Op 23 February 2016 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 14/03352, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2016:272.
Nr. 14/03352
Zitting: 23 februari 2016
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 17 juni 2014 door het gerechtshof Den Haag wegens 7. “oplichting”, en 8. “opzetheling” veroordeeld, maar aan hem is geen straf of maatregel opgelegd. Het hof heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- en voor datzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 14/03353. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, heeft namens de verdachte vijf middelen van cassatie voorgesteld, waarvan de eerste drie middelen bewijsklachten bevatten. Daarom zal ik hierna eerst de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen weergeven, voordat ik deze middelen bespreek. Het vierde middel heeft betrekking op het gebruik voor het bewijs van een getuigenverklaring, voor zover deze feiten en omstandigheden bevat die de getuige niet zelf heeft ondervonden of waargenomen. Het vijfde middel betreft de motivering van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“7.
hij in de periode van 01 augustus 2011 tot en met 11 augustus 2011 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich bij [slachtoffer] voorgedaan als zijnde een bonafide verkoper en in deze hoedanigheid de schijn gewekt een deugdelijke scooter te verkopen zonder te vermelden dat het aangebrachte VIN-nummer niet bij deze scooter hoorde, waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
8.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2011 tot en met 11 augustus 2011 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, 'een scooter (merk Piaggio, type: Zip, thans voorzien van kenteken [AA-00-BB] ) heeft voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die scooter wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;”
5. Die bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 februari 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1532 2012043485-24. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 165-172):
als de op 29 februari 2012 afgelegde verklaring van de verdachte :
Mijn telefoonnummer is 06-[001].
Verkoop je wel vaker iets via marktplaats?
Niet als mijn werk. Ik heb gewoon mijn scooter verkocht. Ik heb gewoon een advertentie gemaakt en verkocht.
Je hebt eerder aangegeven dat je de scooters die je koopt nakijkt op kenteken en het framenummer controleert. Doe jij dat?
Ja dat doe ik.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1532 2012046553-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 247-248):
als de op 2 maart 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van oplichting, dan wel heling. Begin augustus 2011 zag ik via de internetsite Marktplaats.nl (het hof begrijpt: de website www.marktplaats.nl) een advertentie van een scooter die te koop stond. Het betrof een advertentie van een Piaggio Zip met het kenteken [AA-00-BB] en de vraagprijs was 1000 euro. De naam die bij het berichtje stond was [verdachte] . Ik heb-met [verdachte] afgesproken om de scooter bij hem op te halen op [a-straat 1] te 's-Gravenhage op 11 augustus 2011 in de middag.
Op 11 augustus 2011 zag ik dat de scooter voor de woning stond. Na een proefrit heb ik besloten de scooter te kopen. Ik heb er 1000 euro voor betaald. Ik heb toen de scooter overgeschreven op mijn naam en de scooter meegenomen. Ik heb van [verdachte] alleen het overschrijvingsbewijs van de scooter ontvangen. Het andere deel van het kentekenbewijs zou hij per post naar mij toesturen. Dat is nooit meer gebeurd. Nu blijkt uit onderzoek dat de scooter met kenteken [AA-00-BB] gestolen is.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1532 2012043485-34, met bijlage de historische aansprakelijkheid van het RDW betreffende de verdachte. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 126-127):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 29 februari 2012 te 11:00 uur heb ik, verbalisant, naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] ter zake heling, een onderzoek ingesteld naar de voertuigen die op naam van verdachte stonden volgens de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
Hieruit bleek dat de volgende voertuigen op naam hebben gestaan van bovengenoemde verdachte:
- Kenteken [AA-00-BB] , een Piaggio C25. Opvallend is dat de verdachte dit voertuig tweemaal in zijn bezit heeft gehad, namelijk tussen 27 augustus 2010 en 11 april 2011 en tussen 29 juli 2011 en 11 augustus 2011. Dit voertuig staat momenteel op naam van [slachtoffer] .
