Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2023:476

Op 20 January 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL22.25021, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2023:476. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL22.25021
Datum uitspraak:
20 January 2023
Datum publicatie:
20 January 2023

Indicatie

Dublin Bulgarije – pushbacks en de deelbaarheid van interstatelijk vertrouwen – voorlopige voorziening wordt toegewezen in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 heeft gesteld – de rechtbank, zittingsplaats Roermond, zal in alle zaken waar overdrachtsbesluiten Polen of Bulgarije ter toetsing voorliggen de gevraagde voorzieningen toewijzen en de beroepen aanhouden tot het arrest van het Hof – de voorzieningenrechter is gebleken dat de Afdeling op 17 januari 2023 het onderzoek in de Dublin Polen-zaken die op 14 december 2022 ter zitting zijn behandeld heeft heropend en de behandeling van de hoger beroepen heeft aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof - toewijzing vovo & aanhouding beroep in afwachting van het arrest in procedure C-392/22.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.25021

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.A.E. Engelen),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven voorzieningenrechter

mr. R.J. Timmermans – Hoek griffier

Procesverloop

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.25020) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 20 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aansluitend aan de behandeling ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

Beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het overdrachtsbesluit wordt geschorst en verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat op het beroep is beslist;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van

€ 837,00.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Op 9 juli 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend.

2. Verweerder acht Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van deze asielaanvraag en heeft een claim gelegd bij Bulgarije. Bulgarije heeft het verzoek om overname aanvaard zodat op 9 augustus 2022 een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder heeft het bestreden besluit vervolgens gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

3. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu er sprake is van fundamentele systeemfouten. Er vinden vanuit Bulgarije reeds geruime tijd en op grote schaal pushbacks plaats, zowel aan de buitengrenzen als binnen het grondgebied van Bulgarije. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verzoeker naar het rapport van ECRE van 10 september 2021 en een tweetal uitspraken. Verder heeft verzoeker een document overgelegd, waaruit zou blijken dat hij in Bulgarije niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Op grond hiervan dient verweerder nader onderzoek te verrichten om te voorkomen dat verzoeker zonder de toegezegde behandeling van zijn asielaanvraag, uitgezet zal worden door de Bulgaarse autoriteiten.

4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening toewijzen en overweegt daartoe als volgt.

5. In beginsel mag verweerder ten aanzien van de andere lidstaten uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en ervan uitgaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen jegens verzoeker na zal komen als verzoeker wordt overgedragen. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Uit de landeninformatie waar verzoeker naar verwijst en uit de landeninformatie die de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is, blijkt dat Bulgarije zich op grote schaal en gedurende langere tijd schuldig maakt aan pushbacks. Partijen hebben, gelet op de Afdelings-jurisprudentie, standpunten ingenomen over de kans dat verzoeker na overdracht slachtoffer wordt van een pushback.

Pushbacks zijn, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, – in ieder geval – een inbreuk op artikelen 1, 4, 18 en 19 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het is de vraag hoe deze flagrante mensenrechtenschendingen zich verhouden met het moeten vertrouwen dat de Bulgaarse autoriteiten na overdracht wél zullen handelen overeenkomstig hun Verdragsrechtelijke en Unierechtelijke verplichtingen. De centrale rechtsvraag in de onderhavige procedure is de vraag of de rechter het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet “opknippen” in vertrouwen vóór en vertrouwen ná de overdracht en in vertrouwen in de specifieke situatie voor een Dublinterugkeerder en vertrouwen in de eerbiediging van alle grondrechten ten aanzien van alle derdelanders door de verantwoordelijke lidstaat.

De voorzieningenrechter overweegt dat dus de vraag of het interstatelijk vertrouwen deelbaar is opkomt en verwijst in dit verband naar de prejudiciële vragen die de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 heeft voorgelegd aan het Hof van Justitie (Voetnoot 1). Deze prejudiciële vragen hebben betrekking op de rechtmatigheidsbeoordeling van een overdrachtsbesluit Polen. De voorzieningenrechter overweegt dat de situatie in Bulgarije, anders dan door verweerder ter zitting is betoogd, vergelijkbaar is met de situatie in Polen voor wat betreft het stelselmatig en op grote schaal schuldig maken aan pusbacks door de autoriteiten. De voorzieningenrechter acht de prejudiciële vragen over de deelbaarheid, reikwijdte en strekking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel daarom ook relevant voor de onderhavige procedure. De rechtbank wijst in dit kader tevens naar de uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2022  (Voetnoot 2)’ (Voetnoot 3) , waarin de rechtbank kort gezegd heeft geoordeeld dat statushouders niet kunnen worden overgedragen aan Bulgarije, omdat Bulgarije evident in strijd met het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht een intrekkingsgrond in nationale wetgeving heeft opgenomen.

