2.2
Het door het hof bevestigde PROMIS-vonnis van de rechtbank is inzake de bewijsvoering van het onder 3 bewezen verklaarde feit als volgt gemotiveerd (met weglating van verwijzingen):
“4.3.3 Zaaksdossier 23 (feit 3)
Aan [verdachte] en haar echtgenoot [betrokkene 1] is tenlastegelegd het medeplegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1, onderdeel b Sr, bestaande uit het verwerven of voorhanden hebben van grote contante geldbedragen, een appartement en een auto.
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel het enkele voorhanden hebben van een – uit misdrijf afkomstig – voorwerp voldoende is om dit als witwassen aan te merken. Niet vereist is in dat geval dat dit voorhanden hebben gericht moet zijn op het uit het zicht houden van het voorwerp voor politie en justitie (HR 17 december 2013, NJ 2014/75). Als het verwerven of voorhanden hebben de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, wordt ingevolge vaste jurisprudentie van de witwasser in beginsel wel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen dan wel dat de gedragingen van verdachte ook kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan (HR 19 november 2013, NJ 2014/74). Deze laatste regel gaat niet op in die gevallen waarin sprake is van voorwerpen die ‘middellijk’, afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen.
De rechtbank overweegt verder dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf', niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf' afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
Bij de beoordeling van het verwijt jegens [betrokkene 1] en [verdachte] gaat de rechtbank ervan uit dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. De verdediging inzake [verdachte] heeft bepleit dat, mocht de rechtbank oordelen dat het aangetroffen geld (of een deel daarvan) niet anders dan van een misdrijf afkomstig kan zijn, het voor de hand ligt dat dit een eigen misdrijf, althans een misdrijf van medeverdachte [betrokkene 1] , zou betreffen. Dit standpunt wordt verworpen, omdat deze aanname niet uit het dossier blijkt. Daarom zal het hierboven omschreven toetsingskader gebruikt worden als uitgangspunt bij de beoordeling.
Aan [betrokkene 1] en [verdachte] is ten laste gelegd het medeplegen van witwassen met betrekking tot een aantal specifiek benoemde voorwerpen. Ter beoordeling staat of [verdachte] zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van:
- een geldbedrag van ongeveer 45.000,- Britse ponden op 17 september 2011 in Engeland
- een geldbedrag van ongeveer € 53.500,- (op 30 november 2011 aangetroffen in de woning van verdachten)
- een auto, merk Mercedes
- een huis/appartement in Litouwen
Een huis/appartement in Litouwen
De rechtbank is met de officieren van justitie en verdediging van oordeel dat [betrokkene 1] en [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging moeten worden vrijgesproken omdat niet is gebleken dat in de tenlastegelegde periode het bewuste appartement, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] in eigendom is overgedragen aan één van beiden, of aan de moeder van [betrokkene 1] . Uit de door de Litouwse autoriteiten in het kader van een rechtshulp verzoek overgelegde documenten blijkt niet dat bedoeld onroerend goed in 2010 of 2011 op naam van een van betrokkenen stond, zodat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van het witwassen daarvan.
Britse ponden tot een bedrag yan GBP 45.000,-
Op 17 september 2011 werd [betrokkene 1] , rijdend in een Volvo S80 door de Engelse politie in Kent gecontroleerd toen hij Engeland via de kanaaltunnel wilde verlaten. Hij was met zijn moeder, [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ). Ze bleken in het bezit van circa 45.000 Engelse Ponden (GBP). Er zijn bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] en [verdachte] stukken gevonden met betrekking tot deze inbeslagname. Toen de Engelse politie aan [betrokkene 1] vroeg of hij contant geld bij zich had of in de auto, zei hij in eerste instantie dat hij helemaal geen geld had en vervolgens dat hij 5.000 GBP had. Op nadere vragen zei [betrokkene 1] dat zijn moeder ook GBP 10.000 had en toonde hij de beambten een hoeveelheid contant geld in een leren houder, waarvan hij zei dat het 15.000 GBP was. Bij het daaropvolgende onderzoek van de auto en bij de fouillering van [betrokkene 1] werden in totaal negen bundels contant geld gevonden, één in de zak van [betrokkene 1] en de rest in verschillende (reis)tassen. Het betrof een geldbedrag van in totaal 44.700 GBP, dat in beslag werd genomen door de Engelse autoriteiten omdat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verzuimden om melding te maken van het contante geld en geen bevredigende verklaring konden geven voor de herkomst of het beoogde doel ervan. [betrokkene 1] zei tegen de Engelse autoriteiten dat GBP 10.000 van hem was, dat hij autohandelaar is en het geld had meegenomen vanuit Litouwen om in Engeland een auto te kopen. Hij had geen auto gevonden en nam daarom het geld weer mee terug. De moeder van [betrokkene 1] heeft verklaard over het geld in haar bezit dat zij dat had geleend van een vriend in Londen om daarmee een flat in Litouwen te kopen, maar weigerde de naam van de vriend te noemen.