Ik deed hem het verzoek om zijn scooter te controleren op aangebrachte wijzigingen op het chassisnummer. [slachtoffer] heeft hierop zijn scooter gecontroleerd en hij verklaarde dat er een sticker was verwijderd in de helmbak van de scooter. Hierop heb ik met hem de afspraak gemaakt voor verder onderzoek. De scooter werd hierop ter plaatse onderzocht door de deskundige voertuigcriminaliteit van politie Hollands Midden. De eerste indicatie was dat de scooter van diefstal afkomstig was. Hierop heb ik de scooter inbeslaggenomen.
4. Een proces-verbaal d.d. 5 maart 2012 van de politie Hollands Midden met nr. PLI 609/4367/5-3-2012/5662. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 257-259):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, heb een onderzoek ingesteld naar de juiste identiteit van de volgende bromfiets:
Merk: PIAGGIO
Type: C25
Kleur: wit
op dat moment voorzien van het (duplicaat)kenteken : [AA-00-BB] .
Volgens gegevens van de RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie (nader te noemen RDW) was ten tijde van het onderzoek het onderzochte voertuig ten name gesteld van:
Naam: [slachtoffer]
Adres: [b-straat 1]
Woonplaats: Leiden.
Bij dit type voertuig behoort het voertuigidentificatienummer (nader te noemen V.I.N.) te zijn aangebracht: rechts tegen de frameplaat voor de motor. Hier werd, tussen twee sluittekens, het volgende nummer aangetroffen: [002] .
Dit nummer is NIET geheel door de fabrikant aangebracht. Ik zag dat er veranderingen in het VIN waren aangebracht. Het aangetroffen VIN behoort ook NIET bij dit voertuig. Dit voertuig voerde derhalve een VALSE identiteit.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1532 2012043465-36. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 131-132 en bijlagen tot blz. 134):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Naar aanleiding van het onderzoek betreffende de heling van scooters door verdachte [verdachte] heb ik historische gegevens gevorderd van de internetsite marktplaats.nl betreffende de advertenties die zijn geplaatst door de verdachte.
Ik zag dat de verdachte de volgende advertenties had geplaatst die bromfietsen dan wel scooters betreffen:
- Meerdere advertenties van een Zip 2000 vanaf 21 juni 2010 tot en met 9 augustus 2011. Uit de RDW gegevens van de verdachte bleek dat hij een Piaggio C25 met kenteken [AA-00-BB] op verschillende data in zijn bezit heeft gehad. De advertentie van 9 augustus 2011 betreft de scooter met kenteken [AA-00-BB] , gezien de verklaringen van [slachtoffer] . Deze scooter is inbeslaggenomen bij [slachtoffer] .”
6. Het hof heeft verder nog het volgende overwogen ten aanzien van het bewijs en ter verwerping van het verweer dat de verdachte niet wist dat de scooters gestolen en omgekat waren:
“Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw vrijspraak betoogd. Kortgezegd heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte als hobbyist op scooters reed, deze kocht en opknapte - "pimpte" - en, vervolgens doorverkocht via de website marktplaats.nl. De verdachte wist niet dat de scooters die hij verkocht 'niet eerlijk' waren, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dat de verdachte heeft verklaard dat hij de scooters die hij kocht nakeek op kenteken en framenummer en dat hij ze daarna doorverkocht.
Het hof is van oordeel dat het inderdaad aan de verdachte is om zich als een goed verkoper te vergewissen van de legale herkomst van de scooters die hij verkoopt.
Daarbij komt het hof het niet aannemelijk voor dat de verdachte - die heeft verklaard zich aan deze onderzoeksplicht te hebben gehouden - niet heeft gezien dat bij de onderhavige scooter het op het motorblok behorende nummer was weggeslepen en dat een nummer van het voertuigidentificatienummer was weggeslepen/veranderd. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen en de verkoop van de scooter wist dat deze van misdrijf afkomstig was.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.”