6. De Afdeling heeft op 14 december 2022 twee zaken ter zitting behandeld die zien op de vraag of de overdracht aan Polen moet worden verboden vanwege – onder meer- de grootschalige en stelselmatige pushbacks waar de Poolse autoriteiten zich gedurende geruime tijd aan schuldig maken. De voorzieningenrechter is ervan op de hoogte dat aan de orde is gesteld of de Afdeling de behandeling van de zaken zou moeten aanhouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof en dat de Afdeling deze vraag heeft voorgelegd aan partijen. De voorzieningenrechter heeft ook kennisgenomen van de notitie die de Commissie Strategisch Procederen van Vluchtelingenwerk Nederland in dit verband heeft opgesteld en waarin de CSP zich primair op het standpunt stelt dat “het antwoord op die prejudiciële vragen evident van belang is voor de beoordeling van de voorliggende vragen” en oordeelt dat de behandeling door de Afdeling zou moeten worden aangehouden totdat in afwachting van het arrest van het Hof.

8. De voorzieningenrechter is ambtshalve bekend met de omstandigheid dat de griffie van het Hof van Justitie op 12 januari 2023 telefonisch contact heeft opgenomen met de griffie van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, om na te gaan of de rechtbank nog steeds wenst dat het Hof haar vragen gaat beantwoorden en dat de griffie dit heeft bevestigd. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat het Hof doende is de behandeling van de prejudiciële vragen op relatief korte termijn te agenderen. De voorzieningenrechter heeft op 13 januari 2023 per email de griffie van het Hof gevraagd of een indicatie kan worden gegeven van de voortgang van de verwijzingsprocedure. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek in de onderhavige procedure heeft de griffie van het Hof nog niet gereageerd op dit verzoek en zijn ook overigens nog geen mededelingen gedaan over de voortgang van de verwijzingsprocedure.

9. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening toewijzen en merkt op dat deze zittingsplaats beroepen gericht tegen overdrachtsbesluiten Bulgarije eerder heeft aangehouden (Voetnoot 4) in afwachting van de beslissing van de Afdeling of de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof over de deelbaarheid, reikwijde en strekking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel aanleiding is om vooralsnog geen uitspraak te doen in de zaken die op 14 december 2022 ter zitting zijn behandeld. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat deze zittingsplaats reeds eerder beroepen gericht tegen overdrachtsbesluiten Polen ook heeft aangehouden in afwachting van de beslissing van de Afdeling of de behandeling van de zaken die op 14 december 2022 zijn behandeld wordt aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof.

10. De voorzieningenrechter is op 19 januari 2023 gebleken dat de Afdeling op 17 januari 2023 partijen in kennis heeft gesteld van de beslissing om het onderzoek in de zaken die op 14 december 2022 ter zitting zijn behandeld te heropenen. De Afdeling heeft partijen hierbij medegedeeld dat de hoger beroepen onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, vallen en het antwoord van het Hof bepalend is voor de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling heeft partijen te kennen gegeven dat het heropenen van het onderzoek tot gevolg heeft dat de behandeling van de hoger beroepen zal worden aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof op die prejudiciële vragen. De rechtbank merkt overigens op dat de verwijzing bij het Hof is geregistreerd onder C-392/22.

11. Gelet op de rechtsvragen die thans aanhangig zijn bij het Hof kan op voorhand niet worden geoordeeld dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Door het treffen van een voorziening wordt voorkomen dat verzoeker kan worden overgedragen voordat de rechtbank uitspraak doet op het beroep tegen het overdrachtsbesluit. Omdat moet worden voorkomen dat verzoeker na overdracht in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal komen te verkeren kent de voorzieningenrechter meer belang toe aan het nu voorkomen van de overdracht dan aan het belang van verweerder om zijn overdrachtsbesluit te kunnen effectueren. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen en bepalen dat eiser in ieder geval niet mag worden overdragen totdat op zijn beroep is beslist.

12. In de onderhavige procedure zal het beroep worden aangehouden totdat het Hof de prejudiciële vragen van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft beantwoord en zal de voorlopige voorziening worden toegewezen in afwachting van de beslissing op het beroep.

Ter verduidelijking overweegt de voorzieningenrechter expliciet dat de beslissing om het verzoek toe te wijzen en het beroep in de onderhavige procedure aan te houden volgt uit de lijn die de vreemdelingenkamer van deze zittingsplaats heeft bepaald om alle beroepen in zogenoemde Dublin Bulgarije- en Dublin Polen-procedures aan te houden en gevraagde voorzieningen toe te wijzen in afwachting van het arrest van het Hof. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch deze lijn ook heeft bepaald en alle beroepen waar de rechtmatigheidsbeoordeling van overdrachtsbesluiten Polen, Bulgarije en Slovenië aan de orde is aanhoudt in afwachting van het door het Hof te wijzen arrest.

13. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00, (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

14. De voorzieningenrechter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat.

Deze uitspraak is aldus in het openbaar gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Timmermans - Hoek, griffier.

De uitspraak is bekendgemaakt op: 20 januari 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoot

Voetnoot 1

ECLI:NL:RBDHA:2022:5724

Voetnoot 2

ECLI:NL:RBDHA:2022:11120

Voetnoot 3

ECLI:NL:RBDHA:2022:11129

Voetnoot 4

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:369