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 In dezelfde zin voor een beroep op noodweerexces HR 13 juni 2006, LJN AW3569, NJ 2006, 343.

2 Vgl. HR 3 april 2012, LJN BV7000, rov. 4