202302464/1/R1
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante]
, wonend in Swalmen, gemeente Roermond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 maart 2023 in zaak nr. 22/209 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2021 heeft het college aan
[vergunninghouder]
een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel Veestraat (ongenummerd) te Swalmen.
Bij uitspraak van 10 maart 2023 heeft de rechtbank het door
[appellante]
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft
[appellante]
hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2024, waar
[appellante]
, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.M.N.L. Janssen en mr. F. Noori, zijn verschenen. Voorts is ter zitting
[vergunninghouder]
gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.
[vergunninghouder]
heeft een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning om een vrijstaande levensloopbestendige woning te bouwen op het perceel Veestraat (ongenummerd) te Swalmen. Het college heeft de vergunning verleend.
[appellante]
woont op het naastgelegen perceel en is het niet eens met de vergunning. Zij heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.
3. Ten tijde van het nemen van het besluit gold het bestemmingsplan "Kern Swalmen". Het perceel had de bestemming "Agrarisch". Het bouwplan was in strijd met deze bestemming. In de bestemmingsomschrijving stond namelijk dat de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd zijn voor grondgebonden agrarisch gebruik. Het college heeft aan
[vergunninghouder]
, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, de vergunning verleend.
Het hoger beroep
Heeft het college de omgevingsvergunning kunnen verlenen?
4.
[appellante]
betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de vergunning heeft kunnen verlenen. Doordat een woning wordt gerealiseerd op een locatie waar eerst alleen weiland was, worden volgens
[appellante]
haar privacy en uitzicht ernstig aangetast. Ook leidt de realisering van de woning tot onevenredige gevolgen vanwege een toename van verkeer. Daar komt bij dat haar woon- en leefklimaat al is aangetast door eerdere ontwikkelingen in haar leefomgeving. Verder stelt
[appellante]
dat niet veel waarde moet worden gehecht aan de ruimtelijke onderbouwing die in opdracht van
[vergunninghouder]
is opgesteld. Volgens haar zal een aanvrager over het algemeen immers geen negatief rapport inbrengen.
4.1. In de afgelopen jaren is de woonomgeving van
[appellante]
gewijzigd van een agrarisch gebied naar een gebied met woningen. Het college heeft zich in het besluit van 16 november 2021 op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor de nieuwe woning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het bouwplan is de ruimtelijke onderbouwing "Project: woning ong. Veestraat te Swalmen" van 12 mei 2021 opgesteld door Apeladvies. In de ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat het bouwplan voldoet aan het beleid voor volkshuisvesting. Ook is onderzoek gedaan naar onder meer de bodem en externe veiligheid. Verder is het perceel aangemerkt als onderdeel van bestaand stedelijk gebied. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het woon- en leefklimaat van
[appellante]
door realisering van het bouwplan niet onevenredig wordt aangetast. Compensatie voor verlies aan de natuur zal elders in de gemeente worden uitgevoerd.
4.2. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.3. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwen van de nieuwe woning niet zal leiden tot onevenredige nadelige gevolgen voor
[appellante]
. Bij de beoordeling van het verlies aan uitzicht en privacy heeft het college betrokken dat de nieuwe woning op ten minste acht meter van de perceelsgrens van
[appellante]
zal worden gerealiseerd. Het college heeft ook bij de beoordeling betrokken dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht (vergelijk de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2512, overweging 10.1).
Over de stelling van
[appellante]
dat niet te veel waarde moet worden gehecht aan de ruimtelijke onderbouwing, overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing in opdracht van
[vergunninghouder]
is opgesteld niet betekent dat het college die na grondige beoordeling niet tot uitgangspunt mocht nemen. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat realisering van het bouwplan geen significante invloed op het verkeer en de infrastructuur heeft. De Afdeling ziet in wat
[appellante]
aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing staat.
Naar het oordeel van de Afdeling is er geen grond voor het oordeel dat het college in de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen of dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de te verwachten gevolgen van realisering van het bouwplan. Voor het overige wat
[appellante]
aanvoert, verwijst de Afdeling kortheidshalve naar de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingaan. De Afdeling ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wijgerde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
672-1124