Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig

ECLI:NL:PHR:2023:937

Op 7 November 2023 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23/02683, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2023:937.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23/02683
Datum uitspraak:
7 November 2023
Datum publicatie:
18 October 2023
Formele relaties:
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1694

Indicatie

Conclusie AG. Uitlevering Turkije ter zake van strafvervolging. Middel klaagt over motivering verwerping van verweer dat sprake is van dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep

Uitspraak

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02683 U

Zitting 7 november 2023

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens

In de zaak

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,

hierna: de opgeëiste persoon.

Inleiding

Bij uitspraak van 11 juli 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Turkse autoriteiten toelaatbaar verklaard ter strafvervolging wegens de feiten zoals deze zijn omschreven in “het origineel nationaal arrestatiebevel (Arrest Warrant)” van de 1st Assize Court of Nevsehir van 22 september 2021.

Namens de opgeëiste persoon heeft D.R. Kops, advocaat te Breukelen, één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel klaagt dat de rechtbank de verwerping van het verweer van de verdediging dat de uitlevering naar Turkije ontoelaatbaar is wegens een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM onbegrijpelijk, althans onvoldoende heeft gemotiveerd.

4. De steller van het middel verwijst in de schriftuur naar hetgeen daarover door de verdediging is aangevoerd in de ter zitting van de rechtbank overgelegde pleitnota. Voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, houdt deze het volgende in:

Uitlevering ontoelaatbaar; sprake van een dwingende weigeringsgrond dreigende flagrante mensenrechtenschending artikel 6 EVRM

Huidige staat van rechtspraak in Turkije

19. De verdediging meent dat indien cliënt wordt uitgeleverd er sprake is van een dreigende flagrante mensenrechtenschending, namelijk schendig van artikel 6 EVRM.

20. De verdediging zal dit in het navolgende uiteen zetten en hierbij ook ingaan op de huidige staat van de rechtspraak in Turkije.

21. Het interstatelijke vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt. Daar is de verdediging zich van bewust. Daar kan een uitzondering op worden gemaakt indien de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zou worden blootgesteld aan een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge het EHRM toekomend recht dat de ingevolge artikel 1 EVRM op Nederland rustende verplichting om dat recht te verzekeren aan de nakoming van de uit het uitleveringsverdrag voortvloeiende verplichting in de weg staat.

22. Er luiden tegen deze achtergrond ook al geruime tijd steeds meer geluiden dat Nederland niet meer zou moeten uitleveren aan het onbetrouwbare Turkije.

23. Zoals gezegd is in uitleveringszaken het vertrouwensbeginsel het uitgangspunt. Bijvoorbeeld het vertrouwen dat het verzoek dat aan Nederland wordt gericht klopt (hier loopt het in onderhavige zaak al spaak), maar ook het vertrouwen dat de betrokkene in Turkije een eerlijk proces heeft gehad of zal krijgen.

24. Ook het vertrouwen dat politieke drijfveren geen rol spelen en cliënt een eerlijk proces zal krijgen, vindt haar grondslag in het vertrouwensbeginsel.

[…]

26. Het vertrouwen in een eerlijk proces is in Turkije de laatste jaren ver te zoeken en er zijn geen aanwijzingen waaruit blijkt dat de situatie in Turkije aan het verbeteren is. Sterker nog de situatie is verslechterd en is ronduit schrijnend te noemen. Zowel als het gaat om het recht op een eerlijk proces alsook de detentieomstandigheden.

[…]

28. In het artikel in het NRC Handelsblad roepen mr. Stapert en mr. Kamp op om niet meer uit te leveren aan onbetrouwbaar Turkije. Met name personen die tegenstander zijn van de huidige regering en/of van president Erdogan lopen het risico geen eerlijk proces te krijgen.

29. Hierbij is van belang dat de strafzaak of het proces an sich helemaal niet hoeft te gaan over een politiek gevoelig onderwerp. Slechts het vermoeden dat je tegenstander bent van de huidige regering en/of van de president is al een reden om opgepakt te worden en/of om geen eerlijk proces te krijgen in een staat waar überhaupt al een recht op een eerlijk proces ver te zoeken is.

