Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om afgifte van een mvv voor verblijf bij haar zoon, diens echtgenote en haar kleinkind. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden van eiseres
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan. Volgens eiseres is er wel degelijk sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De minister heeft daarbij ten onrechte de leeftijd van eiseres onvoldoende betrokken. Daarnaast heeft zij hulp nodig bij algemene dagelijkse verrichtingen zoals persoonlijke verzorging, hulp in het huishouden en maaltijdverzorging. Bovendien is het in de cultuur van eiseres gebruikelijk dat de kinderen (of de schoondochter(s)) zorgen voor eiseres. In het verleden hebben referent en zijn echtgenote die rol ook vervuld. Daar komt bij dat er geen sprake hoeft te zijn van ernstige medische klachten bij eiseres om van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie te spreken. De minister miskent verder dat eiseres een hecht gezin vormde met referent en tot voor kort samenwoonde met de echtgenote van referent (haar schoondochter) en hun zoon (de kleinzoon van eiseres). Tijdens de hoorzitting is duidelijk verklaard dat eiseres geen andere familieleden heeft die voor haar kunnen zorgen. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen ten aanzien van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres, referent en de schoondochter. Ten aanzien van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kleinzoon en de belangenafweging dient de minister in het hogere belang van het kind alle relevante omstandigheden te wegen (Chavez-Vilchez) en de belangenafweging in het bestreden besluit is op dit punt onvolledig en daarom onzorgvuldig.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen geen discussie bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiseres en ook de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent staat vast.
5.1.
De rechtbank overweegt verder als volgt. De minister neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’). Uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de Afdeling overwogen dat het bij het beoordelen van bijkomende elementen van afhankelijkheid vooral gaat of sprake is van een op basis objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden die uitstijgt boven het gebruikelijke. De minister dient bij die beoordeling alle individuele omstandigheden van het geval te betrekken. Naast de vraag of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, moeten ook elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen, de banden met het land van herkomst, de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond, voor zover deze elementen zijn aangevoerd, in de beoordeling een rol spelen. Verder mag de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Anders dan uit de Afdelingsuitspraak van 13 juli 2022 volgt, hoeft hij in dat geval dus niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling.
6. De rechtbank stelt vast dat de minister tussen eiseres en haar kleinzoon wel hechte persoonlijke banden, en daarmee familie- en gezinsleven, heeft aangenomen en daarbij een belangenafweging heeft gemaakt. Dit zal de rechtbank hierna bespreken. Alvorens dat wordt gedaan zal eerst ingegaan worden op de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent, en eiseres en de echtgenote van referent (haar schoondochter).
Zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon of schoondochter?
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres, referent en zijn echtgenote. Daarbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat er sprake was van samenwoning van 2017 tot 2020 in Libanon en samenwoning van eiseres, haar schoondochter en haar kleinzoon in Syrië tot 19 juli 2022. De minister heeft echter niet ten onrechte geoordeeld dat referent in 2013 zijn ouderlijk huis heeft verlaten en dat eiseres tussen 2013 en 2017 zelfstandig heeft gewoond. Ook sinds de nareis van haar schoondochter en kleinzoon op 19 juli 2022 naar Nederland woont eiseres zelfstandig. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niets naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat haar zorgbehoefte in ernst of intensiteit uitstijgt boven wat past bij haar leeftijd (
[leeftijd]