7. In het eerste middel wordt geklaagd over beide bewezenverklaringen, mede in het licht van een gevoerd verweer. Uit de door de verdediging overgelegde pleitnota blijkt dat zij ten overstaan van het hof ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten heeft aangevoerd dat gelet op de periode die is verstreken tussen de verkoop van de scooter in augustus 2011 en het moment waarop de scooter in beslag is genomen in maart 2012 niet uitgesloten kan worden dat het VIN (Voetnoot 1) pas is gewijzigd nadat verdachte de scooter heeft verkocht. Die kans zou ook niet verwaarloosbaar zijn nu uit de stukken blijkt dat de koper van de scooter nog flink aan de scooter heeft geklust. Geklaagd wordt dat het hof dit Meer-en-Vaartverweer niet heeft weerlegd, terwijl de weerlegging daarvan ook niet kan worden gevonden in de gebezigde bewijsmiddelen.
8. Een zogenaamd Meer-en-Vaartverweer houdt een beroep in op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn en die – indien juist – onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring. Het gaat dus om een alternatief scenario waarvan de rechter moet uitleggen waarom dit terzijde kan worden geschoven oftewel waarvan de rechter de juistheid niet in het midden mag laten. (Voetnoot 2) Die weerlegging kan plaatsvinden door het opnemen in de bewijsmiddelen van feiten of omstandigheden op grond waarvan de alternatieve lezing kan worden uitgesloten. Maar de rechter kan ook tot een verwerping komen omdat het alternatieve scenario niet aannemelijk of ongeloofwaardig is. Bovendien eist de Hoge Raad niet dat op onwaarschijnlijke mogelijkheden moet worden gereageerd. (Voetnoot 3)
9. Door de verdediging is inderdaad een alternatieve gang van zaken gesuggereerd ten aanzien van het wijzigen van het VIN. Het hof is daar in zijn bewijsoverwegingen niet op ingegaan terwijl de gebezigde bewijsmiddelen die gesuggereerde gang van zaken ná de verkoop van de scooter niet zonder meer uitsluiten. Het hof heeft echter kunnen oordelen dat de mogelijkheid dat de koper, [slachtoffer] , na de koop van de scooter het VIN al dan niet bewust heeft gewijzigd zo hoogst onwaarschijnlijk was, dat het daar zonder nadere motivering aan voorbij kon gaan. Een aannemelijke reden of belang voor de koper om ná de koop het VIN al dan niet bewust te wijzigen is immers niet gesteld of gebleken. Dat de koper na de koop veel aan de scooter heeft geklust, zoals door de verdediging is aangevoerd, is onvoldoende om aan te nemen dat de koper bewust die cijfers van het VIN heeft gewijzigd. Het lijkt me ook hoogst onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk, dat dit tijdens dat klussen per ongeluk is gebeurd. Een dergelijke wijziging kan immers niet anders dan het gevolg zijn van een bewuste handeling.
10. Het middel faalt.
11. In het tweede middel wordt ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 7 geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen en dat sprake was van listige kunstgrepen.
12. De tenlastelegging is toegesneden op art. 326 Sr en de in de bewezenverklaringen voorkomende termen ‘valse hoedanigheid’ en ‘listige kunstgrepen’ zijn aan deze bepaling ontleend en gebruikt overeenkomstig de betekenis die daaraan volgens de wet en jurisprudentie moet worden toegekend.
