Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig

ECLI:NL:PHR:2023:1109

Op 5 December 2023 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/02855, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2023:1109.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/02855
Datum uitspraak:
5 December 2023
Datum publicatie:
4 December 2023
Formele relaties:
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:416

Indicatie

Conclusie AG. Onderzoek Fiorino. Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in art. 11 lid 3, 4 en 5 Opiumwet, (medeplegen van) witwassen, Opiumwetdelicten en verboden wapenbezit. M1: Hof heeft afwijzing aanhoudingsverzoek gebaseerd op oordeel dat verhoor getuigen niet binnen aanvaardbare termijn kan plaatsvinden. Dat oordeel is m.b.t. één van de getuigen niet zonder meer begrijpelijk. De overige middelen kunnen gelet hierop onbesproken blijven. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 22/02949, 22/02856, 22/02962, 22/02950 en 22/02835.

Uitspraak

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02855

Zitting 5 december 2023

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,

hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 22 juli 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens

in de zaak met parketnummer 05-900888-11

- onder 1 “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet”,

- onder 2 en 3 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”,

- onder 4 “witwassen, meermalen gepleegd”,

- onder 5 en 6, derde, vierde, vijfde en zesde gedachtestreepje “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”,

- onder 7 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en

in de zaak met parketnummer 05-780185-16

“medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”,

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist op inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.

2. Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (22/02949), [medeverdachte 2] (22/02856), [medeverdachte 12] (22/02962), [medeverdachte 4] (22/02950) en [medeverdachte 14] (22/02835). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen. In de overige drie samenhangende zaken zijn namens de verdachten geen middelen ingediend en heeft de Hoge Raad reeds uitspraak gedaan. (Voetnoot 1)

3. Namens de verdachte heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, vier middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

4. Het middel houdt in dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat het horen van de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet binnen een aanvaardbare termijn kan plaatsvinden en dat het daarmee samenhangende aanhoudingsverzoek moet worden afgewezen.

5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2022 houdt onder meer het volgende in: (Voetnoot 2)

“De raadsman deelt mee:

Op donderdag 21 april jl. heb ik in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] een aanhoudingsverzoek gedaan in verband met het horen van getuigen in Turkije. Uw hof heeft dat verzoek toen afgewezen, kort gezegd omdat er geen mogelijkheid is om de getuigen vóór de uitspraakdatum van 22 juli 2022 te horen en dat daarom het belang van de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting moet prevaleren. Dat is mijn interpretatie geweest. Ik herhaal dat verzoek in deze zaak. Ik vermoed dat u er in deze zaak waarschijnlijk hetzelfde over zal denken. Ik ben gestuit op een e-mailwisseling met de griffier van het kabinet-RHC, waaruit volgt dat 30 mei is gereserveerd voor het horen van getuigen in Turkije. Het gaat om het horen van de getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .

De voorzitter deelt mee:

In het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 8 april 2022 is gerelateerd dat op het verstuurde rechtshulpverzoek voor het horen van getuige [betrokkene 3] geen reactie is ontvangen van de Turkse autoriteiten. Daarnaast heeft de verdediging tijdens de regiezitting op 8 december 2020 het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] als getuige niet langer gehandhaafd. Het gaat in de zaak van verdachte om de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] .

De advocaat-generaal deelt mee:

Ik heb begrepen dat het verhoor van [betrokkene 3] niet kon plaatsvinden, waarbij meespeelt dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt. In Turkije zou het dan niet zijn toegestaan om een verdachte te horen. Het kabinet-RHC heeft mij gevraagd of ik een garantie kon geven dat zijn verklaring niet tegen hem zou worden gebruikt in Turkije. Een dergelijke garantie kan het Openbaar Ministerie niet geven. Het zou mij verbazen als er dan toch een verhoor met hem is gepland. Ik weet wel dat die strafzaak tegen [betrokkene 3] loopt in Turkije.

