202303028/1/R1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Kontakt Milieubeheer Zaanstreek (hierna: KMZ), gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 31 maart 2023 in zaak nr. 22/9 in het geding tussen onder andere:
KMZ
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2021 heeft het college aan de gemeente Zaanstad een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een hockeycomplex aan de Fortuinweg 1A te Zaandijk, gemeente Zaanstad.
Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de rechtbank het door KMZ daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft KMZ hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
KMZ en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2024, waar KMZ, vertegenwoordigd door
[gemachtigde]
, bijgestaan door
[gemachtigden]
, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M. Pierik, advocaat te Hoofddorp, en mr. K. Hoogenboom, bijgestaan door ing. J.M. Kooijman, zijn verschenen. Verder is op de zitting de gemeente Zaanstad, vertegenwoordigd door P. Wiersma en K.C.M. Karregat, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 november 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. De gemeente Zaanstad is eigenaar van enkele percelen ten oosten van de Fortuinweg en ten noorden van het Guishof in Zaandijk (hierna: de percelen). De percelen liggen op een afstand van ongeveer 230 m van het Natura 2000-gebied "Polder Westzaan". Het Natura 2000-gebied "Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder" ligt op grotere afstand van de percelen. Ter plaatse van de percelen geldt het bestemmingsplan "Oud Koog - Rooswijk" (hierna: het bestemmingsplan). Op het grootste deel van de percelen rust de bestemming "Maatschappelijk". Ook zijn aan delen van de percelen de bestemmingen "Natuur" of "Water" toegekend. Het bestemmingsplan staat op de percelen geen hockeycomplex toe. Een deel van de percelen heeft tevens de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" of "Waarde - Archeologie 1". Op grond van deze bestemmingen is voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden toestemming vereist.
Op 12 november 2020 heeft de gemeente Zaanstad een omgevingsvergunning aangevraagd om op deze percelen een hockeycomplex te realiseren dat bestaat uit drie hockeyvelden, sporttoestellen, straatmeubilair, een inrit, een fietsenstalling, parkeerplaatsen en een waterberging. De aanvraag ziet op de activiteiten het bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wabo.
Het college heeft bij besluit van 18 november 2021 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning verleend. In dit besluit staat dat de ruimtelijke onderbouwing van 13 oktober 2021 en de Nota van beantwoording van zienswijzen (hierna: zienswijzennota) onderdeel uitmaken van de vergunning.
KMZ is een vereniging die als doel heeft het bevorderen van het welzijn door te waken tegen aantasting van het milieu in de Zaanstreek en het milieubeheer daar te bevorderen. Zij vreest dat de realisering en het gebruik van het hockeycomplex negatieve gevolgen heeft voor de meervleermuis en voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. KMZ kan zich daarom niet verenigen met de aangevallen uitspraak, waarin het besluit van 18 november 2021 in stand is gelaten.
Relevante wettelijke bepalingen
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanhaakplicht - algemeen
4. Volgens KMZ mocht het college de omgevingsvergunning niet verlenen vanwege de effecten van de vergunde activiteiten op de Natura 2000-gebieden en is vanwege de effecten op de meervleermuis, een beschermde diersoort, een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) vereist. Het college had de gevraagde omgevingsvergunning niet mogen verlenen zonder dat ook deze toestemmingen in de aanvraag waren opgenomen en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: gedeputeerde staten) daarvoor een verklaring van geen bedenkingen had afgegeven (de zogenoemde aanhaakplicht).
4.1. Als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning voor bouwen, het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wabo, ook een vergunning of ontheffing in het kader van de Wnb nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. Alleen als er op het moment van het besluit over de aanvraag om omgevingsvergunning nog geen Wnb-vergunning of ontheffing is aangevraagd of verleend, bestaat op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 2.2.aa van het Besluit omgevingsrecht, de verplichting om tegelijkertijd voor die activiteiten een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo aan te vragen.
4.2. Het college is bij zijn besluit ervan uitgegaan dat bedoelde aanhaakplicht in dit geval niet van toepassing is, omdat een vergunning op grond van de Wnb al was verleend en een ontheffing volgens hem niet nodig is.
