Procesverloop
De minister heeft op 8 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft op 15 augustus 2024 gronden ingediend. Eiser heeft op 16 augustus 2024 aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de meest recente uitspraak van 1 augustus 2024 (in de zaak NL24.28643) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, op 26 juli 2024, rechtmatig was.
Omvang van het geding en legaliteitsbeginsel
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aan eiser opgelegde vrijheidsontneming in deze procedure opnieuw volledig ter toetsing voorligt. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en het arrest FMS e.a. Eiser voert verder aan dat indien de vrijheidsontneming niet opnieuw volledig door de rechter wordt getoetst er geen sprake is van effectieve rechterlijke rechtsbescherming waardoor het effectief genot van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) aan eiser wordt ontzegd. Eiser stelt dat de rechtbank daarom is gehouden om de nationale bepaling, artikel 94 van de Vw 2000, buiten toepassing te laten dan wel richtlijn conform uit te leggen zodat er opnieuw een volledige beoordeling van de vrijheidsontneming plaatsvindt. Eiser voert verder aan dat om de volledige toetsing opnieuw te kunnen doen de gemachtigde ook over het volledige bewaringsdossier moet beschikken. In het onderhavige dossier missen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring. Er is hierdoor volgens eiser geen sprake van een eerlijk proces.
3.1.
Eiser voert ten aanzien van de maatregel van bewaring van 8 mei 2024 aan dat deze geen juridische grondslag bevat waardoor er niet wordt voldaan aan het legaliteitsbeginsel en de maatregel de inbewaringstelling niet kan dragen. De enkele verwijzing naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, is onvoldoende. Eiser verwijst in dit kader naar de arresten Mahdi, Al Chodor, punten 39 en 40 en I.L, punt 54.
3.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring niet tijdens elk volgberoep opnieuw volledig dient te worden getoetst. Volgens de minister volgt uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en uit het arrest Mahdi dat in het geval van een verlengingsbesluit niet kan worden volstaan met een enkele verwijzing naar de oplegging en dat in dat geval de bewaringsmaatregel opnieuw volledig dient te worden getoetst. Dit is volgens de minister niet het geval bij een volgberoep.
3.3.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat uit artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn en de door eiser aangehaalde jurisprudentie niet volgt dat er in het kader van de toetsing van de voortduring van de maatregel van bewaring de maatregel opnieuw volledig dient te worden beoordeeld. Nu de onderhavige maatregel van bewaring al eerder door de rechter is getoetst, ziet het onderhavige beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring slechts op de periode tussen het moment van het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tot aan het sluiten van het onderzoek in de onderhavige procedure. In het geval van eiser betreft deze periode 26 juli 2024 tot en met 16 augustus 2024. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er niet is gebleken dat het effectieve genot van artikel 47 van het Handvest aan eiser wordt ontzegd door de maatregel van bewaring niet opnieuw volledig te toetsen. De rechtbank overweegt dat uit artikel 47 van het Handvest onder meer volgt dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht op een doeltreffende voorziening in rechte heeft. De rechtbank leest hierin niet een recht dat een vreemdeling die in bewaring is gesteld en de nationale rechtsmiddelen ten aanzien van een bepaalde periode van bewaring heeft uitgeput het opleggen van de bewaringsmaatregel steeds opnieuw en volledig kan laten toetsen door de rechter door het instellen van een volgberoep. Indien er sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die betrekking hebben op een eerdere door de rechter beoordeelde periode van vrijheidsontneming dan staan de rechtszoekende andere rechtsmiddelen ter beschikking. Het volgberoep is daarvoor niet de aangewezen weg. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen doeltreffende voorziening in rechte wordt onthouden door in het kader van een volgberoep slechts de periode te beoordelen vanaf de laatst beoordeelde periode tot aan de sluiting van het in het volgberoep uitgevoerde onderzoek.
3.4.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat er geen sprake is van een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier ten aanzien van het onderhavige beroep alle voor dit beroep van belang zijnde stukken. De rechtbank ziet niet in waarom de gemachtigde over het gehele bewaringsdossier dient te beschikken, nu in deze procedure slechts de voortduring van de bewaring te beoordeling voorligt.
3.5.