Wat mijn standpunt betreft sluit ik mij aan bij het oordeel van het hof op een soortgelijk verzoek van de verdediging in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] . Ik heb toen aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de zaak moest worden aangehouden, maar ik heb mij laten overtuigen door de beslissing van het hof. Het is in juni 2021 geweest dat door de griffier van het Kabinet RHC aan mij werd gevraagd naar een dergelijke garantie. Mij werd te kennen gegeven dat het zo werkte in Turkije. Kennelijk is in voorbereiding op het rechtshulpverzoek tot het horen van [betrokkene 3] aan mij gevraagd of een dergelijke garantie kon worden gegeven.

Beslissing

Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:

Het verzoek wordt afgewezen. In grote lijnen is dezelfde redenering van toepassing als de redenering van het hof in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] . Het gaat erom dat naar het oordeel van het hof de verhoren van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 4] niet binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. De aanvaardbaarheid van de termijn houdt verband met de proceseconomische belangen om de met elkaar samenhangende zaken tegelijkertijd verder af te doen, te beginnen met de inhoudelijke behandeling van vandaag. In het tussenarrest is aangegeven binnen welke termijn de verhoren moesten plaatsvinden en binnen welke termijn concreet uitzicht op de verhoren moest zijn. Het hof vat het zo op dat de raadsheer-commissaris uit een zekere welwillendheid verder is gegaan. Maar dat is buiten die gestelde termijnen geweest en dat was voor het hof niet nodig geweest, zeg ik u eerlijk. De termijnen zijn juist gesteld om planningsproblemen zo beperkt mogelijk te houden. Het gaat om omvangrijke zaken met vele verdachten en evenzovele raadslieden. Het is een omvangrijk dossier en de uitdrukkelijke insteek van het hof is om in alle zaken op dezelfde dag uitspraak te doen. Als de zaak van verdachte wordt aangehouden, moeten ook alle andere zaken worden aangehouden en kan er geen uitspraak worden gedaan op de datum die het hof voor ogen heeft. Dit zou tot gevolg hebben dat de afdoening van alle zaken nog langer op zich laat wachten, welke vertraging zomaar een jaar zou kunnen bedragen. Het horen van de getuigen moet dan ook worden afgezet tegen het algemeen belang van een spoedige en doeltreffende berechting. Het hof is van oordeel dat het belang van een spoedige en doeltreffende berechting in dit stadium van het strafproces, mede gelet op wat allemaal al aan vooronderzoek is gedaan, de doorslag moet geven.”

6. Gelet op het voorgaande, kan ik over de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat het horen van de getuige [betrokkene 2] niet binnen een aanvaardbare termijn kan plaatsvinden en dat het daarmee samenhangende aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen, heel kort zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging tijdens de regiezitting op 8 december 2020 heeft medegedeeld het verzoek met betrekking tot [betrokkene 2] niet te handhaven en is er daarom vanuit gegaan dat het in deze zaak niet langer om deze getuige gaat. Het hof heeft daarmee niet geoordeeld dat het horen van deze getuige niet binnen een aanvaardbare termijn kan plaatsvinden en dat het daarmee samenhangende aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen. Deze klacht mist daarmee feitelijke grondslag en faalt.

7. In cassatie wordt daarnaast geklaagd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het horen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] niet binnen een aanvaardbare termijn kan plaatsvinden en dat het daarmee samenhangende aanhoudingsverzoek moet worden afgewezen, althans dat het hof dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.

8. Het hof heeft het ter terechtzitting van 26 april 2022 door de verdediging gedane verzoek opgevat als een aanhoudingsverzoek ten behoeve van het horen van reeds eerder toegewezen getuigen en heeft dit verzoek vervolgens afgewezen. Een aanhoudingsverzoek betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 lid 1 en 415 lid 1 Sv tot toepassing van art. 281 lid 1 Sv. Bij de beoordeling daarvan geldt als maatstaf of het belang van het onderzoek de schorsing vordert. Daarvan kan sprake zijn indien het hof de noodzaak daarvan blijkt. (Voetnoot 3)

9. Het hof heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek gebaseerd op zijn oordeel dat de verhoren van de eerder toegewezen getuigen niet binnen aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden, waardoor aanhouding zou betekenen dat in de verschillende zaken geen uitspraak gedaan kan worden op de datum die het hof voor ogen heeft en de afdoening van alle zaken nog langer – zomaar een jaar – op zich laat wachten. In dit oordeel ligt besloten dat naar het oordeel van het hof het belang van het onderzoek geen schorsing vordert omdat de noodzaak daartoe ontbreekt nu het verhoor van de getuigen niet binnen aanvaardbare termijn kan plaatsvinden.

10. Ten aanzien van de getuige [betrokkene 3] geldt het volgende. Uit hetgeen onder 5 is weergegeven blijkt dat het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2022 heeft overwogen dat in het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 8 april 2022 is gerelateerd dat op het verstuurde rechtshulpverzoek voor het horen van getuige [betrokkene 3] geen reactie is ontvangen van de Turkse autoriteiten. Daarnaast heeft de advocaat-generaal op die terechtzitting in dat verband opgemerkt dat zij heeft begrepen dat het verhoor van [betrokkene 3] niet kon plaatsvinden, waarbij meespeelt dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt. Het zou in Turkije dan niet zijn toegestaan om een verdachte te horen. Het hof heeft dit kennelijk niet onaannemelijk geacht. Gelet hierop, acht ik het oordeel van het hof dat het horen van de getuige [betrokkene 3] niet binnen een aanvaardbare termijn kan plaatsvinden en dat het aanhoudingsverzoek ten aanzien van deze getuige moet worden afgewezen, niet onbegrijpelijk. (Voetnoot 4) In zoverre faalt het middel.

11. De steller van het middel voert verder aan dat het oordeel van het hof dat het verhoor van de getuige [betrokkene 1] niet binnen aanvaardbare termijn kan plaatsvinden onbegrijpelijk is omdat i) uit een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022 blijkt dat op die datum nog is geprobeerd om de getuige [betrokkene 1] te horen, maar dat dit door een communicatiefout niet is gelukt en ii) de getuige op 21 maart 2022 traceerbaar en verklaringsbereid bleek.

11. Het proces-verbaal van het kabinet raadsheer-commissaris van 21 maart 2022, waaraan de verdediging heeft gerefereerd, houdt onder meer het volgende in:

“Als getuigen zouden via telehoren met Turkije in de plaats Izmir worden gehoord:

[…]

[betrokkene 1] ,

geboren op [geboortedatum] [geboorteplaats] ,

Het verhoor was vastgesteld via een rechtshulpverzoek en als tijdstip van het verhoor was aan het kabinet raadsheer-commissaris doorgegeven 14:30 uur. Bij aanvang van het verhoor bleek dat de verbinding goed was en dat er werd medegedeeld door de autoriteiten in Izmir dat het getuigenverhoor om 15:30 uur (Turkse tijd) was gepland. Het tijdsverschil met Turkije is op dit moment twee uur hetgeen betekent dat het verhoor plaats had moeten vinden om 13:30 uur (Nederlandse tijd). Medegedeeld werd dat beide getuigen waren verschenen maar inmiddels 20 minuten geleden waren vertrokken. Beide getuigen hadden aangegeven opnieuw bereid te zijn als getuige te worden gehoord tegen een nader vast te stellen datum. Beide aanwezige raadslieden persisteren bij het horen van de getuigen. Door de Turkse autoriteiten werd aangegeven dat opnieuw een datum kan worden afgesproken via de internationale rechtshulpcontacten.