30. Niet alleen verdachten in een strafzaak hebben hier mee te maken, maar ook journalisten, advocaten, officieren van justitie en zelfs rechters worden aangehouden of verbannen indien zij tegenstander zijn, of vermoed wordt dat zij dat zijn, van de huidige regering.

[…]

32. Op 1 juli 2016 is er in Turkije een controversiële wet aangenomen die reorganisatie van de rechterlijke macht voorschrijft. Honderden rechters zijn ontslagen en president Erdogan heeft de macht gekregen om een deel van de nieuwe rechters te benoemen. Volgens de oppositie puur om ervoor te zorgen dat kritische rechters er uit gegooid kunnen worden.

33. Nog belangrijker is de couppoging. Op 15 juli 2016 vindt er een mislukte staatsgreep plaats in Turkije en escaleert de boel volledig. Als gevolg daarvan heeft Turkije zelfs het EVRM op 21 juli 2016 buiten werking gesteld. Hoe kunnen we dan nog zeggen dat het vertrouwensbeginsel het uitgangspunt met Turkije is.

34. Het behoeft geen uitleg dat het recht op een eerlijk proces toen al een enorme deuk heeft opgelopen. Rechters die kennelijk niet de denkbeelden van Erdogan volgen zijn er uitgegooid en als gevolg van de mislukte staatsgreep meende Turkije zich ook niet meer aan het EVRM te hoeven houden.

[…]

41. Ongeveer tegelijkertijd met het beëindigen van de noodtoestand heeft er in Turkije een verandering van de grondwet plaatsgevonden. Voor onderhavige zaak is met name relevant dat Erdogan vanaf dat moment, medio 2018, het proces rechtstreeks kan beïnvloeden omdat hij zelf een aantal belangrijke rechters mag benoemen.

42. Deze rechters zullen nooit volledig onafhankelijk zijn hetgeen een ernstige inbreuk van het recht van een verdachte op een eerlijk proces oplevert.

43. Is de situatie sinds 2018 verbeterd? Het antwoord is duidelijk: neen. In mei 2020 heeft het gerespecteerde onderzoeksbureau Reuters een artikel gepubliceerd over de huidige stand van de rechterlijke macht in Turkije onder Erdogan.

[…]

45. Ook onderzoeksbureau Reuters concludeert derhalve dat er in Turkije onlangs duizenden rechters en officieren van justitie zijn ontslagen of vastgezet en dat Erdogan de rechterlijke macht gebruikt tegens de oppositie. Rechters zijn vervangen door aan Erdogan loyale, onervaren en jonge nieuwkomers die de rechtbanken in een crisis hebben gestort.

46. Volgens het onderzoek van Reuters is door de zuivering van rechters de rechterlijke macht in Turkije uitgehold. Er is een te kort aan ervaren rechters en officieren van justitie. Dit heeft de President van het Turkse Surpreme Court of Appeals ook aan Reuters bevestigd.

47. De zuiveringen hebben de werklast van het Turkse gerechtelijk apparaat vergroot. Sinds de mislukte staatsgreep zijn meer dan een half miljoen mensen strafrechtelijk onderzocht. Eind 2019 waren er nog ongeveer 30.000 in afwachting van het proces. Zoals gezegd, sommige verdachten zitten al jaren in de gevangenis zonder aanklacht of procesdatum. Dit risico loopt cliënt derhalve ook.

[…]

50. Het zeer recente onderzoek van Reuters geeft een zeer verontrustend beeld van de huidige stand van zaken binnen de rechterlijke macht in Turkije. De rechterlijke macht is gezuiverd en uitgehold, er zijn te weinig ervaren rechters, duizenden mensen zitten al maanden vast zonder aanklacht of procesdatum, rechters zijn niet onafhankelijk en het lijkt er zeer sterk op dat het grootste deel van de rechters pro-regering, pro-Erdogan is.

51. Om het nog concreter en actueler te maken verwijs ik uw rechtbank naar het rapport van de Vereniging voor Mensenrechten in Istanbul/Human Rights Association Istanbul. Uit dit rapport van mei 2020 blijkt een zeer verontrustend beeld van de huidige staat van de mensenrechten in Turkije.

