RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/177493-23
Datum uitspraak: 9 november 2023
op de vordering van 15 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). (Voetnoot 1)
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2023 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
Procesverloop
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.J. Woodrow, advocaat in Tilburg.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. (Voetnoot 2)
3
Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek van 15 juli 2023, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg in Leuven, België (referentienummer: 1051/23 // 23CP286 (Le60.F1.500071/23)).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. (Voetnoot 3)
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de feitenomschrijving ongenoegzaam is, omdat daaruit niet duidelijk blijkt welke rol de opgeëiste persoon heeft gespeeld en waar zijn betrokkenheid uit bestaat. Het is onvoldoende duidelijk van welke strafbare feiten de opgeëiste persoon wordt verdacht. De overlevering moet daarom worden geweigerd. Subsidiair moeten nadere vragen over de rol van de opgeëiste persoon worden gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de feiten genoegzaam omschreven. De feiten, de pleegplaats, de pleegperiode en de rol van de opgeëiste persoon blijken duidelijk uit het EAB in combinatie met het A-formulier. De beschrijving van de rol van de opgeëiste persoon voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek - met de omschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met het A-formulier, voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De verdenking ziet op het behoren tot een groep die zich bezighoudt met de productie van en handel in synthetische drugs van minstens april 2022 tot heden in Breda, Holsbeek en Lubbeek. Daarbij is de opgeëiste persoon als ‘dader’ aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Ten aanzien van hetgeen de raadsman verder naar voren heeft gebracht, merkt de rechtbank op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van verdenking niet hoeft te vermelden. Het is namelijk niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen.
4
Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de feitenomschrijving in het EAB niet kan worden vastgesteld of het EAB valt onder de in het EAB aangekruiste lijstfeiten. In het EAB staat dat het de feiten zien op ‘verdovende middelen’, maar er is niet aangegeven om welke producten het dan gaat.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. (Voetnoot 4)
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5
De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings in Leuven (België) heeft op 8 september 2023 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverd onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] 1970).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Overbrengingsverdrag (Raad van Europa, 21 maart 1983).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6
Artikel 11 OWL; detentieomstandigheden België
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet (ECLI:NL:RBAMS:2022:7536). Bij brief van 6 oktober 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
“
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Leuven-Hulp indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm;
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3
Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. (Voetnoot 5)
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
7
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. (Voetnoot 6)
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
het Nederlandse openbaar ministerie is met de Belgische autoriteiten overeengekomen dat de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon vervolgen;
het bewijs bevindt zich in België;
de medeverdachten worden vervolgd in België;
de vervolging is in België gestart;
de Belgische autoriteiten hebben door uitvaardiging van het EAB uitdrukkelijk de wens geuit om de opgeëiste persoon te vervolgen;
het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens zelf de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en stelt zich op het volgende standpunt. Uit de stukken blijkt slechts dat de opgeëiste persoon zich als onderdeel van de criminele organisatie in Nederland heeft bevonden. Uit de stukken die de raadsman over het onderzoek “Grand Canyon” heeft gekregen, blijkt dat de vervolgingen binnen andere deeldossiers van datzelfde onderzoek in Nederland plaatsvinden. Die deeldossiers zijn vergelijkbaar met de verdenking van de opgeëiste persoon . Het vervolgen van de opgeëiste persoon in België is in strijd met het verbod op willekeur. De overlevering moet daarom worden geweigerd, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.