2.1
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, WVW.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof een straf oplegt gelijk aan die van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te veroordelen. Daartoe heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De verdachte heeft aan het ongeval depressieve klachten en PTSS overgehouden en heeft met het oog op traumaverwerking meerdere EMDR sessies ondergaan. De verdachte is voor een meer intensieve traumabehandeling doorverwezen, naar de specialistische GGZ, in welk verband de raadsvrouw een beroep doet op het reclasseringsrapport van 30 juni 2021, waarin de reclassering naar voren brengt dat een gevangenisstraf niet wenselijk is, omdat dit de behandeling van de verdachte doorkruist. De raadsvrouw verzoekt het hof voorts rekening te houden met het berouw dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en tijdens het mediation traject heeft getoond. Tot slot stelt de raadsvrouw dat detentie, voor langere duur, onwenselijk is, omdat dit zal leiden tot financieel zwaar weer of zelfs faillissement van het bedrijf van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is als bestuurder van een personenauto met een excessief hoge snelheid - 60 kilometer per uur hoger dan ter plaatse wettelijk was toegestaan - en zonder zijn snelheid tijdig te minderen, op de achterzijde van de auto van het slachtoffer ingereden. Het slachtoffer is als gevolg van de door deze botsing ontstane hoogenergetische krachtsinwerking ter plekke aan zijn letsel overleden. Het hof is van oordeel dat sprake is van ernstige schuld en overweegt daartoe dat het rijgedrag van de verdachte zeer aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een automobilist mag worden verwacht. Door 180 kilometer per uur te rijden heeft de verdachte zichzelf de mogelijkheid ontnomen adequaat te kunnen anticiperen of reageren op het rijgedrag van andere verkeersdeelnemers en tijdig de snelheid van diens voertuig te minderen en zo de controle over zijn voertuig te behouden. Hij heeft daarmee anderen in groot gevaar gebracht. Dit terwijl verkeersdeelnemers juist op elkaar moeten kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de verkeersveiligheid zijn opgesteld. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer op uiterst laakbare wijze heeft veronachtzaamd, met alle gevolgen van dien.
Voorts rekent het hof de verdachte aan dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich te vergewissen van de gesteldheid van het slachtoffer. Hij heeft kennelijk vooral aan zichzelf gedacht en zich uit de voeten gemaakt en laten ophalen door zijn vriendin. Terwijl de politie naar de verdachte op zoek was, werden de kleren die de verdachte tijdens het ongeval droeg gewassen en gedroogd en heeft hij naar eigen zeggen uit schrik alcohol en cocaïne gebruikt. Deze handelingen duiden op berekenend gedrag. Het hof acht deze handelingen tevens laakbaar.
Het behoeft geen betoog dat het fatale ongeval en de hiervoor geschetste gedragingen van de verdachte voor de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer onbegrijpelijk en onverteerbaar zijn. In de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaringen van de broer en dochter van het slachtoffer weerklinkt het onbegrip, grote gemis en verdriet dat het handelen van de verdachte bij hen heeft teweeggebracht. Voor de nabestaanden blijft het dan ook moeilijk te begrijpen dat het geheugen de verdachte wat betreft de gebeurtenissen, kort voorafgaand aan-, tijdens- en na het ongeval in de steek laat, zoals hij zegt.
Bij de bepaling van de in beginsel passende straf heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot overtreding van artikel 6 WVW. Deze oriëntatiepunten hebben als doel vanuit het oogpunt van rechtseenheid een strafmaat te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf. Die punten indiceren voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval - waarbij sprake is van een ernstige mate van schuld - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de straffen die rechters plegen op te leggen ter zake van overtreding van artikel 7, eerste lid, WVW.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2022 is hij eerder voor verkeersdelicten veroordeeld (strafbeschikking/ transactie). Het hof weegt deze omstandigheid mee in het nadeel van de verdachte.
Voorts blijkt uit het reclasseringsrapport van 30 juni 2021 dat de verdachte is gediagnosticeerd met PTSS ten gevolge van het bewezenverklaarde ongeval. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij onder intensieve traumabehandeling staat en dat hij als gevolg van het ongeval lijdt aan depressieve- en suïcidale klachten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij 'kampt met een enorm schuldgevoel richting de familie van het slachtoffer. Het hof houdt hiermee rekening in het voordeel van de verdachte.
Verder merkt het hof op dat de verdachte en de nabestaanden, op verzoek van de verdachte, een mediation traject hebben gevolgd. Gedurende de mediation konden vragen worden gesteld door nabestaanden aan de verdachte. Hoewel het hof waardeert dat de verdachte deze mogelijkheid voor de nabestaanden heeft gecreëerd, kent het hof hieraan in dit geval per saldo geen strafverlagende betekenis toe. Bij dit oordeel speelt de ernst van de feiten een doorslaggevende rol.
Het hof overweegt dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de mate van schuld van de verdachte aan het ongeval met onomkeerbare gevolgen, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, de bedrijfsvoering van de verdachte hierdoor (ernstig) kan worden geschaad maakt het voorgaande niet anders.
Het hof zal anders dan de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal geen voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte opleggen. Het hof ziet daartoe op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen aanleiding. De hulp die de verdachte nodig heeft, is hij namelijk goed in staat zelf te zoeken, zoals is gebleken. Het hof acht, alles afwegende en met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.”