Raad van State, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:RVS:2023:2086

Op 31 May 2023 heeft de Raad van State een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202300630/1/A2, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RVS:2023:2086.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
202300630/1/A2
Datum uitspraak:
31 May 2023
Datum publicatie:
31 May 2023

Indicatie

Bij besluit van 3 augustus 2020 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de aanvraag van [appellant] om terugbetaling van lesgeld voor het schooljaar 2018-2019 afgewezen. [appellant] heeft een verzoek gedaan om terugbetaling van het lesgeld voor het schooljaar 2018-2019. Op het aanvraagformulier heeft [appellant] als reden opgegeven dat hij ernstig ziek was tijdens het schooljaar. De minister heeft bij het besluit van 3 augustus 2020 de aanvraag van [appellant] afgewezen. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag te laat is ingediend. Hij heeft toegelicht dat terugbetaling van het lesgeld aangevraagd moet worden tijdens het schooljaar, dat het schooljaar 2018-2019 eindigde op 31 juli 2019 en dat hij de aanvraag van [appellant] op 13 juli 2020 heeft ontvangen. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Uitspraak

202300630/1/A2.

Datum uitspraak: 31 mei 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2020 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om terugbetaling van lesgeld voor het schooljaar 2018-2019 afgewezen.

Bij besluit van 19 februari 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 16 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3225, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 februari 2021 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de minister opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en bepaald dat tegen dat besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 15 december 2022 heeft de minister het door [appellant] tegen het besluit van 3 augustus 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 april 2023. [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Hummel-Fekkes, hebben via videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       [appellant] heeft een verzoek gedaan om terugbetaling van het lesgeld voor het schooljaar 2018-2019. Op het aanvraagformulier heeft [appellant] als reden opgegeven dat hij ernstig ziek was tijdens het schooljaar.

3.       De minister heeft bij het besluit van 3 augustus 2020 de aanvraag van [appellant] afgewezen. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag te laat is ingediend. Hij heeft toegelicht dat terugbetaling van het lesgeld aangevraagd moet worden tijdens het schooljaar, dat het schooljaar 2018-2019 eindigde op 31 juli 2019 en dat hij de aanvraag van [appellant] op 13 juli 2020 heeft ontvangen.

4.       [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

5.       De minister heeft bij het besluit van 19 februari 2021 het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij dit bezwaar volgens de minister te laat heeft gemaakt. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld en de rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft [appellant] vervolgens hoger beroep ingesteld en de Afdeling heeft dit beroep gegrond verklaard. De Afdeling kwam namelijk tot het oordeel [appellant] wel op tijd bezwaar heeft gemaakt en heeft de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op dit bezwaar.

6.       De minister heeft vervolgens bij het besluit van 15 december 2022 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. De minister heeft toegelicht dat [appellant] de aanvraag een jaar te laat heeft ingediend terwijl in de tussentijd diverse aanmaningen en kennisgevingen zijn verzonden waarin staat dat [appellant] het lesgeld moet betalen. Niet is gebleken dat [appellant] niet in staat was op een eerder moment de aanvraag in te dienen, dan wel dat hij niet in staat was om hulp te vragen. Hierbij neemt de minister in aanmerking dat [appellant] op het ouderlijk adres woonde.

Beroep

7.       [appellant] is het niet eens met het besluit van 15 december 2022 en heeft beroep ingesteld bij de Afdeling. Hij voert aan dat hij destijds niet wist dat hij moest verzoeken om terugbetaling van lesgeld. [appellant] had toen ook nog geen lesgeld betaald. Dat hij om terugbetaling moest vragen, lag daarom niet voor de hand. Toen bleek dat hij de opleiding niet kon voortzetten heeft hij deze op advies van zijn school vóór 1 februari 2019 stopgezet. Volgens de ‘1-februariregeling’ hoeft hij daarom het lesgeld niet te betalen. Zijn beurs en studentenreisproduct zijn toen ook stopgezet door Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO). Het zou volgens [appellant] logisch zijn als de vordering van het lesgeld daarom ook zou vervallen. Toen er iemand van het incassobureau bij de woning van [appellant] langskwam, heeft de vader van [appellant] namens hem contact gezocht met DUO en op advies van een medewerker van DUO een aanvraag ingediend om terugbetaling van het lesgeld. [appellant] is gediagnostiseerd met PDD-NOS, wat door de huisarts ook is bevestigd aan DUO. Hierdoor begrijpt [appellant] dit soort zaken niet. Verder zijn de ouders van [appellant] destijds gescheiden en zorgde dit voor een moeilijke tijd voor [appellant]. Hij was niet in staat de aanvraag op tijd in te dienen. De minister heeft dat niet onderkend, aldus [appellant].

Beoordeling

Lesgeld verschuldigd

8.       In artikel 3, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet (hierna: de Lcw) is bepaald dat, als voldaan is aan de voorwaarden die in het eerste lid zijn genoemd, lesgeld door de leerling verschuldigd is per cursusjaar. Op basis van artikel 6, vijfde lid, van de Lcw zijn voorschriften over de vrijstelling, vermindering en terugbetaling van het cursusgeld opgenomen in het Uitvoeringsbesluit les- en cursusgeldwet 2000 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). In artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat geen lesgeld is verschuldigd als de inschrijving van de leerling vóór 1 oktober van dat schooljaar wordt beëindigd. Volgens de aanvraag van [appellant] is hij op 31 januari 2019 uitgeschreven, dus ná 1 oktober van het schooljaar 2018-2019. Daarom wordt hij niet vrijgesteld van de verplichting om lesgeld te betalen op grond van artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.

Terugbetaling lesgeld

9.       In artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat lesgeld onder bepaalde omstandigheden wordt terugbetaald, maar dat hierom vóór het einde van het schooljaar verzocht moet worden. Omdat de minister de aanvraag van [appellant] om terugbetaling ná het einde van het schooljaar 2018-2019 heeft ontvangen, heeft hij op grond van deze bepaling geen recht op teruggave van het lesgeld voor dat schooljaar.

1-februariregeling

10.     Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister naar voren gebracht dat de 1-februariregeling waarop [appellant] heeft gewezen gaat over de prestatiebeurs en niet over het lesgeld. [appellant] heeft vervolgens aangevoerd dat de minister dit voor het eerst op de zitting heeft aangevoerd, terwijl [appellant] vanaf het begin van de procedure een beroep heeft gedaan op de 1-februariregeling. Hoewel de Afdeling begrijpt dat het voor [appellant] vervelend is dat de minister dit niet eerder naar voren heeft gebracht, betekent dit niet dat de minister de aanvraag van [appellant] ten onrechte heeft afgewezen. De 1-februariregeling voor beroepsonderwijs is neergelegd in artikel 4.11 van de Wet studiefinanciering 2000 en gaat inderdaad over de prestatiebeurs en niet over het lesgeld. De minister heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om deze bepaling in het geval van [appellant] toe te passen.

Hardheidsclausule

11.     De Afdeling begrijpt wat [appellant] verder heeft aangevoerd zo dat hij een beroep doet op de hardheidsclausule die is neergelegd in artikel 9b van de Lcw. Hierin is bepaald dat de minister voor bepaalde gevallen de Lcw buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de Lcw beoogd te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Afdeling acht het aannemelijk dat [appellant] zelf niet in staat was om de zaken rondom het lesgeld adequaat te regelen. Maar niet is gebleken dat één van zijn ouders dit niet namens hem kon doen. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt daarom niet.

Conclusie

12.     Het voorgaande brengt mee dat de minister de aanvraag van [appellant] terecht heeft afgewezen.

Slotsom

13.     Het beroep is ongegrond.

14.     De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.

w.g. Verheij

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Riet

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023

994

 

BIJLAGE - Wet- en regelgeving

 

Les- en cursusgeldwet

Artikel 3

1. Lesgeld is verschuldigd ter zake van het door een leerling die op de eerste dag van het desbetreffende cursusjaar de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs - daaronder begrepen de van het onderwijs deel uitmakende praktijktijd - aan een dagschool.

2. Het lesgeld is door de leerling verschuldigd per cursusjaar en wordt voldaan aan Onze Minister.

Artikel 6

[…]

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de vrijstelling, vermindering en terugbetaling van het cursusgeld.

[…]

Artikel 9b

Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogd te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Wet studiefinanciering 2000

Artikel 4.11

Indien een deelnemer in het eerste jaar van een opleiding voor het eerst prestatiebeurs beroepsonderwijs geniet en hij in dat studiejaar ophoudt studiefinanciering te genieten vóór 1 februari, en hij niet over datzelfde studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van een opleiding niveau 3 of 4 dan wel voor hoger onderwijs krijgt toegekend, wordt op zijn aanvraag per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het einde van dat studiejaar de over dat studiejaar toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.

Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000

Artikel 6

1. Geen lesgeld is verschuldigd indien de inschrijving van de leerling voor 1 oktober van dat schooljaar wordt beëindigd.

[…]

Artikel 7

1. Indien de inschrijving voor 1 mei van het schooljaar wordt beëindigd vanwege een in het tweede lid genoemde reden, wordt het lesgeld voor dat schooljaar op aanvraag van de lesgeldplichtige terugbetaald met eentwaalfde deel voor iedere resterende hele maand van dat schooljaar.

2. Teruggave van lesgeld is uitsluitend mogelijk indien de inschrijving is beëindigd in verband met:

a. het met goed gevolg hebben afgerond van de opleiding,

b. de inschrijving voor een cursus als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mits die inschrijving plaatsvindt in het desbetreffende schooljaar,

c. overlijden of ernstige ziekte van de leerling, of

d. bij ministeriële regeling te bepalen bijzondere familieomstandigheden.

3. Een aanvraag om teruggave van lesgeld wordt voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.

[…]