13. Wat het bestanddeel ‘valse hoedanigheid’ betreft, volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide verkoper die in staat en voornemens is de bij hem gekochte en betaalde goederen te leveren, niet het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr oplevert en dus onvoldoende is voor een bewezenverklaring daarvan. (Voetnoot 4) Daarvoor is meer nodig, zoals bijvoorbeeld het hanteren van foutieve namen en e-mailadressen met het doel de verhaalsmogelijkheden van de kopers te bemoeilijken, of het gebruik maken van professioneel ogende websites waarop een veelheid aan producten wordt aangeboden zonder dat de verdachte de intentie of mogelijkheid heeft die producten daadwerkelijk te leveren, en waarbij de namen van de websites zodanig zijn gekozen dat deze de associatie oproepen met bestaande betrouwbare websites. (Voetnoot 5)
14. Ten aanzien van de ‘listige kunstgrepen’ geldt dat de wet niet meer eist dan dat het slachtoffer daardoor in concreto is bedrogen. Het bestanddeel “listige kunstgrepen” veronderstelt een (vaak niet-verbale) bedrieglijke daad (bijvoorbeeld het tonen van orderbriefjes om een voorschot te krijgen op een verzonnen order of het gebruiken van een gefingeerd briefhoofd) die geschikt is om een onware bewering ingang te doen vinden en kracht bij te zetten. Blijkens de wetsgeschiedenis moet het gaan om één of meer bedrieglijke handelingen die aan de daarmee gepaard gaande leugenachtige voorwendselen en valse voorstellingen een zodanige schijn van waarheid of werkelijkheid verschaffen dat iemand ‘met een gewone mate van omzichtigheid begaafd en die gewone mate van omzichtigheid gebruikende’, de dupe kan worden. (Voetnoot 6) Bij beantwoording van de vraag of iemand door de listige kunstgrepen in concreto is opgelicht komt het aan op alle omstandigheden van het geval, de persoonlijkheid van het slachtoffer daaronder begrepen. (Voetnoot 7) Hoewel in de wettelijke omschrijving de meervoudsvorm listige kunstgrepen is opgenomen, volstaat voorts één enkele listige kunstgreep (Voetnoot 8), zij het dat één enkele leugen niet voldoende is. Zoals mijn voormalige ambtgenoot Silvis opmerkte is nog altijd een fractie meer vereist dan louter gebruik van een leugenachtig verhaal om van listige kunstgrepen te kunnen spreken. (Voetnoot 9)
15. In casu is als feitelijke gedraging bewezenverklaard dat verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als bonafide verkoper en in die hoedanigheid de schijn heeft gewekt een deugdelijke scooter te verkopen zonder te vermelden dat het aangebrachte VIN niet bij de scooter hoorde.
16. De vraag is in de eerste plaats of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als het aannemen van een valse hoedanigheid. De verdachte heeft de scooter daadwerkelijk overgedragen aan de koper. Hij heeft in ieder geval niet ‘in strijd met de waarheid’ doen voorkomen dat hij in staat en voornemens was de scooter te leveren wat in de regel wordt aangemerkt als het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper.
17. Uit de bewijsoverweging van het hof leid ik af dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper hier is gelegen in het wekken van de schijn dat de verdachte een deugdelijke scooter verkocht terwijl dat niet zo was. Het hof overweegt immers dat de verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als bonafide verkoper “en in deze hoedanigheid” de schijn heeft gewekt een deugdelijke scooter te verkopen terwijl dat niet het geval was. Nog afgezien van de vraag of het wekken van die schijn ook valt onder het zich in strijd met waarheid voordoen als bonafide verkoper, betekent de overweging van het hof, zo gelezen, dat het hof alleen heeft vastgesteld dat verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide verkoper. Dat is zoals hiervoor onder 13 is opgemerkt onvoldoende om zijn gedragingen aan te merken als het aannemen van een valse hoedanigheid. Uit het dossier blijkt verder niet dat de verdachte meer heeft gedaan dan genoemde schijn wekken. De steller van het middel wijst er bijvoorbeeld terecht op dat niet blijkt dat de verdachte met betrekking tot zijn naam, adres en telefoonnummer onjuiste gegevens heeft gebruikt. De zich in het dossier bevindende kopie van de advertentie op Marktplaats.nl vermeldt zijn eigen naam en telefoonnummer, terwijl ook uit de verklaringen van aangever [slachtoffer] volgt dat de verdachte zijn eigen naam gebruikte en [slachtoffer] naar zijn woonadres heeft laten komen om een proefritje te maken op de scooter en om deze op te halen. Zo bezien is de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen niet begrijpelijk.
