Raad van State, hoger beroep bestuursrecht overig

ECLI:NL:RVS:2025:2343

Op 21 May 2025 heeft de Raad van State een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202200368/1/A3, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RVS:2025:2343.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
202200368/1/A3
Datum uitspraak:
21 May 2025
Datum publicatie:
21 May 2025

Indicatie

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht een aanvraag van Meysti om op het indelingsplan voor het pleinterras Onze Lieve Vrouweplein te worden geplaatst, buiten behandeling gesteld. Meysti exploiteert horecalokaliteit Bistro De Comedie, gelegen aan het Onze Lieve Vrouwenplein 30b in Maastricht. Meysti heeft een aanvraag ingediend om te worden geplaatst op het indelingsplan van het pleinterras aan het Onze Lieve Vrouweplein. Het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat Meysti niet voldoet aan het daartoe gestelde loodlijncriterium. Dat wil zeggen dat de loodlijn van de gevel van de horecalokaliteit van Meysti niet uitkomt op het pleinterras. Meysti betoogt dat het loodlijncriterium ten onrechte is opgenomen in artikel 11, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Terrasverordening gemeente Maastricht. Het loodlijncriterium is bepalend voor de vraag of een exploitant in aanmerking kan komen voor plaatsing op het indelingsplan.

Uitspraak

202200368/1/A3.

Datum uitspraak: 21 mei 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Meysti B.V., gevestigd in Maastricht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 november 2021 in zaak nr. 20/2900 in het geding tussen:

Meysti

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college een aanvraag van Meysti om op het indelingsplan voor het pleinterras Onze Lieve Vrouweplein te worden geplaatst, buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft het college het door Meysti daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 november 2021, zoals gerectificeerd op 8 mei 2025, heeft de rechtbank het door Meysti daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Meysti hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en Meysti hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2025, waar Meysti B.V., vertegenwoordigd door mr. I.P. Sigmond, advocaat in Valkenburg (Limburg), en het college, vertegenwoordigd door mr. V.C. Rozek, advocaat te Maastricht, en mr. M.E.J.M. Vorstermans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Meysti exploiteert horecalokaliteit Bistro De Comedie, gelegen aan het Onze Lieve Vrouwenplein 30b in Maastricht. Meysti heeft een aanvraag ingediend om te worden geplaatst op het indelingsplan van het pleinterras aan het Onze Lieve Vrouweplein. Het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat Meysti niet voldoet aan het daartoe gestelde loodlijncriterium. Dat wil zeggen dat de loodlijn van de gevel van de horecalokaliteit van Meysti niet uitkomt op het pleinterras.

Hoger beroep

2.       Meysti betoogt dat het loodlijncriterium ten onrechte is opgenomen in artikel 11, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Terrasverordening gemeente Maastricht (hierna: de Terrasverordening). Het loodlijncriterium is bepalend voor de vraag of een exploitant in aanmerking kan komen voor plaatsing op het indelingsplan. Er wordt geen eis mee gesteld voor de locatie van het pleinterras ten opzichte van de horecalokaliteit, daarom is het criterium ongeschikt om het openbare-ordedoel te bereiken. Daartoe is het zichtcriterium opgenomen in artikel 5, twaalfde lid, van de Terrasverordening. Het loodlijncriterium wordt als selectiecriterium gehanteerd. Bij de keuze voor dat criterium speelde de openbare orde geen rol. Het is in strijd is met de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de Dienstenrichtlijn) om het aantal gegadigden voor een terrasvergunning op deze manier te beperken. Het loodlijncriterium is volgens Meysti wellicht objectief, maar niet geschikt, evenredig of proportioneel.

Beoordeling van het hoger beroep

3.       De gronden die Meysti in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Meysti heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank in haar uitspraak van 29 november 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:9907, en in de onder rechtsoverweging 7 en verder opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog het volgende toe.

3.1.    In de Terrasverordening is een selectiecriterium opgenomen waaraan een exploitant moet voldoen voordat hij in aanmerking kan komen voor een plek op een te verdelen terras. Bij het bepalen van dit criterium is terecht als uitgangspunt genomen dat de exploitant toezicht moet kunnen houden op het terras vanuit zijn horecalokaliteit om overlast (voor derden) te voorkomen. Hiermee is een dwingende reden van algemeen belang gediend, namelijk de openbare orde en de (verkeers)veiligheid. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld is het loodlijncriterium daarvoor het beste criterium om gegadigden te selecteren, omdat deze het best toetsbaar, het meest objectief en het meest transparant is. Ook in hoger beroep heeft Meysti dat niet gemotiveerd betwist. Dat er een verhouding bestaat tussen het loodlijncriterium bij de selectie van de gegadigden en het zichtcriterium bij de verdeling van het pleinterras, doet daar niet aan af. Het loodlijncriterium draagt namelijk bij aan de doelstelling van de Terrasverordening om het terras zoveel mogelijk in te delen op een plek voor de horecalokaliteit, zodat in het belang van de openbare orde en verkeersveiligheid zoveel mogelijk kan worden voldaan aan het zichtcriterium.

3.2.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Proceskosten

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.

w.g. Drop

voorzitter

w.g. Van Deventer-Lustberg

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025

1105