202300292/4/R2.
Datum beslissing: 23 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Baarle-Nassau,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2022 in zaak nr. 22/5149, 22/5150, 22/5151, 22/5152 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2022 in zaak nr. 22/5149, 22/5150, 22/5151, 22/5152. De zaak gaat over handhavend optreden tegen permanente bewoning door [appellant]
Het college heeft de vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
[appellant] heeft gereageerd op het verzoek van het college.
Overwegingen
1. Het college heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van een aantal gedingstukken kennis zal nemen. Het gaat om stukken over een ander geval van permanente bewoning op het recreatiepark waar [appellant] woont. Volgens het college laten die stukken zien dat in dat geval geen sprake is van dezelfde situatie als bij [appellant], maar de dwangsom die in dat geval is verbeurd, ook wordt ingevorderd. De stukken bevatten volgens het college persoonsgegevens, financiële, medische en andere privacygevoelige informatie. Om de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene in die zaak te beschermen, heeft het college de stukken onder geheimhouding verstrekt.
2. Volgens [appellant] heeft hij er belang bij om kennis te nemen van de stukken, omdat het college volgens hem willekeurig handelt door in zijn geval wel handhavend op te treden tegen permanente bewoning, maar niet in andere gevallen. [appellant] heeft daarover een beroepsgrond aangevoerd. Hij wil daarom weten waarom het college in andere gevallen niet handhavend optreedt en verifiëren of dat goede redenen zijn. Volgens [appellant] wil het college de informatie die hij nodig heeft voor zijn hoger beroep niet verstrekken en daarmee dus zaken verbergen. [appellant] stelt in dat verband dat het college in de tot nu toe doorlopen procedure onjuiste en onvolledige informatie heeft gegeven, onder meer aan de bezwarencommissie en de rechtbank. Ook stelt hij dat het college nog geen beslissing heeft genomen over zijn verzoeken op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) over andere gevallen van permanente bewoning op het recreatiepark, ook al heeft de rechtbank het college opgedragen alsnog een beslissing te nemen over zijn ingediende Woo-verzoeken.
3. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4. De Afdeling stelt voorop dat zij in deze beslissing niet de werkwijze van het college met betrekking tot de Woo-verzoeken van [appellant] kan beoordelen en evenmin of de informatie die het college geeft juist en volledig is. De Afdeling beslist alleen of het verzoek tot beperkte kennisneming van de stukken waarover dat verzoek gaat, gerechtvaardigd is.
De Afdeling acht dat verzoek gerechtvaardigd en wijst het verzoek daarom toe. De Afdeling heeft kennisgenomen van de stukken en deze bevatten inderdaad informatie die de persoonlijke levenssfeer raken van degene waarover die stukken gaan, zoals informatie over zijn medische en financiële toestand. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer van diegene zwaarder dan het belang dat de [appellant] kennis kan nemen van de stukken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] heeft toegelicht dat hij op de hoogte is van de persoonlijke omstandigheden van degene waarover de stukken gaan, omdat hij veel contact met hem heeft. [appellant] kan dus bij diegene de stellingen van het college over zijn geval verifiëren en daarover zo nodig stukken inbrengen. [appellant] heeft in de procedure bij de rechtbank ook laten weten dat hij kon instemmen met beperkte kennisneming als de stukken alleen over dat geval gaan. De Afdeling stelt vast dat dit zo is. Daartegenover staat dat de Afdeling niet kan uitsluiten dat de stukken informatie bevatten die degene waarover de stukken gaan (nog) niet met [appellant] heeft gedeeld. Het belang van diegene bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer kan dus worden geschaad bij kennisname van de stukken door [appellant].
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023