Maar ook als de overweging van het hof zo moet worden gelezen dat de verdachte náást het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper, de schijn heeft gewekt een deugdelijke scooter te verkopen (en dus dat het hof heeft aangenomen dat verdachte meer heeft gedaan dan het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper), acht ik dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Dan is het immers de vraag waaruit dat zich voordoen als bonafide verkoper dan heeft bestaan. Het hof heeft dat niet nader gemotiveerd terwijl de verdachte, zoals gezegd, in ieder geval niet ten onrechte of “in strijd met de waarheid” heeft doen voorkomen dat hij voornemens en in staat was de scooter te leveren, nu hij de scooter heeft geleverd. Al met al acht ik de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen dus niet zonder meer begrijpelijk.
18. Tot cassatie hoeft dat echter niet te leiden nu het hof uit de vastgestelde feiten en omstandigheden wel heeft kunnen afleiden dat de koper door de bedrieglijke handelingen van de verdachte in concreto is bedrogen wat de deugdelijkheid van de scooter aangaat, en dat verdachte zich dus heeft bediend van listige kunstgrepen. Verdachte heeft immers niet alleen doen voorkomen dat er niets mis was met de herkomst van de scooter en het daarop aangebrachte VIN, maar heeft daarnaast kennelijk onder meer de sleutels van de scooter en het overschrijvingsbewijs aan de koper overhandigd en toegezegd het andere deel van het kentekenbewijs op te sturen, terwijl verdachte op dat moment moet hebben geweten dat hij dat niet zou (kunnen) doen. Het hof heeft dit kunnen aanmerken als bedrieglijke handelingen die aan de valse voorstelling dat sprake was van een deugdelijke scooter met daarop een juiste/ongewijzigde VIN, een zodanige schijn van waarheid of werkelijkheid verschaften dat de koper ten tijde van de verkoop weinig tot geen reden had om te vermoeden dat er iets mis was met de scooter, en dat de koper daarom ook niet kan worden verweten dat hij geen nader onderzoek heeft gedaan.
19. Het middel is dus deels terecht voorgesteld, nu de bewezenverklaring van feit 7 voor zover inhoudend dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen niet begrijpelijk is en/of onvoldoende is gemotiveerd. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu de bewezenverklaring met weglating van die omstandigheid kan worden gelezen. De bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de verdachte zich heeft bediend van listige kunstgrepen is immers wel voldoende met redenen omkleed en niet onbegrijpelijk. Dat betekent dat het middel voor zover het daartegen is gericht faalt, en dat - nu het gebruik maken van listige kunstgrepen op zich zelf voldoende is voor een bewezenverklaring van oplichting - de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet wordt aangetast door het weglaten van het onderdeel ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’.
20. Het middel leidt niet tot cassatie.
21. In het derde middel wordt erover geklaagd dat de bewezenverklaring van feit 8 voor zover inhoudend dat het “een door misdrijf verkregen goed” betrof geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
22. Voor de bewezenverklaring van opzetheling is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het betreffende goed door enig misdrijf is verkregen. De rechter dient blijk te geven van een onderzoek naar het voorafgaande misdrijf, maar zijn beslissing omtrent het bestaan van dat misdrijf kan in de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen besloten liggen. Ook indien op grond van het beschikbare bewijsmateriaal geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het goed en een bepaald misdrijf, maar het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is, kan de criminele herkomst daarvan bewezen worden geacht. (Voetnoot 10)
23. Het hof heeft geen nadere overweging gewijd aan de vraag of de scooter uit misdrijf afkomstig was en waaruit dat kan worden afgeleid. Op grond van de door het hof - blijkens de gebezigde bewijsmiddelen - vastgestelde feiten en omstandigheden heeft het hof echter kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat de scooter uit een misdrijf, of zelfs meer specifiek diefstal, afkomstig is. Die bewijsmiddelen houden immers onder meer in:
dat verdachte het overschrijvingsbewijs aan de koper heeft gegeven maar het andere deel van het kentekenbewijs niet heeft opgestuurd zoals hij had toegezegd;
dat de koper heeft geconstateerd dat er een sticker was verwijderd in de helmbak van de scooter, en
dat uit een onderzoek van een deskundige voertuigcriminaliteit van de politie is gebleken dat het VIN op de frameplaat van de motor van de scooter niet geheel door de fabrikant is aangebracht maar dat er veranderingen in dat nummer waren aangebracht en dat het aangetroffen VIN dus niet behoorde bij de scooter, hetgeen de politie kennelijk heeft aangemerkt als een indicatie dat de scooter van diefstal afkomstig was.
