RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 november 2018 in de zaak tussen
[…] ,
geboren op [geboortedatum] ,
[…]
,
geboren op [geboortedatum] ,
[…]
,
geboren op [geboortedatum] ,
[…]
,
geboren op [geboortedatum] ,
[…]
,
geboren op [geboortedatum] ,
[…]
,
geboren op [geboortedatum]
allen van Afghaanse, eisers
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.S. van Tol).
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Ter ondersteuning van dit verzoek hebben eisers een ondertekende verklaring over hun inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eisers vrijgesteld zijn van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. [naam] (referent) is de zoon respectievelijk broer van eisers en geboren op [geboortedatum] . Hij heeft twee asielaanvragen ingediend, namelijk op 20 april 2011 en op 23 juni 2015. De eerste aanvraag is bij besluit van 9 september 2011 afgewezen. Het beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van 30 mei 2012 gegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 augustus 2013 (Voetnoot 1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard. De tweede asielaanvraag is bij besluit van 25 juni 2015 ingewilligd.
3. Verweerder heeft de mvv-aanvraag afgewezen omdat referent niet kan worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige in de zin van artikel 2, aanhef en onder f, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn). Hierbij heeft verweerder in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de leeftijd van referent ten tijde van de mvv-aanvraag als peilmoment gehanteerd. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij niet een juist peilmoment heeft aangehouden, gelet op het arrest A. en S. van 12 april 2018 (Voetnoot 2)van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uit dit arrest volgt immers dat de leeftijd van referent ten tijde van zijn asielaanvraag als peilmoment moet worden gehanteerd. Verweerder heeft verzocht dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eisers niet door dit gebrek in hun belangen zijn geschaad. Ten tijde van de tweede asielaanvraag was referent immers ook meerderjarig. Om die reden komen eisers volgens verweerder niet in aanmerking voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de afwijzing niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. (Voetnoot 3) Nu eisers niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, hoeft verweerder niet te toetsen aan andere gronden, zoals artikel 8 van het EVRM.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuist peilmoment. Dit is een motiveringsgebrek in de zin van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet zijn benadeeld door dit gebrek omdat referent ten tijde van zijn tweede asielaanvraag ook al meerderjarig was. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
5. Verder stelt de rechtbank vast dat ter zitting is gebleken dat, naar aanleiding van het arrest A. en S., niet langer in geschil is dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000. Immers is niet in geschil dat referent ten tijde van de asielaanvraag die heeft geleid tot een verblijfsvergunning, meerderjarig was. Verweerder heeft dan ook de mvv-aanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
7. Gelet op overweging 4 van deze uitspraak veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,– en een wegingsfactor 1).
Beslissing
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, voorzitter, mr. A.J. Dondorp en mr. D. Bode, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.