Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e, hoger beroep ambtenarenrecht

ECLI:NL:ORBAACM:2024:17

Op 2 May 2024 heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van ambtenarenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AUA2023H00152, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:ORBAACM:2024:17.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
AUA2023H00152
Datum uitspraak:
2 May 2024
Datum publicatie:
7 May 2024

Indicatie

disciplinair ontslag. Het Gerecht heeft het bezwaar van de ambtenaar tegen zijn ontslag gegrond verklaard. Het Gerecht heeft niet kunnen vaststellen dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Het hoger beroep van de gouverneur slaagt niet. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 2 mei 2024

Zaaknummer: AUA2023H00152

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant (hierna: de gouverneur),

gemachtigden: mr. Y.F.M. Kaarsbaan en mr. J.J.S. Poeran,

tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 31 juli 2023, zaaknummer AUA202202666 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

de gouverneur

en

[Geïntimeerde],

geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]).

Procesverloop

Procesverloop

De gouverneur heeft hoger beroep ingesteld.

[geïntimeerde] heeft een contramemorie ingediend.

De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 1 maart 2024. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [geïntimeerde] is in persoon verschenen.

Overwegingen

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. [

[Geïntimeerde] heeft sinds augustus 1995 als ambtenaar in verschillende overheidsfuncties gewerkt. Met ingang van 19 januari 2014 is [geïntimeerde] benoemd in de functie van hoofd van het Institutio Alarma y Seguridad Aruba (IASA).

1.2.

In oktober 2016 is [A], een ICT-medewerker bij IASA, in verzekering gesteld omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, omkoping, begunstiging en het maken van misbruik van zijn functie. [Geïntimeerde] is als getuige in het strafrechtelijk onderzoek van [A] gehoord. In 2018 is een disciplinaire procedure gestart tegen [A]. Met de uitspraak van 25 november 2019, ECLI:NL:OGAACMB:2019:128 heeft het Gerecht geoordeeld, voor zover hier van belang is, dat niet is komen vast te staan dat [A] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim zodat de gouverneur hem niet disciplinair kan straffen. Het hoger beroep van de gouverneur tegen deze uitspraak is niet-ontvankelijk verklaard omdat de gouverneur geen beroepsgronden had ingediend.

1.3.

Met ingang van 1 juli 2018 is [geïntimeerde] ter beschikking gesteld van het Bureau van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Wever-Croes I.

1.4.

Op 17 juni 2019 is [B], werkzaam als IT-analist bij het IASA, aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van enkele strafbare feiten die zij in haar functie bij IASA zou hebben gepleegd. Het openbaar ministerie heeft de strafzaak tegen [B] in mei 2020 geseponeerd, omdat er onvoldoende wettig bewijs was. Er zijn geen disciplinaire maatregelen tegen haar genomen.

1.5.

Op 3 december 2020 heeft [geïntimeerde] verzocht zijn ter beschikking stelling bij de minister te beëindigen en hem terug te plaatsen in zijn functie van hoofd IASA. Hierop heeft [geïntimeerde] geen reactie ontvangen. IASA is in mei 2021 gereorganiseerd tot Migration Aruba (MA) en [geïntimeerde] is niet benoemd als hoofd daarvan.

1.6.

Op 14 april 2021 is [geïntimeerde] op non-actief gesteld. Op 26 mei 2021 heeft de gouverneur [geïntimeerde] meegedeeld dat hem uit inzage in de strafdossiers van [A] en [B] in de periode van 4 december 2020 tot en met 2 maart 2021 is gebleken dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De gouverneur is aan de hand daarvan een disciplinair onderzoek gestart. De gouverneur heeft [geïntimeerde] met de brief van 26 mei 2021 in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ten aanzien van het hem verweten plichtsverzuim. [Geïntimeerde] heeft hierop bij brief van 9 juli 2021 gereageerd en heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan plichtsverzuim.

1.7.

Bij landsbesluit van 13 juli 2022 (ontslagbesluit) heeft de gouverneur [geïntimeerde] primair met onmiddellijke ingang bij wijze van disciplinaire straf ontslagen en subsidiair met ingang van 18 juli 2022 eervol ongeschiktheidsontslag verleend. [Geïntimeerde] heeft volgens de gouverneur gehandeld in strijd met de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen wat als ernstig plichtsverzuim moet worden aangemerkt en waarmee hij de integriteit en goede naam van IASA ernstig heeft beschadigd.