Taps en skypegesprekken
Tijdens het onderzoek is onder meer een telefoonnummer dat in gebruik was bij [betrokkene 1] , te weten [telefoonnummer] , getapt. Op 18 september 2011 om 5:10:07 uur wordt [betrokkene 1] gebeld door [verdachte] . Hij vertelt onder meer dat van hen alles is afgepakt, een proces-verbaal is opgesteld en dat zij nu pas in vrijheid zijn gesteld. Op 23 september 2011 belt [betrokkene 1] naar een onbekende vrouw en vertelt onder meer dat er GBP 50.000 in beslag is genomen en dat hij alle papieren bij elkaar moet scharrelen om te bewijzen waar hij het vandaan heeft. Op 27 september 2011 belt [betrokkene 1] met zijn moeder [betrokkene 2] . Hij vertelt onder meer dat hij een brief heeft gekregen met de vraag hoe hij aan GBP 10.000 komt en dat hij wil aantonen dat hij GBP 10.000 thuis heeft, het is toch geen miljoen. [betrokkene 1] zegt ook: “het geld is voor de auto’s, ik zal de brief schrijven”. Verder zegt hij tegen zijn moeder: “er werd mij verteld dat jij ook een brief toegestuurd krijgt en eveneens de persoon die jou geld heeft geleend, ze krijgt de brief in [plaats] ”. Zijn moeder zegt vervolgens "ik heb het over 50.000 gehad", waarop [betrokkene 1] antwoordt "ja, maar jij kan 50.000 geleend hebben en niet alles met je meegenomen hebben”, waarop zijn moeder antwoordt met “ja”.
Bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] en [verdachte] , [b-straat 1] te [plaats] , werden enkele computers in beslag genomen en onderzocht. Omtrent de op 17 september 2011 in Engeland in beslag genomen GBP 45.000 heeft [betrokkene 1] door middel van chatberichten via skype gecommuniceerd. Op 18 september 2011 wordt onder meer het volgende geskypet: “shit vriend, was onderweg met de moeder vanuit het eiland, had 50 Engels geld bij mij en werd in beslag genomen, ben in de shock toestand” en: “op de terug weg werden we nooit doorzocht”. Op de opmerking: “Misschien lukt het om het terug te krijgen”, antwoordt [betrokkene 1] : “zal proberen, zal morgen daar naar toe gaan, zal een advocaat nemen, maar ik twijfel of het lukt” en “ja, maar ik was met mijn moeder en mijn moeder heeft gezegd dat het geld van haar was, er is nog kans”.
Een geldbedrag van € 53.500,- (in woning [b-straat 1] te [plaats] ):
Tijdens de doorzoeking op 30 november 2011 is in de woning van [betrokkene 1] en [verdachte] te [plaats] op drie verschillende plekken in totaal € 52.810,- aan contant geld gevonden, te weten
• Een geldbedrag van € 10.450,-, met als omschrijving contant geld 14x500, 2x100, 55x50, 1x 500 (beslagcode AN16.03.01.014);
• Een geldbedrag van € 35.660 met als omschrijving contant geld, Jumbo tas 19 bundels x 20 euro. Bij telling bleek dat het contant geldbedrag in de Jumbo tas uit 1.783 briefjes van € 20,00 bestond (beslagcode AN16.03.01.015);
• Een geldbedrag van € 6.700,- met als omschrijving contant geld lOx 500, 2x200, 4x100, 18x50 (beslagcode AN 16.08.01.OOI).
[betrokkene 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat het geld dat bij hem thuis aangetroffen is, van hem was. Er lag geld in de la en in de kast. Het ging om coupures van 20, 50 en 500 euro, in totaal ongeveer € 45.000,-. [verdachte] heeft verklaard dat zij wist dat € 7.000 apart lag. Zij had dat bedrag verstopt in een kleine tas in een slaapkamer.
Een auto, merk Mercedes
Uit het onderzoek blijkt onder meer dat [betrokkene 1] sinds eind 2010 gebruik maakt van een Mercedes-Benz C 220 CDI met het kenteken [kenteken] . Dit betreft een ingevoerde personenauto uit Litouwen die volgens opgave van de RDW te naam is gesteld op zijn moeder [betrokkene 2] , adres [b-straat 1] te [plaats] . Het Nederlandse kenteken (deel-1) is afgegeven op 10-12-2010.
[betrokkene 1] verklaart dat hij deze auto heeft gekocht voor € 16.000,- in Litouwen en dat deze op naam van zijn moeder moest worden gezet omdat hij daar niet ingeschreven stond. Hij en zijn vrouw rijden in die Mercedes. [verdachte] heeft bevestigd dat zij gebruikt maakt van de Mercedes die op naam staat van haar schoonmoeder en is meegenomen uit Litouwen.