Aanhaakplicht - gebiedsbescherming
5. KMZ betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen betekenis mocht toekennen aan de vergunning op grond van de Wnb (hierna: natuurvergunning) die gedeputeerde staten hebben verleend voor de realisatie van een hockeycomplex. KMZ voert aan dat deze vergunning op onjuiste gronden is verleend. Als gevolg van de aanleg en het gebruik van het hockeycomplex is er een grotere stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dan waarvan het college is uitgegaan en die depositie zal de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten. KMZ stelt zich op het standpunt dat negatieve effecten op het leefgebied van de meervleermuis in het Natura 2000-gebied Polder Westzaan niet kunnen worden uitgesloten. Volgens haar zijn er geen dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid met de realisatie van het hockeycomplex en bestaan er alternatieve oplossingen. KMZ voert aan dat zij op 28 juni 2022 een verzoek heeft gedaan om de natuurvergunning in te trekken. Zij wijst erop dat als intrekking van een vergunning de enige maatregel is om verslechtering van de natuur te voorkomen, daartoe moet worden overgegaan.
5.1. De omgevingsvergunning voor het hockeycomplex maakt activiteiten mogelijk die zijn aan te merken als een project in de zin van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Voor zo'n project geldt een vergunningplicht op grond van die wet als dat project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de stikstofdepositie die de aanleg en het gebruik van het hockeycomplex veroorzaakt, de aangevraagde activiteiten dergelijke gevolgen kunnen hebben. Daarom heeft de gemeente op 17 oktober 2017 een afzonderlijke natuurvergunning voor de activiteiten aangevraagd.
Gedeputeerde staten hebben op 8 mei 2018 de natuurvergunning verleend voor het realiseren en in gebruik hebben van drie nieuwe hockeyvelden en een bijbehorend clubhuis. De natuurvergunning was ten tijde van het besluit van het college van 18 november 2021 in rechte onaantastbaar. Het college is daarom bij dat besluit terecht uitgegaan van de juistheid van de verleende natuurvergunning. Bij een dergelijk besluit moet rekening worden gehouden met alle instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. De gevolgen die het project heeft voor de Natura 2000-gebieden moeten daarom worden geacht door gedeputeerde staten te zijn getoetst.
De rechtbank is terecht niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de door KMZ aangevoerde grond dat er geen dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn met de realisatie van het hockeycomplex en de grond dat er alternatieve oplossingen bestaan. Deze aspecten zijn van belang bij de toetsing door gedeputeerde staten of de natuurvergunning kon worden verleend. De natuurvergunning lag bij de rechtbank echter niet ter beoordeling voor. Aan een beoordeling van het betoog van KMZ dat bij de verlening van de natuurvergunning is uitgegaan van een te lage stikstofdepositie komt de Afdeling om dezelfde reden niet toe.
Aan de omstandigheid dat KMZ op 25 juni 2022 een verzoek heeft gedaan om intrekking van de natuurvergunning, komt geen betekenis toe, alleen al omdat dit verzoek dateert van na het besluit van 18 november 2021, zodat het college dat niet kon betrekken bij zijn besluit. Ook de rechtbank kon en de Afdeling kan met die omstandigheid bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak geen rekening houden. Een rechter moet een besluit namelijk beoordelen met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van dat besluit.
5.2. Gelet op wat hiervoor staat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de natuurvergunning zijn geldigheid niet heeft verloren. Er gold om die reden geen aanhaakplicht. Het college heeft in de gevolgen van het project voor de Natura 2000-gebieden daarom terecht geen belemmering gezien voor verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Aanhaakplicht - soortenbescherming
6. KMZ betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er een aanhaakplicht gold in verband met het soortenbeschermingsregime in de Wnb. Volgens KMZ hebben de vergunde activiteiten negatieve gevolgen voor essentiële vliegroutes en essentieel foerageergebied van de meervleermuis buiten de Natura 2000-gebieden. Zij stelt dat niet kan worden uitgesloten dat de waterwegen rondom de percelen waarop de hockeyvelden zijn voorzien als essentiële vliegroutes dienen voor de meervleermuis tussen diens verblijf- en foerageergebieden, en dat zonder nader onderzoek effecten daarop niet zijn uit te sluiten. Zij wijst erop dat de meervleermuis op en rond de percelen is waargenomen, ook binnen het effectgebied van de verlichting van de hockeyvelden. Daarbij wijst KMZ op het feitelijke onderzoek dat zij heeft verricht. Zij acht het onaannemelijk dat de meervleermuis geen lichtverstoring ondervindt van het hockeycomplex.