Voor de nieuwe af te spreken datum en tijdstip dient rekening te houden met de aankomende zomertijd van 29 maart 2022 waardoor het tijdsverschil met Turkije 1 uur zal zijn (1 uur later). In overleg met AIRS en de raadslieden zal een nieuwe datum voor het horen van beide getuigen contact worden afgesproken.”

13. Uit dit proces-verbaal wordt duidelijk dat de Turkse autoriteiten een maand voor de terechtzitting van 21 april 2022 bereid bleken om uitvoering te geven aan een rechtshulpverzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] en dat het horen van deze getuige op die datum is mislukt omdat geen rekening was gehouden met het tijdsverschil tussen Turkije en Nederland. Het hof is uitgegaan van het belang van de verdachte bij het horen van deze getuige, maar heeft het geoordeeld dat het algemeen belang van een spoedige en doeltreffende berechting zwaarder weegt, zodat het belang van het onderzoek geen schorsing van het onderzoek vordert omdat het verhoor van de getuige [betrokkene 1] niet binnen aanvaardbare termijn kan plaatsvinden. Het heeft overwogen dat de aanvaardbaarheid van de termijn verband houdt met de proceseconomische belangen om de met elkaar samenhangende zaken tegelijkertijd verder af te doen.

13. Nu de getuige [betrokkene 1] een maand eerder nog kon worden getraceerd en de Turkse autoriteiten bereid zijn gebleken – ook in de toekomst – mee te werken aan het horen van deze getuige, zie ik niet zonder meer in waarom het alsnog horen van de getuige zou meebrengen dat de afdoening van alle samenhangende zaken (zomaar een jaar) langer op zich zou laten wachten. Daarbij neem ik in aanmerking dat de beslissing van het hof dateert van 26 april 2022, terwijl de door het hof gewenste verdere afdoening van de zaak inhoudt dat in alle zaken op dezelfde dag uitspraak wordt gedaan, namelijk – bijna drie maanden later – op 22 juli 2022. (Voetnoot 5) Het hof had om tot zijn oordeel te komen naar mijn mening meer moeten doen om te onderzoeken of binnen die periode van drie maanden nog een verhoor had kunnen worden gerealiseerd zonder dat daarbij de afdoening van de zaak in het gedrang zou komen.

15. Tegen de achtergrond van het voorgaande is de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet zonder meer begrijpelijk. Het hof heeft deze afwijzing immers gebaseerd op het oordeel dat het verhoor van [betrokkene 1] als getuige niet binnen een aanvaardbare termijn kan plaatsvinden waardoor aanhouding zou betekenen dat de afdoening van alle zaken nog langer – zomaar een jaar – op zich zou laten wachten, terwijl uit het voorgaande niet zonder meer volgt dat het verhoor van [betrokkene 1] als getuige niet binnen afzienbare termijn zou kunnen plaatsvinden.

15. Het middel slaagt in zoverre.

15. Nu het eerste middel ten dele slaagt en de zaak daarom moet worden teruggewezen naar het hof, behoeven de overige middelen geen bespreking. Indien de Hoge Raad daarover anders oordeelt, ben ik uiteraard bereid nader te concluderen.

Slotsom

18. Het eerste middel slaagt. Het tweede, derde en vierde middel behoeven geen bespreking.

18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.

18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoot

Voetnoot 1

Het gaat om de zaken tegen [medeverdachte 5] (22/02806), [medeverdachte 6] (22/02827) en [medeverdachte 9] (22/02838).

Voetnoot 2

Vetgedrukt als in origineel.

Voetnoot 3

HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:660, r.o. 2.4.

Voetnoot 4

Vgl. HR 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1640, r.o. 2.4.

Voetnoot 5

Dat de beoogde uitspraakdatum 22 juli 2022 was, kan worden afgeleid uit het feit dat het hof blijkens het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 26 en 28 april 2022 het onderzoek ter terechtzitting heeft onderbroken tot 22 juli 2022 te 14:00 uur voor sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en het doen van uitspraak.