CONCLUSIE
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte
1. Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 28 februari 2022 wegens onder 1 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en onder 2 “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 22/01382 (de ontnemingszaak tegen de verdachte). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. De verdachte is bij arrest van 28 februari 2022 bij verstek veroordeeld. Op 16 maart 2022 is via de post een verstekmededeling verzonden aan de verdachte. De verdachte heeft zijn wens om cassatieberoep in te stellen kenbaar gemaakt door middel van een brief. Op die brief staat “25.03.22” als datum vermeld. Hieruit maak ik op dat het verstekarrest de verdachte (in ieder geval) op 25 maart 2022 bekend was. Het beroep in cassatie is echter pas op 14 april namens de verdachte ingesteld. (Voetnoot 1) Derhalve is het cassatieberoep niet ingesteld binnen veertien dagen nadat de verdachte met het arrest bekend werd. (Voetnoot 2) Op grond van artikel 432 lid 2 Sv kan de verdachte daarom niet in zijn beroep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden