Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig

ECLI:NL:PHR:2023:1116

Op 5 December 2023 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/02835, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2023:1116.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/02835
Datum uitspraak:
5 December 2023
Datum publicatie:
6 December 2023
Formele relaties:
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:406

Indicatie

Conclusie AG. Onderzoek Fiorino. Opiumwetdelicten en verboden wapenbezit. Klacht gericht tegen (motivering van de) strafoplegging. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 22/02949, 22/02856, 22/02855, 22/02950, 22/02962.

Uitspraak

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02835

Zitting 5 december 2023

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,

hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 22 juli 2022 door het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet”, 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 3. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist over de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.

Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (22/02949), [medeverdachte 2] (22/02856), [medeverdachte 3] (22/02855), [medeverdachte 4] (22/02950) en [medeverdachte 12] (22/02962). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen. In drie andere samenhangende zaken zijn namens de verdachten geen middelen ingediend en heeft de Hoge Raad reeds uitspraak gedaan. (Voetnoot 1)

3. Namens de verdachte heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel behelst de klacht dat de motivering van de door het hof opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf onbegrijpelijk is, althans dat het hof deze straf niet zonder meer toereikend heeft gemotiveerd.

5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“1.

hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rhenen en te Zetten en te Epe en te Winterswijk en te Oosterbeek en te Arnhem en te Biddinghuizen en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 13] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] , welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk plegen van misdrijven, namelijk – het uitvoeren en in de uitoefening van een beroep of bedrijf het opzettelijk telen en bereiden en bewerken en vervoeren en af leveren en verstrekken en aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en hennepstekken en moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten- in een pand aan de [a-straat 1-2] te [plaats] en- de [b-straat 1-2] te [plaats] en- in een pand aan de [c-staat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [d-straat 1-2] te [plaats] , en- in een pand aan de [e-straat 1 - 2] te [plaats] en- in een pand aan de [f-straat 1] ) te [plaats] en- in een pand aan de [g-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [h-straat 1-2] te [plaats] en- in een pand aan de [I] te [plaats] en- in een pand aan de [j-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [k-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [l-straat 1] te [plaats] en- in een pand aan de [m-straat 1] te [plaats] ;

2.

hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en op één of meerdere (andere) locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (telkens) een aantal hennepstekken en/of een grote hoeveelheid hennep heeft afgeleverd en/of verkocht en/of vervoerd;

3.

hij op 14 oktober 2014, te Wolfheze, gemeente Renkum, een spuitbusje CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, zijnde een wapen van de categorie II, onder 6° van de Wet wapens en munitie en 2 stroomstootwapens (model Swat en model 1101), zijnde wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.”

6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2022 blijkt dat de raadsman heeft gepleit overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota, die – voor zover van belang voor de beoordeling van het middel – het volgende inhoudt:

“Daar komt bij dat in het kader van de strafmaat voorts rekening dient te worden gehouden met de navolgende feiten en omstandigheden:

(1) De eerste en wellicht belangrijkste omstandigheid in dit verband betreft de vaststelling dat - zoals ook uit het dossier kan worden opgemaakt - cliënt geen substantiële bedragen heeft verdiend met de betreffende activiteiten. Het feit dat jegens cliënt geen ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt spreekt in dit verband boekdelen.

Deze omstandigheid houdt ook direct verband met het in het dossier vermelde, namelijk dat cliënt een aanzienlijke geldschuld had bij de twee Turkse eigenaren van de growshop [A] , op basis van welke geldschuld hij als het ware gedwongen werd om de betreffende activiteiten voor deze Turkse eigenaren te verrichten.

Client bevond zich met andere woorden in een min of meer gedwongen positie om zich in te laten met de betreffende activiteiten.

De omstandigheid dat voldoende aannemelijk is dat cliënt geen substantiële bedragen heeft overgehouden aan deze activiteiten dient naar stelling van de verdediging als een belangrijke strafverlagende factor te worden beschouwd.

(2) Client heeft geen relevante justitiële documentatie. Op het gebied van overtreding van de Opiumwet is hij derhalve een first offender.

(3) Overschrijding van de redelijke termijn. Sinds het instellen van het hoger beroep op 10 december 2018 zijn er 3 jaar en 4 maanden verstreken, derhalve een behoorlijk forse overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar.