Nu de rechtbank in het onderhavige beroep enkel de voortduring van de bewaring in de periode tussen 26 juli 2024 en 16 augustus 2024 toetst, treft eisers grond ten aanzien van de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel van bewaring wegens het ontbreken van een juridische grondslag reeds daarom geen doel. De voorliggende periode van de voortduring en de oplegging van de maatregel van bewaring zijn eerder beoordeeld door de rechter in de uitspraken van 27 mei 2024 en 1 augustus 2024.
Overdracht bevoegdheid minister
4. Eiser voert verder aan dat dat de op dit moment namens de minister handelende ambtenaren niet bevoegd zijn om de aan de minister toegekende bestuursmacht uit te oefenen omdat de mandatering hiervan niet geldig is geregeld. Hierdoor zijn de ambtenaren volgens eiser ook niet bevoegd om de bewaring van eiser uit te voeren. Eiser stelt in dat verband dat de mandateringen zijn overgedragen door een daartoe niet langer bevoegde minister. De huidige minister (van Asiel en Migratie) dient haar bevoegdheid zelf opnieuw over te dragen door het nemen van mandaatbesluiten. Eiser verwijst naar het arrest Samba Diouf, punt 61 en het arrest Mahdi, punten 62 en 63.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Los van de vraag in hoeverre hetgeen eiser aanvoert relevant is bij de beoordeling van de voortduring van de bewaring die is gebaseerd op een bewaringsmaatregel die genomen is voor 2 juli 2024, overweegt de rechtbank dat de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie een regeling betreft afkomstig van onder andere de huidige minister. Anders dan eiser stelt is er dus geen sprake van het overdragen van mandatering door een niet meer bevoegde minister. De huidige en daartoe bevoegde minister heeft de mandatering juist actief overgenomen door middel van de hiervoor genoemde regeling. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom de overname van de mandatering niet op deze wijze zou kunnen worden geregeld en de mandatering alleen juist kan worden geregeld als de huidige minister van Asiel en Migratie aparte en nieuwe mandateringsbesluiten neemt ter voortzetting van de reeds bestaande mandateringen.
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister verwijst ter onderbouwing van de voortvarendheid slechts naar het voortgangsrapport, zonder deze informatie te voorzien van een nadere onderbouwing. Een schriftelijk rappel is volgens eiser geen feit van algemene kennis en behoeft daarom een feitelijke onderbouwing. Doordat de informatie niet door de minister is onderbouwd, kan niet worden nagegaan of de minister daadwerkelijk op individueel niveau voldoende voortvarend heeft gehandeld.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. De minister heeft sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige periode eenmaal schriftelijk gerappelleerd, twee vertrekgesprekken gehouden en een presentatie gepland. De presentatie heeft echter geen doorgang gevonden op verzoek van de consul. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat de reden hiervoor was dat de identiteit en nationaliteit van eiser eerst nog bevestigd dient te worden door de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de informatie zoals deze is weergegeven in het voortgangsrapport. Hierom ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de informatie uit het voortgangsrapport nader dient te onderbouwen door middel van nadere stukken. Het opvragen van de onderliggende bewijzen van de rappels is pas aan de orde als er aanleiding bestaat om te twijfelen over het feit dat er daadwerkelijk is gerappelleerd. Deze twijfel bestaat in dit geval niet en eiser heeft ook niets aangedragen om deze twijfel te doen ontstaan.
6. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat er ten aanzien van eiser geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. Hiernaast is niet gebleken dat er in het specifieke geval van eiser geen zicht op uitzetting bestaat. Zoals hiervoor aangegeven, is de minister in afwachting van de bevestiging van de identiteit en nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat deze bevestiging niet binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden.
7. Eiser voert tot slot aan dat er geen kenbare toets aan het evenredigheidsbeginsel heeft plaatsgevonden. In het voortgangsrapport staat immers geen tekst onder het kopje ‘belangenafweging’.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister is gehouden om op ieder moment een belangenafweging te maken. De minister is echter niet verplicht om dit op ieder moment ook kenbaar te doen. Dat er in het voortgangsrapport onder het kopje ‘belangenafweging’ geen tekst staat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen belangenafwegingen worden gemaakt. Gelet op de verslagen van de vertrekgesprekken wordt die belangenafweging aan het eind van die gesprekken gemaakt. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom deze werkwijze niet volstaat.
8. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.