24. Die laatste conclusie heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk (gelet op de genoemde uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden) tot de zijne gemaakt. De verdediging heeft niet aangevoerd welke andere, legitieme reden er zou kunnen zijn voor het veranderen van het op de scooter aangebrachte VIN (of voor het wegslijpen van het nummer op het motorblok waarop de hof wijst in zijn bewijsoverweging), dan het verhullen van de juiste identiteit van het voertuig en dus van de illegale herkomst daarvan. In het feit dat verdachte ondanks zijn toezegging niet het andere deel van het kentekenbewijs heeft opgestuurd heeft het hof steun kunnen vinden voor zijn oordeel dat de scooter geen legale herkomst had en voor het feit dat verdachte dat ook wist. Degene die een scooter legaal verkrijgt heeft immers in de regel ook dat deel van het kentekenbewijs in zijn bezit en zal bij verkoop daarvan geen reden hebben om het niet te overleggen.
25. Het middel faalt.
26. In het vierde middel wordt erover geklaagd dat een verklaring van aangever [slachtoffer] omtrent feiten en omstandigheden die hij niet zelf heeft waargenomen of ondervonden in strijd met art. 342 Sv tot bewijs is gebezigd.
27. Een getuigenverklaring moet een mededeling behelzen van feiten en omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden. Een mening, gissing of gevolgtrekking valt daar niet onder. Een mening of gevolgtrekking is vooral ontoelaatbaar als deze een aan de rechter voorbehouden oordeel bevat. Een dergelijke conclusie is niet bruikbaar voor het bewijs tenzij de rechter op grond van andere bewijsmiddelen heeft geoordeeld en heeft kunnen oordelen dat een zodanige conclusie terecht is getrokken. (Voetnoot 11)
28. De steller van het middel doelt op de tot bewijs gebezigde verklaring van de aangever voor zover inhoudend: “Nu blijkt uit onderzoek dat de scooter met kenteken [AA-00-BB] gestolen is”. Die verklaring is opgenomen in het proces-verbaal van de door [slachtoffer] gedane aangifte van heling van de scooter. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de aangever niet uit eigen initiatief aangifte heeft gedaan maar is gebeld door de politie met de mededeling dat uit onderzoek was gebleken dat de door hem gekochte scooter mogelijk gestolen was. Bedoelde tot bewijs gebezigde verklaring is dus kennelijk een weergave van wat de politie [slachtoffer] heeft verteld. Zoals de steller van het middel betoogt, moet bedoelde verklaring daarom worden aangemerkt als een verklaring over feiten of omstandigheden [slachtoffer] niet zelf heeft waargenomen en waarin een (juridische) conclusie wordt getrokken die aan de rechter is voorbehouden. Tot cassatie behoeft dat echter niet te leiden, nu het hof kennelijk heeft geoordeeld, hetgeen hij op grond van de overige bewijsmiddelen kon doen, dat die conclusie terecht is getrokken en het hof die conclusie dus tot de zijne heeft gemaakt.
29. Het middel faalt.
30. Het vijfde middel is gericht tegen de motivering van de ten aanzien van feit 7 opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
31. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de overwegingen van het hof innerlijk tegenstrijdig en in onderling verband bezien onbegrijpelijk zijn nu het hof enerzijds heeft overwogen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten (waaronder feit 7), maar anderzijds heeft bepaald dat aan verdachte ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De steller van het middel leest in de overwegingen van het hof dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd, kennelijk mede dat geen strafvergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. Die lezing acht ik in het geheel niet voor de hand liggen.