Niet gezegd kan worden dat deze overschrijding te wijten is aan de verdediging, nu de door de verdediging verzochte onderzoekshandelingen, afgezien van het beluisteren van OVC- en tapgesprekken, zijn afgewezen. Dat het Hof er voor heeft gekozen om met de inhoudelijke behandeling van de zaak van cliënt te wachten tot het moment dat de toegewezen onderzoekshandelingen in de zaken van de medeverdachten waren afgerond kan niet aan cliënt worden toegerekend in het kader van de overschrijding van de redelijke termijn.

[…]

Op basis van het voorgaande verzoekt de verdediging Uw Hof, indien U mocht komen tot een bewezenverklaring van één of meer aan cliënt ten laste gelegde feiten, cliënt te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Voor wat betreft de duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wenst de verdediging zich te refereren aan uw oordeel.”

7. Het hof heeft aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en daartoe het volgende overwogen:

“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij met de rechtbank in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich jarenlang, vanuit growshop [A] , heeft beziggehouden met hennepteelt. Er werd gehandeld in grote hoeveelheden hennepstekken en hennep. Het knippen en drogen van de hennep werd vanuit [A] georganiseerd, maar deze bewerking vond plaats in hennepkwekerijen of drogerijen die elders waren gevestigd. De hennepkwekerijen, over het algemeen bestaande uit duizend planten of meer, werden vanuit [A] opgezet, aangestuurd en onderhouden. Er was sprake van een professionele organisatie waar veel geld in omging.

De elektriciteit voor de hennepkwekerijen werd illegaal weggenomen, wat benadeling van de energieleverancier(s) meebrengt. Daarbij komt dat hennepkwekerijen waarbij op illegale wijze elektriciteit aan het net wordt onttrokken en de aanleg van de elektrische installatie vaak niet aan alle veiligheidseisen voldoet, (brand)gevaar opleveren voor de omgeving. Dit klemt temeer als de hennepkwekerij, zoals hier het geval was, in een woonwijk of op een bedrijventerrein wordt opgezet. De benadeling van de energieleveranciers was bij de hennepkwekerijen waar het in deze zaak om gaat des te groter door de bovengemiddelde omvang van de kwekerijen en de toegepaste installaties inclusief het gebruik van airco’s om opvallende warmteontwikkeling tegen te gaan en ontdekking te voorkomen.

Verdachte heeft gedurende langere tijd deelgenomen aan deze organisatie. Hij had een actieve en belangrijke rol binnen de organisatie. Verdachte transporteerde onder andere grote hoeveelheden geld en hennep in opdracht van de leiders van de organisatie. Bij de doorzoeking op 14 oktober zijn 62 zakken van één kg hennep in een verborgen ruimte van een voertuig van verdachte aangetroffen. Verdachte kon beschikken over maar liefst drie voertuigen met verborgen bergruimten. Naar het oordeel van het hof wijzen de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 13] over verdachte die geld vervoerde en de hierboven aangehaalde OVC-gesprekken daarnaast op het met grote regelmaat vervoeren van geld door verdachte.

Het hof rekent verdachte het geheel van Opiumwetfeiten zwaar aan. Hennep is een softdrug die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade aan de gezondheid. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen en criminele organisaties. Met de hennepteelt worden grote winsten gemaakt. Deze winst wordt zowel in als buiten de reguliere en legale economie geïnvesteerd. Dergelijke handel kan bovendien gepaard gaan met allerlei andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit, waaronder ernstige geweldsdelicten.

Ook beschikte verdachte over traangas en twee stroomstootwapens. Het is algemeen bekend dat dergelijke wapens voor criminele doeleinden gebruikt kunnen worden en het risico verhogen op een geweldsdelict, zeker als de bezitter zoals verdachte actief is in de drugshandel.

Daarnaast heeft het hof een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 maart 2022 in aanmerking genomen. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.

Ook in hoger beroep is verdachte niet op de zitting verschenen. Net zoals de rechtbank heeft het hof dan ook maar een zeer beperkt beeld gekregen van de persoon van verdachte en van zijn beweegredenen om deel te nemen aan de criminele organisatie. De persoonlijke omstandigheden van verdachte vormen naar het oordeel van het hof geen reden voor strafvermindering.