). De gezondheid van eiseres is goed en op de zitting heeft referent aangegeven dat zijn zorgen over de gezondheid van zijn moeder - hoe begrijpelijk ook - zien op de toekomst. De minister heeft dit niet ten onrechte betrokken bij het bestreden besluit. Niet is gebleken dat eiseres zonder aanwezigheid van referent of zijn echtgenote niet kan functioneren. Voor dagelijkse verrichtingen ontvangt eiseres af en toe hulp van buren en ook heeft eiseres niet concreet uitgelegd dat zij geen familie, vrienden of kennissen heeft in de omgeving die haar zouden kunnen helpen. Dat eiseres stelt dat in haar cultuur het gebruikelijk is dat met name één van de schoondochters voor de schoonmoeder zorgt, maakt volgens de minister niet dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank kan dit standpunt van de minister volgen, omdat deze omstandigheid daardoor niet uitstijgt boven wat (cultureel) gebruikelijk is. Van een emotionele afhankelijkheid, naast een sterke emotionele band, tussen eiseres en referent, is de minister niet gebleken. De rechtbank kan de minister hierin volgen. Ten aanzien van de gestelde financiële afhankelijkheid heeft de minister niet ten onrechte aannemelijk geacht dat eiseres financieel wordt ondersteund door referent, maar dat niet aannemelijk is geworden dat zij ook financieel afhankelijk is van hem. Bovendien kan de financiële ondersteuning op afstand plaatsvinden. Verder heeft de minister kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiseres zich op basis van het voorgaande als alleenstaande vrouw niet staande kan houden in Syrië. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, nu niet aannemelijk is geworden dat eiseres afhankelijk is van zorg en ondersteuning van referent, ook niet ten onrechte door de minister is geoordeeld dat evenmin sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar schoondochter. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat tussen eiseres en referent en eiseres en de echtgenote van referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM
8. De minister heeft wel hechte persoonlijke banden aangenomen tussen eiseres en haar kleinzoon, de zoon van referent en zijn echtgenote, waardoor sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. De minister heeft in dat kader een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van eiseres, de belangen van haar kleinzoon en de belangen van de Nederlandse Staat. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de Afdeling volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 EVRM, waarbij familie- of gezinsleven wordt aangenomen, bij de belangenafweging een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De rechtbank moet vol toetsen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en moet de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend toetsen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De minister heeft daartoe mogen betrekken dat het in het belang van het kind is om bij de biologische ouders op te groeien, wat met de huidige situatie wordt gewaarborgd. Het belang van eiseres om in Nederland te verblijven bij haar kleinzoon is daarom minder groot. De minister heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat geen sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent en eiseres en de echtgenote van referent. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eiseres weliswaar 3,5 jaar heeft samengewoond met haar kleinzoon, maar dat uit de verklaringen van referent niet blijkt dat eiseres zorgtaken heeft verricht of een ouderrol heeft gespeeld in het leven van haar kleinzoon. De minister heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven uit te oefenen. Omdat geen sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent en eiseres en de echtgenote van referent, heeft de minister dit niet ten onrechte niet zwaar laten meewegen. De minister heeft bij de belangen van de Nederlandse Staat niet ten onrechte betrokken dat het economisch belang gaat over de bescherming van de arbeidsmarkt en de openbare voorzieningen, zoals gezondheidszorg en infrastructuur, waar eiseres bij toelating gebruik van zal maken. De minister heeft ook in het nadeel van eiseres mogen wegen dat sprake is van een eerste toelating, waarbij een restrictief toelatingsbeleid wordt gehanteerd, en dat zij een beperkte binding met Nederland heeft.
8.2.
De rechtbank volgt eiseres, gelet op het voorgaande, niet dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van het kind in de belangenafweging. Dat daarbij niet (letterlijk) getoetst is aan de omstandigheden die zijn opgesomd in het arrest Chavez-Vilchez, doet daar niet aan af. Nog los van de vraag of dat arrest één op één van toepassing is op onderhavige zaak, zijn alle door eiseres aangevoerde belangen kenbaar betrokken in de besluitvorming. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres haar (op de zitting) ingenomen stelling dat haar kleinzoon in zijn ontwikkeling wordt geschaad omdat hij gescheiden wordt van eiseres, niet met nadere stukken heeft onderbouwd.
8.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken, met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen enerzijds de belangen van eiseres en anderzijds de belangen van de Nederlandse Staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
9. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.