2. [Geïntimeerde] heeft tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt en daarbij het Gerecht verzocht om een voorziening bij voorraad te treffen als bedoeld in artikel 94 van de La (voorlopige voorziening). Met de uitspraak van 15 mei 2023, AUA202300642, heeft het Gerecht het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen en het ontslagbesluit geschorst tot op het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het ontslagbesluit is beslist. Het Gerecht heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, zodat het ontslagbesluit in de bodemprocedure waarschijnlijk geen stand zal houden. Het Gerecht heeft dit voorlopig oordeel gebaseerd op de overwegingen die hieronder samengevat zijn weergegeven.

2.1.

Aan het plichtsverzuim van [geïntimeerde] heeft de gouverneur gedragingen van [geïntimeerde] ten grondslag gelegd waarmee hij zijn verplichtingen als ambtenaar uit de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) heeft overtreden. Het Gerecht heeft deze gedragingen als volgt gerangschikt:

A. het in juni 2016 overtreden van de in artikel 62 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) opgenomen verplichting tot geheimhouding. Hieronder valt ook het niet optreden van [geïntimeerde] tegen de genoemde overtreding door zijn personeelsleden;

B. het overtreden van artikel 59 van de Lma door in 2015/2016 te verzoeken om giften/dan wel ontvangen van giften van derden en toestaan dat zijn personeelsleden giften ontvangen dan wel hierom verzoeken;

C. het overtreden van artikel 63 van de Lma door misbruik te maken van zijn functie in verband met het opzetten van medewerkers van IASA tegen besluiten van de ministerraad van 26 juni 2018 en 29 mei 2019;

D. het geven van een slecht voorbeeld, niet goed handelen en niet optreden tegen foutief handelen van personeelsleden;

E. handelen in strijd met de comptabiliteitsverordening.

Ook wordt [geïntimeerde] verweten deel uit te maken van een crimineel netwerk van mensenhandel en mensensmokkel.

2.2.

Het Gerecht heeft op grond van de aan het ontslagbesluit ten grondslag liggende informatie niet kunnen vaststellen dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan de onder A, B en C genoemde gedragingen. De onder D en E beschreven gedragingen zijn volgens het Gerecht zodanig algemeen geformuleerd en niet nader onderbouwd dat het ook ten aanzien van deze gedragingen niet kan vaststellen dat [geïntimeerde] zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Tot slot overweegt het Gerecht dat de gouverneur het deelnemen aan een crimineel netwerk van mensenhandel en mensensmokkel door [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd, zodat ook dit verweten gedrag geen grond oplevert voor plichtsverzuim.

3. Met de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht in de bodemzaak het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het ontslagbesluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het Gerecht heeft de overwegingen van het Gerecht in de uitspraak van 15 mei 2023 geheel overgenomen en zich daar volledig achter geschaard.

4. De gouverneur heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad staat voorop dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens, de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken.

A. Schending geheimhoudingsplicht

5.2.1.

De Gouverneur stelt dat [A] [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat hij een bevriend zakenman heeft geïnformeerd over een controleactie op illegale werknemers door Guarda Nos Costa (GnC) op het festivalterrein op 22 juni 2016. [geïntimeerde] was dus op de hoogte van ten onrechte doorgespeelde informatie door [A] waarmee deze zijn geheimhoudingsplicht had geschonden. Bovendien had [geïntimeerde] als leidinggevende op moeten treden tegen [A]. De gouverneur verwijt [geïntimeerde] geen actie te hebben ondernomen tegen [A] waarmee hij ook, zoals de gouverneur op de zitting heeft toegelicht, zijn eigen geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Anders dan het Gerecht heeft overwogen biedt volgens de gouverneur het verslag dat is opgemaakt aan de hand van de tapgesprekken uit de strafdossiers van [A] en [B] getiteld: “samenvatting tapgesprekken inzage DRH bij het OM” (verslag) een voldoende onderbouwing voor de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht door [geïntimeerde]. De gouverneur verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 2 juni 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:26. In deze uitspraak heeft de Raad geoordeeld, samengevat weergegeven, dat verklaringen uit het strafdossier van de betrokkene, waarvan een verslag is gemaakt, aan het ontslagbesluit van de betrokkene ten grondslag gelegd kunnen worden.