Het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen redelijke termijn is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen met de aanhouding van verdachte op 4 maart 2015. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De strafzaak van verdachte maakt onderdeel uit van het onderzoek ‘Fiorino’. Dit is een zeer omvangrijk onderzoek, waarin in eerste aanleg na ontvangst van het omvangrijke dossier door de verdediging van diverse verdachten onderzoekswensen zijn gedaan die voor een groot deel zijn gehonoreerd. De verzochte getuigen zijn bij de rechter-commissaris gehoord in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2018. Vanwege deze omstandigheden is de redelijke termijn in eerste aanleg op drie jaar te stellen en daarmee de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg op ruim negen maanden.

Ook in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Verdachte heeft op 10 december 2018 hoger beroep ingesteld en het hof doet op 22 juli 2022, na drie jaar en ruim zeven maanden, einduitspraak. Ook in hoger beroep heeft de verdediging van verdachte en medeverdachten onderzoekswensen geformuleerd die voor een deel zijn toegewezen. Het hof stelt de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep vast op een termijn van dertien maanden.

Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep van in totaal tweeëntwintig maanden zal het hof de hierna te melden strafvermindering toepassen.

Het hof is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als uitgangspunt passend is. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof een strafkorting toepassen van twee maanden. Het hof acht daarom een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof zal dan ook deze straf naast de hierna te bespreken straf van verbeurdverklaring aan verdachte opleggen.”

8. De steller van het middel voert aan dat de door het hof opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf onbegrijpelijk is, althans dat het hof deze straf niet zonder meer toereikend heeft gemotiveerd, nu de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het opleggen van een taakstraf heeft bepleit vanwege (1) de beperkte en ondergeschikte rol van de verdachte in de betreffende organisatie, (2) de forse overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase en (3) het ontbreken van relevante justitiële documentatie aan de zijde van de verdachte.

9. Uit de strafmotivering van het hof blijkt dat het hof de opgelegde straf heeft bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft het hof daarbij in beschouwing genomen dat de verdachte deel uitmaakte van een professionele criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt, dat door de hennepkwekerijen op illegale wijze elektriciteit werd weggenomen en dat de verdachte een actieve en belangrijke rol speelde binnen deze organisatie. Ook heeft het hof uitgelegd waarom het de verdachte het geheel van Opiumwetfeiten zwaar aanrekent en meegewogen dat de verdachte beschikte over traangas en twee stroomstootwapens. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit – ten voordele van de verdachte – volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat het slechts een beperkt beeld heeft gekregen van zijn persoon en zijn beweegredenen om deel te nemen aan de criminele organisatie en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar het oordeel van het hof geen reden vormen voor strafvermindering. Op basis van al het voorgaande meent het hof dat een gevangenisstraf van 24 maanden in beginsel passend zou zijn. Het hof heeft de duur van deze gevangenisstraf vervolgens nog met twee maanden verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Hiermee heeft het hof toereikend inzicht gegeven in de redenen waarom de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Dit oordeel van het hof acht ik dan ook niet onbegrijpelijk. Gelet op art. 359 lid 6 Sv is het voorts toereikend gemotiveerd.

10. Voor zover het standpunt van de verdediging met betrekking tot de strafoplegging als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet worden aangemerkt, merk ik op dat het hof daarvan is afgeweken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in plaats van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Uit zijn strafmotivering blijkt vervolgens dat (1) het hof de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie anders ziet dan als beperkt en ondergeschikt, (2) dat en waarom het hof tot een aftrek van twee maanden gevangenisstraf komt als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep en (3) dat het hof rekening heeft gehouden met de justitiële documentatie van de verdachte. Daarmee heeft het hof de afwijking van de volgens de steller van het middel door de verdediging naar voren gebrachte standpunt toereikend gemotiveerd.

11. Het middel faalt.

Beslissing

Slotsom

12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.

12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoot

Voetnoot 1

Het gaat om de zaken tegen [medeverdachte 5] (22/02806), [medeverdachte 6] (22/02827) en [medeverdachte 9] (22/02838).