6.1. Op grond van artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb is het verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, van de Habitatrichtlijn. De meervleermuis wordt genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn. Het aantasten van essentiële foerageergebieden en essentiële vliegroutes die niet samenvallen met vaste rust- of verblijfplaatsen, moet worden gezien als beschadiging of vernieling van rust- of verblijfplaatsen indien daardoor de functionaliteit van de rust- of verblijfplaatsen van de betrokken vleermuissoorten wordt aangetast. Onder een essentiële vliegroute wordt verstaan een vliegroute die van wezenlijk belang is als er geen goede alternatieve vliegroute is om vanuit de voortplantingsplaats of rustplaats een essentieel foerageergebied te bereiken of omvliegen vanuit de voortplantingsplaats of rustplaats naar een essentieel foerageergebied via een alternatieve route teveel energie kost.
6.2. Het college heeft zich op grond van een rapport van 22 september 2017 van Antea Group en een rapport van 27 september 2017 van Groot Eco Advies, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau op het standpunt gesteld dat de vergunde activiteiten geen negatieve effecten hebben op de meervleermuis. Het college heeft dit op de zitting nader toegelicht, bij monde van J.M. Kooijman, werkzaam bij Antea Group, en te kennen gegeven dat Groot Eco Advies en Antea Group de meervleermuis slechts incidenteel in de nabijheid van de percelen hebben waargenomen en dat daaruit moet worden geconcludeerd dat er geen essentiële vliegroutes boven en rondom, of essentieel foerageergebied nabij de percelen liggen.
In beide rapporten is omschreven op welke wijze onderzoek is verricht. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de onderzoeken niet deugdelijk zijn uitgevoerd. De betwisting door KMZ van de uitkomsten van die onderzoeken vormt daarvoor onvoldoende grond. Het rapport van Groot Eco Advies is, zo staat daarin, opgesteld met inachtneming van het protocol voor vleermuisinventarisaties van het Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus. In wat KMZ heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het rapport dit protocol niet op juiste wijze is gevolgd.
In het rapport van Antea Group van 2017 staat dat de meervleermuis voorkomt ter hoogte van de brede watergang en ten westen daarvan. Dit is op grote afstand van de toekomstige hockeyvelden (circa 360 m) en daardoor zal het leefgebied geen verstoring ondergaan. In het rapport staat verder dat de meervleermuis foerageert in het Natura 2000-gebied "Polder Westzaan", op ongeveer 360 m van de percelen, en dat hij in gebouwen zijn verblijfplaats heeft. Kanalen en ringvaarten buiten dat gebied worden gebruikt als vliegroute tussen het foerageergebied en verblijfplaatsen. De percelen vormen geen barrière in het leefgebied van de meervleermuis. Op de functies "verblijven" en "vliegroutes" hebben de activiteiten geen effect. Vliegroutes worden niet onderbroken. Ter plekke van de percelen is geen essentiële vliegroute voor meervleermuizen vastgesteld, zo staat in het rapport.
In het rapport van Groot Eco Advies staat dat de meervleermuis één keer is waargenomen boven de brede watergang. Dit komt volgens Groot Eco Advies overeen met de voorkeursbiotoop van de meervleermuis. De Afdeling begrijpt dit zo dat een brede watergang als vliegroute de voorkeur heeft van de meervleermuis; de meervleermuis heeft volgens de rapporten immers zijn leefgebied in het Natura 2000-gebied "Polder Westzaan".
Uit het rapport van Antea Group van 27 september 2018, waar KMZ op wijst en waarin de resultaten van een aanvullend onderzoek zijn opgenomen, blijkt dat de meervleermuis één keer is waargenomen ten westen van het perceel. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het hockeycomplex geen effecten heeft op verblijfplaatsen en de gunstige staat van instandhouding van betreffende vleermuissoorten. Vervolgstappen, zoals mitigatie, compensatie of ontheffing aanvragen, zijn niet aan de orde.
Uit de rapporten komt naar voren dat de meervleermuis brede watergangen gebruikt als vliegroute. Dergelijke watergangen bevinden zich vooral op grote afstand van de percelen. Nabij de percelen is de meervleermuis door Groot Eco Advies en Antea Group slechts incidenteel waargenomen. KMZ heeft een eigen onderzoek verricht. In het daarvan opgemaakte verslag staat dat de meervleermuis 48 keren is waargenomen. De juistheid van deze waarnemingen heeft het college betwist. Ook als van de juistheid van deze waarnemingen zou worden uitgegaan, leidt dat nog niet tot het door KMZ beoogde resultaat. Met de omstandigheid dat de meervleermuis 48 keren is waargenomen, is niet aannemelijk gemaakt dat er, anders dan uit de rapporten van Groot Eco Advies en Antea Group volgt, in de omgeving van de percelen aantasting plaatsvindt van een vliegroute die voor meervleermuizen van wezenlijk belang is, een essentiële vliegroute. In wat KMZ voor het overige heeft aangevoerd, wordt evenmin grond gevonden voor het oordeel dat er één of meer essentiële vliegroutes aanwezig zijn.