5.2.2.

De Raad volgt het standpunt van de gouverneur niet. De door de gouverneur genoemde uitspraak van 2 juni 2021 is niet op de situatie van [geïntimeerde] van toepassing. Anders dan in de uitspraak, is het verslag in de zaak van [geïntimeerde] opgemaakt aan de hand van tapgesprekken uit strafdossiers van derden, namelijk van [A] en [B]. Het is voor [geïntimeerde] dan ook niet controleerbaar of deze tapgesprekken juist zijn weergegeven en of alle relevante tapgesprekken in het verslag zijn opgenomen. Bovendien blijkt uit de in het verslag vermelde gespreksnummers, dat niet alle tapgesprekken uit de dossiers van [A] en [B] in het verslag zijn opgenomen. Het Gerecht heeft naar het oordeel van de Raad dan ook terecht geoordeeld dat de gouverneur onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn geheimhoudingsplicht.

B. Aannemen van giften

5.3.1.

Ten aanzien van het aannemen van giften van derden voert de gouverneur aan dat [geïntimeerde] zelf heeft toegegeven dat hij, zonder daarvoor te betalen, een dag na de controleactie van GnC toegangskaarten voor een festival heeft ontvangen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de schijn gewekt giften te verkrijgen in ruil voor informatie over controleacties van GnC. Dat geldt eveneens voor de andere door [geïntimeerde] ontvangen giften, zoals de banners met het logo van IASA en een televisie die is geplaatst in het luchthavenkantoor van IASA.

5.3.2.

Uit artikel 59 van de Lma volgt dat het een ambtenaar verboden is een gift aan een derde te verzoeken of van een derde aan te nemen indien de ambtenaar weet of kan vermoeden dat hij daarmee wordt bewogen iets te doen of na te laten. De Raad is met het Gerecht niet tot de overtuiging gekomen dat [geïntimeerde] de gestelde giften heeft verzocht of aangenomen in ruil voor een tegenprestatie in zijn functie van ambtenaar. De door de gouverneur gestelde schijn die [geïntimeerde] met zijn gedrag zou hebben opgewekt is daartoe onvoldoende.

5.3.3.

De gouverneur heeft nog aangevoerd dat de onbetaald gebleven facturen voor aan medewerkers van IASA verstrekte maaltijden als gift aan [geïntimeerde] moeten worden aangemerkt. De Raad volgt de gouverneur hierin evenmin. Voor de Raad is niet komen vast te staan dat het [geïntimeerde] te verwijten is dat de facturen niet zijn betaald, noch dat sprake is van giften waaraan een tegenprestatie van [geïntimeerde] is verbonden.

C. Misbruik maken van zijn functie

5.4.1.

De gouverneur heeft aangevoerd dat in het ontslagbesluit duidelijk uiteen is gezet dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van zijn functie door de ICT-medewerkers van de IASA tijdens een bijeenkomst op 17 juni 2019 op te zetten tegen besluiten van de ministerraad over het beperken dan wel intrekken van hun autorisatie van het zogenoemde Radex-systeem. Dit systeem wordt gebruikt voor, kort gezegd, registraties van in- en uitreizigers in Aruba.

5.4.2.

Vaststaat dat [geïntimeerde] aanwezig was op de bijeenkomst op 17 juni 2019 en dat daar in ieder geval de problemen rond de autorisatie voor het Radex-systeem zijn besproken. Voor de stelling van de gouverneur dat [geïntimeerde] daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn functie, ziet de Raad met het Gerecht onvoldoende onderbouwing. Indien, zoals de gouverneur stelt, [geïntimeerde] zich tijdens de bijeenkomst heeft opgesteld als zijnde het hoofd IASA, dan volgt hieruit nog niet dat hij daarmee zijn functie heeft misbruikt.

E. Handelen in strijd met de comptabiliteitsverordening

5.5.

De gouverneur heeft gewezen op de passage in het ontslagbesluit waarin is vermeld dat [geïntimeerde] voor de wekelijks te leveren maaltijden aan medewerkers van IASA een onderhandse aanbesteding had moeten doen. Met deze enkele stelling heeft de gouverneur onvoldoende het oordeel van het Gerecht bestreden dat het [geïntimeerde] te verwijten gedrag te algemeen is geformuleerd.

Conclusie

5.6.

Uit 5.2.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.