Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2024:2525

Op 28 February 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL24.5396, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2024:2525. De plaats van zitting was Groningen.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL24.5396
Datum uitspraak:
28 February 2024
Datum publicatie:
28 February 2024

Indicatie

Bewaring op grond van artikel 59a Vw. De maatregel is opgeheven omdat eiseres is overgedragen. Er bestond een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. De gronden 3a, 3k, 3m, 4a, 4c en 4d kunnen aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.5396

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam], eiseres

geboren op [geboortedatum]

van Syrische nationaliteit,

v-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 15 februari 2024 opgeheven omdat eiseres is overgedragen aan Letland.

De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres:

(zware gronden) 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;

(lichte gronden) 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.1.

Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

3. De rechtbank stelt vast dat eiseres de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

4. Eiseres stelt dat verweerder de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Ten tijde van de inbewaringstelling bestond geen aanknopingspunt voor een Dublinoverdracht aan Letland omdat eiseres statushouder is in Duitsland. Een kopie van de Duitse verblijfsdocumenten van eiseres en haar gezin zijn bij het beroepschrift gevoegd. Dat de Duitse verblijfsdocumenten verlopen zijn maakt volgens eiseres niet dat de internationale bescherming is ingetrokken of beëindigd.

4.1.

De rechtbank overweegt dat op het moment van de inbewaringstelling een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Letland heeft het claimverzoek op 15 augustus 2023 geaccepteerd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres in de beschikking van 23 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Deze beschikking betreft tevens een overdrachtsbesluit. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft het beroep van eiseres daartegen in de uitspraak 26 januari 2024 ongegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens op 12 februari 2024 de overdracht van eiseres naar Letland aangekondigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep van eiseres tegen deze uitspraak op 14 februari 2024 ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder niet gehouden was om contact op te nemen met de liaison officier in Duitsland.

Gronden

5. Eiseres stelt dat de gronden 3a, 3k en 3m haar ten onrechte worden tegengeworpen. Eiseres betoogt dat uit de motivering van grond 3a niet volgt dat er in dit geval een significant risico op onttrekking bestaat. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1015). Ten aanzien van de grond 3k voert eiseres aan dat zij de wens heeft uitgesproken om niet terug te keren naar Letland. Eiseres heeft haar medewerking verleend door een medische toestemmingsverklaring te tekenen, zodat de autoriteiten van Letland op voorhand geïnformeerd kunnen worden over haar medische situatie. Uit deze omstandigheid blijkt volgens eiseres dat zij meewerkt aan de overdracht. Bovendien is eiseres niet in de gelegenheid gesteld om zelfstandig terug te keren. De grond 3m is volgens eiseres feitelijk juist, maar brengt nietigheid met zich mee omdat dat de overdracht niet tijdig is aangekondigd.

5.1.

De rechtbank is van oordeel dat de gronden 3a, 3k, 3m, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht kan onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, nu zij Nederland is ingereisd zonder geldig reisdocument zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb (3a en 4a). Verder heeft eiseres op 23 november 2023 een overdrachtsbesluit ontvangen. Eiseres heeft tijdens het vertrekgesprek op 20 december 2023 en tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet alleen verklaard dat zij niet wenst terug te keren, zoals de gemachtigde heeft gesteld, maar ook dat zij niet terug zal gaan naar Letland. Gelet op de door eiseres gedane verklaringen heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat zij geen medewerking verleent aan de overdracht naar Letland (3k). Gelet op de uiterste overdrachtsdatum van 15 februari 2024, heeft verweerder ook de grond 3m aan de terecht maatregel ten grondslag gelegd. Tot slot heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) (4c). Nu eiser evenmin beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d) heeft verweerder alle gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen. Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de aan de bewaring ten grondslag gelegde en feitelijk juiste gronden en de motivering daarvan in de maatregel het bestaan van een significant risico op onttrekking afdoende heeft gemotiveerd.

6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaring van eiseres waaruit blijkt dat zij geen medewerking wil verlenen aan de overdracht naar Letland, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiseres niet uit vrije wil zal vertrekken. Een lichter middel volstond derhalve niet om de overdracht van eiseres te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiseres die de bewaring voor haar onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiseres niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.

7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de overdracht van eiser heeft gewerkt, nu eiser op 15 februari 2024 is overgedragen naar Letland. De rechtbank overweegt hiertoe ook dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat hij niet tijdig zou zijn geïnformeerd over de geplande overdracht van eiseres aan Letland, dat verweerder de door Letland gevraagde termijn voor overdracht niet in acht heeft genomen en eiseres onbehoorlijk is behandeld tijdens de feitelijke overdracht is, wat hier ook van zij, niet relevant voor het antwoord op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.