52. In dit rapport komen onder andere voor onderhavige zaak relevante onderwerpen aan de orde zoals 3 EVRM, het Koerdische probleem en het recht op politieke deelname. De verdediging wenst met betrekking tot de vraag of de uitlevering toelaatbaar kan worden gedacht op dit moment te focussen op het de laatste twee onderwerpen, die zien op artikel 6 EVRM.

53. Uw rechtbank zal op de hoogte zijn van de strijd tussen Erdogan en de Koerden en dan met name de PKK. Echter blijkt dat Erdogan inmiddels ook de HDP partij als terreurorganisatie beschouwd.

54. De NOS schreef op 4 februari 2019 al:

"De Turkse president Erdogan heeft oppositiepartij HDP een terroristische organisatie genoemd. De op een na grootse oppositiepartij staat volgens hem gelijk aan de Koerdische terreurorganisatie PKK."

55. Edelachtbaar Collega, de HDP betreft een van de twee grootste oppositiepartijen, moet u zich eens voorstellen dat premier Rutte de PVDA een terroristische organisatie noemt. Dit is uiteraard onvoorstelbaar, maar wel de praktijk in Turkije. Kan Nederland op zo'n land vertrouwen?

56. Het antwoord is; Nee!

57. Maar het wordt nog erger. Onlangs zijn door het Turkse Hooggerechtshof zelfs HDP parlementsleden veroordeeld tot een negen jaar durende gevangenisstraf voor 'lidmaatschap aan een terroristische organisatie'.

[…]

61. Dat is de wijze hoe het er de afgelopen jaren in Turkije aan toegaat.

62. De verdediging wenst voorts nog te verwijzen naar een advies van de Rechtbank Den Haag aan de Minister is een uitleveringszaak aan Turkije.

63. Hierin overwoog de rechtbank:

"De rechtbank heeft kennis genomen van de ontwikkelingen in Turkije sinds de mislukte staatgreep van juli 2016 via onder meer het Human Rights Report 2017 van het United States Department of State, het World Report 2017 van Human Rights Watch, het Amnesty International Report 2016/2017 van Amnesty International en de Concluding Observations of the Fourth Periodic Reports on Turkey van juni 2016 van het United Nations Committee against Torture. Deze ontwikkelingen zijn zorgwekkend, in het bijzonder het ontslag van een groot aantal rechters en officieren, waardoor het rechtssysteem onder druk staat.

(...) Voorts volgt uit voormelde rapportages dat sprake is van overbevolking in gevangenissen en dat gezondheidszorg in gevangenissen problematisch blijft. Er is een toenemend gebrek aan waarborgen tegen slechte behandeling in detentie, resulterend in een toename van meldingen over geweld tegen en bedreiging van gedetineerden. De rechtbank acht dit des te zorgelijker nu geregeld sprake is van lange voorlopige hechtenis."

[…]

67. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat cliënt wél een eerlijk proces zal krijgen. In andere landen wordt door rechters derhalve ook zeer kritisch gekeken naar de mensenrechten en in het bijzonder het recht op een eerlijk proces. Deze rechters deinzen er vervolgens niet voor terug om de uitlevering te weigeren.

68. Ik verzoek uw rechtbank nogmaals met klem ook om zeer kritisch te zijn op het verzoek van Turkije. Er kan simpelweg niet zomaar op informatie vanuit Turkije worden vertrouwd.

Conclusie dreigende flagrante schending 6 EVRM

69. Om volgens de HR van een (dreigende) flagrante mensenrechtenschending te kunnen spreken, dient cliënt door zijn uitlevering te worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge artikel 6, eerste lid EVRM toekomend recht en moet er voorts naar aanleiding van een voldoende onderbouw verweer komen vast te staan dat hem na zijn uitlevering niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ter dienste staat ter zake van die inbreuk.

70. De verdediging meent dat uit het voorgaande blijkt dat cliënt door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 6 EVRM, namelijk zijn recht op een eerlijk proces.

71. Er heeft na de staatsgreep een zuivering van rechters plaatsgevonden, deze rechters zijn pro-Erdogan en daardoor niet onafhankelijk en onervaren zijn.

72. De verdediging meent dat hieruit blijkt dat cliënt in Turkije geen eerlijk proces zal krijgen. De verdenking jegens cliënt is wellicht geen politieke verdenking, maar dat neemt niet weg dat er ernstig getwijfeld dient te worden aan de onafhankelijkheid van de rechters in Turkije.