Het vermoeden van witwassen en het ontbreken van een deugdelijke verklaring van verdachte Gelet op het bovenstaande kan vastgesteld worden dat [betrokkene 1] binnen de tenlastegelegde periode samen met [verdachte] een contant geldbedrag van € 52.810,- en een auto, merk Mercedes voorhanden heeft gehad.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] het bedrag van 45.000 GBP als medepleger of alleen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, zal zij reeds op die grond worden vrijgesproken van dit onderdeel Van het tenlastegelegde.
Beoordeeld moet vervolgens worden of deze voorwerpen van misdrijf afkomstig waren, zoals is tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen voor wat betreft een contant geldbedrag van € 52.810,- en de auto, merk Mercedes ten aanzien van [betrokkene 1] en [verdachte] .
Er is sprake van grote hoeveelheden contant geld. Het feit dat in de woning van [betrokkene 1] en [verdachte] 1.783 briefjes van € 20,- (totaal € 35.660,-) zijn aangetroffen, levert eveneens een vermoeden van witwassen op. Het is een feit dat de handel in verdovende middelen veel geld in kleine coupures oplevert. Verder heeft de politie een vermogensvergelijking opgesteld, waarbij onderzoek is gedaan naar de legale inkomsten en de uitgaven van [betrokkene 1] en [verdachte] over de tenlastegelegde periode. Het verschil tussen het besteedbaar inkomen en de uitgaven is daarbij als “netto-privé” aangeduid. Uit het onderzoek komt naar voren dat in het jaar 2010 sprake is van een negatief “netto-privé” van € 48.649,75 en in het jaar 2011 (tot en met 30 november 2011) van € 124.356,01. Er is in de tenlastegelegde periode sprake van een totaal negatief netto-privé van (afgerond) € 173.000,-.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geldbedrag en de auto die verdachten voorhanden hebben gehad uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dus mag van verdachten worden verlangd dat zij een verklaring geven voor de herkomst daarvan.
[betrokkene 1] en [verdachte] hebben geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geldbedrag van € 52.810,- en de auto. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
€ 52.810,- in woning te [plaats]
[betrokkene 1] heeft op vragen van de politie verklaard dat het in de woning aangetroffen geld bedrag afkomstig zou zijn uit de handel in auto’s in Litouwen. Daarvan houdt hij geen boekhouding bij. Dat is echter een te algemene verklaring die ook niet onderbouwd is. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij de doorzoeking in de woning geen bescheiden zijn aangetroffen omtrent de beweerdelijke autohandel van [betrokkene 1] . Uit het rechtshulpverzoek in Litouwen is evenmin gebleken van autohandel door [betrokkene 1] aldaar. Wel is daaruit naar voren gekomen dat hij in de tenlastegelegde periode in Litouwen geen bankrekening had en er geen onroerend goed of auto’s op zijn naam stonden. Verder wijst de rechtbank op het proces-verbaal van vermogensvergelijking, waaruit blijkt dat de uitgaven het legale inkomen in forse mate overstegen. De verklaring van [verdachte] dat ongeveer € 7000,- spaargeld was en dat zij voor het overige niet wist van het geld in haar woning, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dit gezien de negatieve vermogensvergelijking, het feit dat zij niet nader heeft geconcretiseerd waar het geld vandaan kwam en de omstandigheid dat het inbeslaggenomen “spaargeld” van € 6.700,- ook tien biljetten van € 500,- omvatte, terwijl elders in de woning eveneens 500-eurobiljetten zijn aangetroffen, naast zeer forse hoeveel heden 20-eurobiljetten.
Auto, merk Mercedes
Ook hier stelt de rechtbank vast dat verdachten geen min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven over de herkomst van deze auto. Er zijn wisselende verklaringen afgelegd over wie deze auto heeft gekocht en ook uit de vermogensvergelijking blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat deze auto geen legale herkomst kan hebben en middellijk afkomstig is uit misdrijf. De auto is kennelijk op naam gezet van de moeder van [betrokkene 1] om de criminele herkomst daarvan te verhullen.
Daarnaar gevraagd ter zitting heeft [verdachte] verwezen naar haar verklaring ten overstaan van de politie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het geldbedrag van € 52.810,- en de auto onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat [betrokkene 1] en [verdachte] dit ook wisten.
Ten slotte acht de rechtbank, bij gebreke van een concrete onderbouwing, niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat er sprake zou zijn geweest van opbrengsten uit eigen misdrijf, zodat geen verhullingshandeling is vereist ten aanzien van het voorhanden hebben van het ten laste legde geldbedrag en de auto.
Tezamen en in vereniging
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat het medeplegen van witwassen door [betrokkene 1] en zijn echtgenote [verdachte] van een geldbedrag van € 52.810,- en een auto, merk Mercedes zoals bedoeld in artikel 420bis, lid 1, onderdeel b Sr.”