Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig

ECLI:NL:PHR:2024:480

Op 28 May 2024 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22/01381, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2024:480.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/01381
Datum uitspraak:
28 May 2024
Datum publicatie:
29 April 2024

Indicatie

Conclusie AG. Opiumwetdelicten en diefstal door middel van verbreking. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid verdachte wegens niet instellen cassatieberoep binnen veertien dagen na bekendwording met arrest.

Uitspraak

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 22/01381

Zitting 28 mei 2024

CONCLUSIE

D.J.C. Aben

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,

hierna: de verdachte

1. Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 28 februari 2022 wegens onder 1 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en onder 2 “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2. Er bestaat samenhang met de zaak 22/01382 (de ontnemingszaak tegen de verdachte). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

4. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. De verdachte is bij arrest van 28 februari 2022 bij verstek veroordeeld. Op 16 maart 2022 is via de post een verstekmededeling verzonden aan de verdachte. De verdachte heeft zijn wens om cassatieberoep in te stellen kenbaar gemaakt door middel van een brief. Op die brief staat “25.03.22” als datum vermeld. Hieruit maak ik op dat het verstekarrest de verdachte (in ieder geval) op 25 maart 2022 bekend was. Het beroep in cassatie is echter pas op 14 april namens de verdachte ingesteld. (Voetnoot 1) Derhalve is het cassatieberoep niet ingesteld binnen veertien dagen nadat de verdachte met het arrest bekend werd. (Voetnoot 2) Op grond van artikel 432 lid 2 Sv kan de verdachte daarom niet in zijn beroep worden ontvangen.

5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoot

Voetnoot 1

Door Abdullah Cifti (in persoon), aan wie de verdachte daartoe een (ongedateerde) bijzondere schriftelijke volmacht heeft verleend.

Voetnoot 2

Artikel 432 Sv bevat de termijnen voor het instellen van cassatieberoep. De hoofdregel is neergelegd in het eerste lid van het artikel en luidt dat cassatie in principe binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof moet worden ingesteld. Deze regel vindt in onderhavige zaak geen toepassing omdat de dagvaarding niet in persoon is betekend en de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen. Bovendien blijkt niet dat de verdachte eerder op een andere manier bekend is geworden met de dag van de terechtzitting. Op grond van het tweede lid van artikel 432 Sv is daarom bepalend of cassatie is ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest de verdachte bekend is.