32. Ten eerste blijkt uit de onder het kopje ‘Geen straf of maatregel’ opgenomen overwegingen dat het hof heeft besloten in de onderhavige zaak geen straf of maatregel op te leggen omdat een deel van het feitencomplex speelt in de periode dat verdachte meerderjarig was en verdachte voor dat deel al een straf kreeg opgelegd (in het arrest dat op dezelfde dag is gewezen als het onderhavige arrest (Voetnoot 12)). Die beslissing is dus ingegeven door de omstandigheid dat verdachte in een andere zaak al wordt bestraft wegens het plegen van (een deel van) het feitencomplex, niet omdat het hof een straf of maatregel in het geheel niet geboden achtte. Dat het hof ook heeft bedoeld te zeggen dat geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd lijkt mij gelet daarop hoogst onwaarschijnlijk. De overweging ziet immers duidelijk op de oplegging van straffen of maatregelen ter bestraffing van het plegen van de strafbare feiten, en staat los van de vraag of er maatregelen nodig zijn ter compensatie van de gevolgen van die feiten voor het slachtoffer, zoals de schadevergoedingsmaatregel. Steun voor de opvatting dat het hof niet mede heeft bedoeld te overwegen dat ook de schadevergoedingsmaatregel niet zal worden opgelegd, kan bovendien worden gevonden in het feit dat het hof vervolgens in het bestreden arrest gemotiveerd uiteen heeft gezet dat en waarom de schadevergoedingsmaatregel wegens feit 7 wordt opgelegd. (Voetnoot 13) Van tegenstrijdige of onbegrijpelijke overwegingen is gelet op het voorgaande dus mijns inziens geen sprake.
33. Het middel faalt.
34. Het eerste, derde, vierde en vijfde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
35. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
36. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoot
Voetnoot 1
Afkorting van Voertuig Identificatie Nummer of Vehicle Identification Number. Dit nummer wordt ook wel chassisnummer of framenummer genoemd.
Voetnoot 2
Vgl. bijv. HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4714 en HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1332.
Voetnoot 3
Zie Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 8e druk, p. 855-857.
Voetnoot 4
Bijv. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144, HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3546 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1336.
Voetnoot 5
HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1336.
Voetnoot 6
H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht. Deel II, 1881, p. 528.
Voetnoot 7
HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5719, NJ 2006/398 m.nt. Keijzer.
Voetnoot 8
HR 25 oktober 1909, W 8916.
Voetnoot 9
P.J. van den Hout, Oplichting: knooppunt van valsheid en bedrog (diss. Tilburg), Arnhem: Gouda Quint 1993, p. 52 en 81. Vgl. HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3966 en met name de bijhorende conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Silvis, ECLI:NL:PHR:2011:BO3966, waarin hij verwijst naar het hiervoor in noot 4 genoemde HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5719. Zie voor een overzicht van voorbeelden uit de rechtspraak waarin al dan niet sprake was van listige kunstgrepen de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee van 15 september 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2242.
Voetnoot 10
HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787 en ECLI:NL:HR:2010:BM00927.
Voetnoot 11
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, 2014, bewerkt door Borgers, p. 776-780. Vgl. voorts HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Vegter onder nrs. 16-18, HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR1999:ZD1326 en HR 11 juli 2000, LJN AA6456, NJ 2002/373 (rov. 9.3-9.4).
Voetnoot 12
Het bestreden arrest in de samenhangende eveneens bij de Hoge Raad aanhangige zaak met nr. 14/03353.
Voetnoot 13
Dat oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk is ingeval van veroordeling zonder oplegging van straf of maatregel op de voet van art. 9a Sr, heeft de Hoge Raad onlangs nog bepaald in HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3203.