RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
BEVEL VERLENGING GEVANGENHOUDING EN SCHORSING VAN DE GEVANGENHOUDING
Parketnummer: 13.751711-16
Op 27 juli 2017 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] - Duitsland op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verplaats hier ten lande,
thans verblijvende in het [detentieadres] .
Procesverloop
Procesgang
Voorafgaand aan de overleveringsdetentie heeft de opgeëiste persoon in de Nederlandse strafzaak met parketnummer 09/818733-16 in voorarrest gezeten. De rechtbank Den Haag heeft op 14 september 2016 de onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis bevolen.
Op 15 november 2016 heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.
Diezelfde dag heeft de rechtbank de vervolgingsoverlevering aan België toegestaan.
Op 25 november 2016 heeft de rechtbank de gevangenhouding verlengd met 30 dagen.
Op 13 december 2016 is de opgeëiste persoon aangehouden in de Nederlandse strafzaak met parketnummer 18/950090-16.
Bij beslissing van 20 december 2016 heeft de officier van justitie gelast dat de tenuitvoerlegging van de overleveringsdetentie wordt geacht te zijn opgeschort met ingang van 13 december 2016 tot het moment dat de detentie uit anderen hoofde zal eindigen.
De rechtbank Noord-Nederland heeft de voorlopige hechtenis in de Nederlandse strafzaak met parketnummer 18/950090-16 op 19 juli 2017 opgeheven.
De Nederlandse strafzaken zijn niet onherroepelijk afgerond.
Op 28 juli 2017 heeft de officier van justitie verlenging van de gevangenhouding gevorderd, nu de feitelijke overlevering is uitgesteld vanwege de lopende Nederlandse strafzaken.
De rechtbank heeft op 27 juli 2017 de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, de opgeëiste persoon en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. J. Kuijper, gehoord.
Standpunten van partijen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat:
- de opschorting van de overleveringsdetentie niet rechtsgeldig is, zodat de termijn van de op 25 november 2016 verleende verlenging is verstreken;
- ook overigens verlenging van de gevangenhouding niet mogelijk is, nu Kaderbesluit 2002/584/JBZ en de Overleveringswet zich daartegen verzetten.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om schorsing van de gevangenhouding.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn twee medeverdachten in de Belgische strafzaak al zijn vrijgelaten, dat zij in België maximaal twee maanden in voorarrest hebben gezeten en dat hij naar België zal gaan om zich bij de Belgische autoriteiten aan te geven, zodra de rechtbank hem op vrije voeten stelt.
De officier van justitie heeft het primaire standpunt van de raadsvrouw betwist en heeft zich verzet tegen inwilliging van het subsidiaire verzoek. De officier van justitie heeft desgevraagd meegedeeld dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de haalbaarheid van een voorlopige terbeschikkingstelling van de opgeëiste persoon, maar dat – sinds de detentie in de Nederlandse strafzaken is beëindigd – die mogelijkheden nu wel kunnen worden onderzocht.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de overleveringsdetentie rechtsgeldig is opgeschort door de aanhouding op 13 december 2016 en het daarop volgende voorarrest in de Nederlandse strafzaak met parketnummer 18/950090-16. Ook zonder dat artikel 68 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing is verklaard, geldt immers dat verschillende detentietitels niet tegelijkertijd kunnen lopen en dat dus de tenuitvoerlegging van de ene detentietitel de tenuitvoerlegging van een andere detentietitel noodzakelijkerwijs opschort.
Anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat:
- Kaderbesluit 2002/584/JBZ zich niet verzet tegen voortzetting van de overleveringsdetentie in geval van uitstel van de feitelijke overlevering wegens een strafvervolging in de uitvoerende lidstaat;
- Kaderbesluit 2002/584/JBZ zulks overlaat aan het recht van de lidstaten;
- artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, OLW de nationale wettelijke grondslag biedt voor verlenging van de gevangenhouding in een geval waarin de feitelijke overlevering is uitgesteld vanwege een strafvervolging in Nederland, wat er ook zij van de passage uit de wetsgeschiedenis waaruit (wellicht) iets anders zou kunnen worden afgeleid. Ook in geval van verplicht uitstel van de feitelijke overlevering op grond van artikel 36, eerste lid, OLW is immers sprake van de situatie dat de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet heeft kunnen plaatshebben binnen de in artikel 35, eerste lid, OLW gestelde termijn.
De rechtbank zal daarom de gevangenhouding verlengen.
De rechtbank ziet echter aanleiding de gevangenhouding te schorsen. Om de officier van justitie voldoende tijd te geven om de schorsing te kunnen effectueren, zal de rechtbank bepalen dat de schorsing pas ingaat op 8 augustus 2017.
STELT daarbij de volgende voorwaarden:
1. de opgeëiste persoon zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de gevangenhouding onttrekken, als het bevel tot schorsing wordt opgeheven;
2. de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping in deze zaak van de kant van justitie of politie gevolg geven;
3. de opgeëiste persoon zal de rechtbank en de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
Aldus gedaan op 31 juli 2017 door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
en mrs. C. Klomp en M.T.C. de Vries, rechters
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en ondertekend door de oudste rechter en de griffier.