1.1
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, heeft bij beschikking van 29 februari 2024 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave van twee inbeslaggenomen honden, ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. J. Biemond, advocaat in Den Haag, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
2
De ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De aanzegging als bedoeld in art. 447 lid 3 Sv is op 16 april 2024 in persoon aan de klaagster betekend. Art. 447 lid 5 Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen een maand na betekening van de aanzegging (op grond van art. 136 Sv is dat binnen dertig dagen) door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend. In de onderhavige zaak is de schriftuur binnengekomen op 17 mei 2024. Dat is een dag te laat.
2.2
De opsteller van de cassatieschriftuur heeft de termijnoverschrijding onderkend. In zijn schriftuur van 17 mei 2024 merkt hij hierover op: “Verzoeker is ontvankelijk, nu de mededeling ex art. 447 lid 3 Sv niet aan het adres van de raadsman werd betekend, zoals werd aangegeven in de cassatieakte.” In de akte instellen cassatie is opgenomen dat het beroep in cassatie is ingesteld “namens
[klaagster]
, Domicilie kiezende ten kantore te Joseph Ledelstraat 116, 2518 KM ’s-Gravenhage”.
2.3
De opsteller van de schriftuur lijkt met het beroep op de domiciliekeuze te verwijzen naar de regeling van art. 36g Sv. Strikt genomen geldt die regeling echter niet voor aanzeggingen in cassatie. Blijkens de aanhef van art. 36g lid 1 Sv heeft de regeling immers betrekking op “het toezenden van afschriften van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen”. Voor aanzeggingen in cassatie geldt – gezien art. 36c Sv jo art. 36b Sv – (enkel) de regeling van art. 36e Sv, waarin is bepaald op welke wijze de uitreiking van een gerechtelijke mededeling moet plaatsvinden.
2.4
Ambtshalve is mij bekend dat de praktijk van het betekenen van aanzeggingen in cassatie ruimhartiger is dan waartoe art. 36e Sv verplicht. Zo worden er ook afschriften van aanzeggingen aan de in art. 36g Sv bedoelde adressen verzonden, indien dat afschriftadres het kantooradres van een raadsman is. Dat gebeurt echter niet als de aanzegging overeenkomstig art. 36e lid 1, aanhef en onder b sub 1, Sv aan de betrokkene in persoon is betekend. Dat laatste ligt geheel in de lijn van hetgeen in – het strikt genomen dus niet van toepassing zijnde – art. 36g lid 3, aanhef en onder d, Sv is bepaald: “Verzending van een afschrift (…) kan achterwege blijven indien (…) de dagvaarding of oproeping
[A-G: lees aanzegging]
inmiddels aan de verdachte in persoon is betekend.”
2.5
Aangezien in het onderhavige geval de aanzegging aan klaagster in persoon (op haar BRP-adres) is betekend, was die betekening rechtsgeldig en voldoende. Het lag op de weg van klaagster om na ontvangst van de aanzegging contact op te nemen met haar raadsman. Dat blijkt ook uit de tekst van de aanzegging. Daarin is vermeld dat de Hoge Raad de zaak alleen in behandeling kan nemen, indien een advocaat namens klaagster binnen dertig dagen een schriftuur indient bij de Hoge Raad. Aangezien dat laatste niet is gebeurd, moet worden geconcludeerd dat de klaagster niet in haar beroep in cassatie kan worden ontvangen.
NB: Voor de procesgang in feitelijke aanleg geldt dat het kantooradres van een advocaat geen (afschrift)adres in de zin van art. 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv is. Zie bijvoorbeeld HR 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1701, NJ 2024/114, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 2.4.2.