6.3. Gelet op het voorgaande, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de vergunde activiteiten geen verboden handeling zijn in de zin van artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb en er dus geen aanhaakplicht gold in verband met het soortenbeschermingsregime. In zoverre bestond geen belemmering voor verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. De rechtbank is terecht niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de betogen van KMZ dat met de verstoring van de meervleermuis geen dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn en dat er alternatieven bestaan die tot minder aantasting leiden. Deze aspecten zijn, gelet op artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb, relevant bij de toetsing door gedeputeerde staten van een verzoek om een verklaring van geen bedenkingen. Omdat geen aanhaakplicht gold, hoefden gedeputeerde staten geen verklaring van geen bedenkingen te geven. De aspecten waar KMZ op wijst, liggen daarom niet ter beoordeling voor.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
7. KMZ betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de huidige locatie van het hockeycomplex in Wijdewormer een alternatieve locatie is die een gelijkwaardig resultaat oplevert met aanmerkelijk minder bezwaren. Zij voert aan dat er rondom die locatie voldoende ruimte is om uit te breiden wanneer dat nodig is. Rondom die locatie bestaan volgens KMZ geen bezwaren voor flora en fauna.
7.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet het college beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project waarvoor vergunning is aangevraagd. Als dat project op zichzelf aanvaardbaar is, dan kan het college in beginsel niet vanwege alternatieven voor dat project weigeren daaraan mee te werken. Het college kan dat alleen weigeren als op voorhand duidelijk is dat met één of meer alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1949.
De rechtbank heeft overwogen dat de intentie van de gemeente is om een hockeycomplex te realiseren binnen de eigen gemeentegrenzen. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de locatie van de hockeyclub in Wormerveer twee hockeyvelden heeft en grotendeels is omsloten door de Zaanse Golf Club. Kennelijk kan de hockeyclub op deze locatie niet een derde hockeyveld realiseren, zo leidt de Afdeling hieruit af. KMZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat de oude locatie een alternatief is waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Er bestond in zoverre geen aanleiding om de omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
163-1099
Bijlage
Wat algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
;
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de in het eerste lid bedoelde activiteiten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Artikel 2.27
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
2. In afwijking van artikel 10:32 van de Algemene wet bestuursrecht is afdeling 10.2.1 van die wet, met uitzondering van artikel 10:28, niet van toepassing met betrekking tot de verklaring.
3. De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
4. Het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, bepaalt daarbij dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden.
5. De verklaring wordt vermeld in de beschikking op de aanvraag. Een exemplaar ervan wordt bij ieder exemplaar van die beschikking gevoegd.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2aa
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming,
[…]
, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming,
[…]
, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.
Artikel 6.10a
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.
[…]
4. Een verklaring kan slechts worden gegeven:
a. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.aa, onderdeel a: op de gronden, die zijn aangegeven in artikel 2.8 en artikel 5.5, derde lid, van de Wet natuurbescherming, het bepaalde krachtens artikel 2.9, vierde lid, van die wet en artikel 2.14 van het Besluit natuurbescherming.
b. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel b:
1°.voor zover het betreft een handeling als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming: op de gronden, aangegeven in artikel 3.3, vierde lid, van de Wet natuurbescherming;
2°.voor zover het betreft een handeling als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming: op de gronden, aangegeven in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming;
3°.voor zover het betreft een handeling als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming: op de gronden, aangegeven in artikel 3.8, vijfde lid, of 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
5. Ingeval de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, wordt in voorkomend geval in de verklaring opgenomen hoeveel ontwikkelingsruimte overeenkomstig artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit natuurbescherming wordt toegedeeld aan het project.
Wet natuurbescherming, zoals deze wet luidde op 18 november 2021
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
;
Habitatrichtlijn: richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992 L 206);
[…]
;
Natura 2000: Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de Habitatrichtlijn;
Natura 2000-gebied: gebied dat:
a. door de bevoegde autoriteit van het land waarin het gebied is gelegen is aangewezen als speciale beschermingszone, ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn of de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, of
b. is opgenomen op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn;
[…]
;
Vogelrichtlijn: richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
[…]
.
Artikel 2.7
[…]
;
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
[…]
.
Artikel 3.5
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
[…]
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
[…]
.
Artikel 3.8
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
[...]
;
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
[…]
;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
[…]
.