Raad van State, hoger beroep bestuursrecht overig

ECLI:NL:RVS:2025:2983

Op 2 July 2025 heeft de Raad van State een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202302644/1/A3, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RVS:2025:2983.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
202302644/1/A3
Datum uitspraak:
2 July 2025
Datum publicatie:
2 July 2025

Indicatie

Bij mailbericht van 17 september 2021 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gereageerd op een verzoek van de stichting. Bij besluit van 4 november 2021 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 3 september 2021 heeft de stichting een verzoek bij de minister ingediend genaamd ‘WOB Verzoek Verificatie NSL’. In deze brief staat het volgende: ‘Dit WOB 3 verzoek betreft slotvragen die beogen meer zekerheid te verschaffen over verschillende aspecten van het NSL waar wij ons over verbazen. […] De navolgende verificatie vragen betreffen allereerst de drie constateringen in het overzicht PM10 gevolgd door daarmee samenhangende vragen. […].’ Bij mailbericht van 17 september 2021 heeft de minister aan de stichting medegedeeld dat het verzoek vragen bevat die rechtsreeks door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM) beantwoord kunnen worden en dat een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) daarom niet mogelijk is.

Uitspraak

202302644/1/A3.

Datum uitspraak: 2 juli 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Comité N65 (hierna: de stichting), gevestigd in Vught,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 10 maart 2023 in zaak nr. 21/3155 in het geding tussen:

de stichting

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Procesverloop

Bij mailbericht van 17 september 2021 heeft de minister gereageerd op een verzoek van de stichting.

Bij besluit van 4 november 2021 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 10 maart 2023 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door F.C. Bos en C.B.A. Spil, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kroes en J. Wesseling, zijn verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.       Bij brief van 3 september 2021 heeft de stichting een verzoek bij de minister ingediend genaamd ‘WOB Verzoek Verificatie NSL’. In deze brief staat het volgende: ‘Dit WOB 3 verzoek betreft slotvragen die beogen meer zekerheid te verschaffen over verschillende aspecten van het NSL waar wij ons over verbazen. […] De navolgende verificatie vragen betreffen allereerst de drie constateringen in het overzicht PM10 gevolgd door daarmee samenhangende vragen. […].’

2.       Bij mailbericht van 17 september 2021 heeft de minister aan de stichting medegedeeld dat het verzoek vragen bevat die rechtsreeks door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM) beantwoord kunnen worden en dat een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) daarom niet mogelijk is. De minister heeft een door het RIVM opgesteld document aan het mailbericht gehecht.

Bij besluit van 4 november 2021 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het RIVM in het document antwoorden heeft gegeven op de vragen van de stichting, waarbij de vindplaats van al openbare informatie is vermeld. De gegeven antwoorden zijn mededelingen van feitelijke aard. De plicht tot openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) heeft geen betrekking op informatie die al openbaar is. De reactie op het verzoek is niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

3.       De rechtbank heeft het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

4.       De stichting is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft daartegen beroep ingesteld.

Hoger beroep

5.       De stichting voert aan dat zij met haar verzoek beoogt om nog niet verstrekte documenten te krijgen. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat zij om milieu-informatie heeft verzocht. De stichting wijst op het verdrag van Aarhus en de bijzondere bewijslastverdeling bij milieuzaken. Daaruit volgt dat het op de weg van de minister ligt om te bewijzen dat er geen documenten zijn die openbaar gemaakt kunnen worden.

Verder voert de stichting aan dat uit het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet open overheid (hierna: Woo) volgt dat de minister de inspanningsverplichting heeft om informatie actief openbaar te maken en dat deze informatie in ieder geval informatie over het beleid, inclusief de voorbereiding, uitvoering, naleving, handhaving en evaluatie betreft. Het begrip ‘document’ in artikel 2.1 van de Woo is volgens de stichting heel breed. Daaronder vallen niet alleen mails, sms, telefonische verslagleggingen, maar ook ieder ander geheel van vastgelegde gegevens die naar zijn aard verband houden met de publieke taak van de minister. Uit het verdrag van Aarhus volgt dat daaronder ook ieder telefoongesprek, woordenwisseling en informeel overleg valt.

Voorts gaat de stichting in op negen onderwerpen die verband houden met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en de meetwaarden. Zij vindt het ongeloofwaardig dat er bij het RIVM geen documenten over deze onderwerpen zijn. Ook vraagt zij zich af of niemand bij het RIVM over een aantal van die onderwerpen heeft nagedacht.

Wettelijk kader

5.1.    Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden.

Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 17 maart 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.

5.2.    Uit artikel 3, eerste lid, van de Wob volgt dat Wob-verzoeken verzoeken zijn waarin openbaarmaking van informatie wordt gevraagd uit documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Vragen om antwoorden, uitleg, verklaringen of standpunten zijn geen Wob-verzoeken. Vergelijk: uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2716. Uit het verzoek blijkt dat de stichting vragen stelt met het oog op het verkrijgen van antwoorden, uitleg, verklaringen en standpunten over het NSL en de meetwaarden. Dat blijkt ook uit dat wat de stichting in hoger beroep heeft aangevoerd over de negen door haar genoemde onderwerpen. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek geen Wob-verzoek is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de reactie van de minister daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is en dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat wat de stichting over de verdeling van de bewijslast bij milieu-informatie, de inspanningsverplichting van de minister om informatie actief openbaar te maken en over de uitleg van het begrip ‘documenten’ heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Drop

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Larsson-van Reijsen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025

978