73. Daarnaast zal dit proces niet binnen een redelijke termijn plaatsvinden.

74. Beiden omstandigheden maken dat cliënt door zijn uitlevering het risico loopt blootgesteld te worden aan een flagrante inbreuk van enig hem ingevolgde artikel 6 lid 1 EVRM toekomend recht.

75. De verdediging meent dat de aard van de dreigende schending van artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces, er tevens toe leidt dat cliënt geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat.

76. Immers, de verdediging heeft in het voorgaande onderbouwd en gemotiveerd betoogd dat de rechters niet onafhankelijk zijn, pro Erdogan zijn en derhalve geen eigen beslissingen nemen.

77. Cliënt zal dan tegen de rechters waarvan er ernstige aanwijzingen zijn dat zij cliënt geen eerlijk proces zullen geven, moeten aanvoeren dat hij meent dat er sprake is van een flagrante schending van artikel 6 EVRM, omdat hij geen eerlijk proces zou krijgen. Dit is in de trant van; de slager keurt zijn eigen vlees.

78. Cliënt heeft ook een rechtsmiddel in hoger beroep maar ook dat is geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM. Bij het instellen van een rechtsmiddel komt cliënt weliswaar voor andere hogere rechters, maar nu de zuiveringen van rechters tot aan het Hooggerechtshof toe hebben plaatsgevonden zijn er ernstige aanwijzingen dat ook deze rechters niet onafhankelijk zijn. Derhalve is er gezien de aard van de schending, na uitlevering naar Turkije, in Turkije geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM voorhanden.

79. Daarnaast heeft het m.b.t. artikel 13 EVRM weinig waarde dat Turkije lid is van het EVRM gezien het grote aantal veroordelingen van Turkije door het EHRM waar Turkije vervolgens niets mee doet. Wat de verdediging betreft is dit derhalve geen daadwerkelijk rechtsmiddel.

80. In de literatuur is nog opgenomen dat alleen onherstelbare (dreigende) flagrante inbreuken op artikel 6 EVRM tot ontoelaatbaarheid leiden. Een inbreuk is onherstelbaar, indien vast staat dat de opgeëiste persoon in de verzoekende staat geen daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van artikel 13 EVRM open staat.

81. Nu daar in onderhavige zaak sprake van is dient dit tot weigering van de uitlevering aan Turkije te leiden.”

5. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging als volgt samengevat en verworpen:

Dreigende flagrante schending van artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM)

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft bepleit dat het verzoek tot uitlevering ontoelaatbaar wordt verklaard, omdat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan een flagrante schending van artikel 6 EVRM. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar diverse bronnen. Van een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM zal voor de opgeëiste persoon geen sprake zijn. Sinds de couppoging op 15 juli 2016 in Turkije is daar sprake van zorgelijke rechtstatelijke ontwikkelingen. De rechterlijke macht is niet langer onafhankelijk. Het enkele vermoeden dat een persoon tegenstander is van de huidige regering is al reden om geen eerlijk proces te krijgen in Turkije. Daarnaast zal zijn proces niet binnen een redelijke termijn plaatsvinden.

[…]

Het oordeel van de rechtbank

Bij de beoordeling van het verweer van de raadsman moet de rechtbank toetsen of is gebleken van een risico op een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en of daarbij is komen vast te staan dat geen sprake is van een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM.

Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) volgt dat niet snel wordt aangenomen dat sprake is van blootstelling aan het risico van een flagrante inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM dat moet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de gevraagde uitlevering ter strafvervolging.

De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De rechtbank acht, mede gelet op het vertrouwensbeginsel, het beroep van de raadsman op de algemene zorgwekkende situatie van de rechtstaat in Turkije onvoldoende. Er zijn geen aanwijzingen dat de opgeëiste persoon als een tegenstander van de regering in Turkije wordt beschouwd. Daarbij komt dat de uitlevering is verzocht voor een commuun delict, te weten een drugsdelict. Niet is gebleken dat de commune vervolging van de opgeëiste persoon is ingegeven door politieke motieven. Evenmin is onderbouwd dat de opgeëiste persoon geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM zou kunnen instellen tegen een eventuele onevenredig lange berechtingsprocedure. De informatie waar de raadsman naar verwijst is dan ook onvoldoende om te concluderen dat de opgeëiste persoon een risico loopt op een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces.”

6. Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van een uitleveringsverzoek dat is gebaseerd op een uitleveringsverdrag, in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende staat bij de vervolging en berechting van de opgeëiste persoon de daarop betrekking hebbende fundamentele rechten welke zijn neergelegd in het EVRM zal respecteren. (Voetnoot 1) Indien het gaat om een verzoek tot uitlevering ter strafvervolging en door of namens de opgeëiste persoon wordt aangevoerd dat in de desbetreffende strafzaak inbreuk dreigt te worden gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM, is het in de regel niet aan de uitleveringsrechter te oordelen over de gegrondheid van zo een beroep op een dreigende mensenrechtenschending. In een dergelijk geval moet in beginsel worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende staat deze verdragsbepaling(en) zal eerbiedigen. Zo een verweer kan dus niet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de gevraagde uitlevering, zij het dat de uitleveringsrechter in het aangevoerde grond kan vinden de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn advies als bedoeld in art. 30 UW, deelgenoot te maken van zijn opvatting omtrent het aan het uitleveringsverzoek te geven gevolg, waaronder in voorkomende gevallen begrepen het vragen van garanties aan de verzoekende staat om een dergelijke dreigende schending te voorkomen. Het uitgangspunt dat in de gevallen waarin de uitlevering ter strafvervolging is gevraagd, de uitleveringsrechter in beginsel niet inhoudelijk oordeelt over een beroep op dreigende en/of voltooide mensenrechtenschendingen, kan evenwel uitzondering lijden indien naar aanleiding van een bij de behandeling van het uitleveringsverzoek ter zitting voldoende onderbouwd verweer is komen vast te staan:

(a) dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge toekomend recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM en/of art. 14 lid 1 IVBPR, en tevens

(b) dat hem na zijn uitlevering ter zake van die inbreuk niet een rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM respectievelijk art. 2 lid 3, aanhef en onder a, IVBPR ten dienste staat. (Voetnoot 2)

7. Uit het voorgaande volgt dat de uitleveringsrechter bij een verzoek tot uitlevering ter strafvervolging slechts toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van een verweer over een dreigende schending van art. 6 lid 1 EVRM indien naar aanleiding van een bij de behandeling van het uitleveringsverzoek ter zitting voldoende onderbouwd verweer is vast komen te staan dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan het risico op een flagrante inbreuk op art. 6 lid 1 EVRM en dat na zijn uitlevering daartegen geen rechtsmiddel openstaat.

8. Anders dan de steller van het middel is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen omdat het onvoldoende is onderbouwd. In dat verband overweegt de rechtbank dat het beroep van de raadsman op de algemene zorgwekkende situatie van de rechtstaat in Turkije daarvoor niet voldoende is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon als een tegenstander van de regering in Turkije wordt beschouwd. Voorts overweegt de rechtbank dat de uitlevering is verzocht voor een drugsdelict en dat niet is gebleken dat de vervolging van de verdachte is ingegeven door politieke motieven. Tot slot overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd dat de opgeëiste persoon geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM zou kunnen instellen tegen een eventueel onevenredig lange berechtingsprocedure.

9. Mede gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld, acht ik de verwerping van het verweer door de rechtbank niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, ook al ligt aan het beroep op een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM een situatieschets van de rechtspraak in Turkije ten grondslag, waarin onder meer wordt gewezen op de positie van rechters, advocaten en officieren van justitie en op de gevolgen van de mislukte staatsgreep in 2016. Uit de onderbouwing van de verdediging blijkt immers niet waarom ten aanzien van specifiek de opgeëiste persoon na zijn uitlevering een flagrante schending van art. 6 EVRM dreigt. Evenmin blijkt waarom de opgeëiste persoon na zijn uitlevering geen effectief rechtsmiddel zoals bedoeld in art. 13 EVRM tot zijn beschikking heeft.

10. Het middel faalt.

Beslissing

Slotsom

11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.

12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.

13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoot

Voetnoot 1

Vgl. HR 8 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE5288 en HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463, NJ 2017/276, m.nt. N. Rozemond.

Voetnoot 2

Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463, NJ 2017/276, m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.6.