202304399/1/R4
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante]
, wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank MiddenNederland (hierna: de rechtbank) van 31 mei 2023 in zaak nrs. 23/1388 en 23/1389 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2022 heeft het college aan Beheersmaatschappij Steenbel B.V. (hierna: Steenbel) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de eerste verdieping van een voormalig bankfiliaal naar een appartement op het perceel Voorstraat 18 te Nederhorst den Berg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft het college het door
[appellante]
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, waarbij de motivering van het besluit van 17 oktober 2022 is aangevuld.
Bij uitspraak van 31 mei 2023 heeft de rechtbank het door
[appellante]
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft
[appellante]
hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 16 juli 2024, waar
[appellante]
en het college, vertegenwoordigd door ing. K.G. Vrielink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Steenbel, vertegenwoordigd door
[gemachtigde A]
en
[gemachtigde B]
, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 13 juni 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 13 juni 2022 heeft Steenbel een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo ingediend voor het verbouwen van de eerste verdieping van een voormalig bankfiliaal op het perceel naar een appartement met dakterras.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Kern Nederhorst den Berg" (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming "Kantoor" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 3" . De aanvraag is in strijd met van artikel 9.1 van de planregels.
Om het gebruik van de eerste verdieping als appartement mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder 4 en 9 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) de gevraagde omgevingsvergunning aan Steenbel verleend.
[appellante]
woont naast het perceel, aan de Voorstraat 20 in Nederhorst den Berg. Zij stelt zich op het standpunt dat met het verlenen van de omgevingsvergunning een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op haar privacy.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Zorgvuldige voorbereiding
4.
[appellante]
betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het besluit van 16 maart 2023 niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe voert zij aan dat het college onvoldoende is ingegaan op de vragen die zij heeft gesteld tijdens de voorbereiding van het besluit van 17 oktober 2022.
4.1. Het college heeft voorafgaand aan het besluit op bezwaar van 16 maart 2023 alle vragen van
[appellante]
beantwoord. Dat niet alle vragen waren beantwoord voorafgaand aan het besluit van 17 oktober 2022 betekent niet dat het college het besluit van 16 maart 2023 niet zorgvuldig heeft voorbereid en in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor dat oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Privacy
5.
[appellante]
betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat het voorziene dakterras een onevenredige inbreuk maakt op haar privacy. In de oude situatie was er beperkt zicht vanuit het kantoor op de eerste verdieping in haar tuin. Bovendien was het kantoor slechts tijdens kantoortijden in gebruik. Bij het gebruik van de eerste verdieping voor bewoning en het gebruik van het dakterras voor bewoning is er ook buiten kantoortijden een inbreuk op de privacy te verwachten, aldus
[appellante]
.
5.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.2. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het gebruik van de eerste verdieping en het dakterras ten behoeve van wonen niet leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy van
[appellante]
. Weliswaar zal dit betekenen dat de verdieping op andere tijdstippen zal worden gebruikt dan bij het gebruik ten behoeve van het kantoor, maar het college heeft daarin geen aanleiding hoeven te zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft in dat verband van belang mogen achten dat vanuit andere panden al zicht is op de tuin van
[appellante]
en dat het zicht vanaf het dakterras enigszins wordt beperkt, doordat het dakterras tot 2 m van de dakrand is vergund. Vanaf het dakterras is verder, zoals op de zitting aan de orde is geweest, geen rechtstreeks zicht in haar slaapkamer. De Afdeling overweegt ten slotte dat
[appellante]
in een stedelijke omgeving woont en enig zicht op haar perceel en haar woning inherent is aan het wonen in een dergelijke omgeving.
Het betoog slaagt niet.
Vooringenomenheid college
6.
[appellante]
betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht vooringenomen heeft gehandeld, omdat het in een vooroverleg met Steenbel zou hebben toegezegd dat de omgevingsvergunning zou worden verleend.
6.1.
[appellante]
heeft niet nader onderbouwd waarom het college vooringenomen zou hebben gehandeld. De enkele stelling dat het college tijdens een vooroverleg met Steenbel zou hebben gezegd dat de omgevingsvergunning zal worden verleend is daartoe onvoldoende.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
776-1069
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
[…]
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
[…]
Bestemmingsplan "Kern Nederhorst den Berg"
Artikel 9.1
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kantoren;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.