Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:11752

Op 15 May 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24.49529, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:11752. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
24.49529
Datum uitspraak:
15 May 2025
Datum publicatie:
4 July 2025

Indicatie

Zaak handelt over een (derde) opvolgende asielaanvraag. LHBTI, referentiekader, samenwerkingsplicht, Werkinstructie 2024/6 en GBT Asylum Support rapport.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.49529

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 (Voetnoot 1). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.

1.1.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

Procesverloop

2. Eiser heeft op 11 december 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. De minister heeft met het bestreden besluit van 6 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

2.1.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2.

De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (Voetnoot 2), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de waarnemer van gemachtigde van eiser, mr. P.H. Hillen, E. Tackey als tolk en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft op 12 september 2017 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de

Vw 2000. Bij besluit van 9 januari 2018 is deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is bij uitspraak van 23 februari 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) onherroepelijk geworden.

3.1.

Vervolgens heeft eiser op 26 maart 2018 aangifte slachtoffer mensenhandel gedaan en is hem op 12 april 2018 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend van 26 maart 2018 tot 26 maart 2019 op grond van de regelgeving voor slachtoffers van mensenhandel. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 21 januari 2019 met terugwerkende kracht tot 6 september 2018 ingetrokken.

3.2.

Eiser heeft op 19 september 2018 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 15 april 2019 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 14 mei 2019 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. (Voetnoot 3) Voormelde uitspraak is op 12 juni 2019 bevestigd door de Afdeling. (Voetnoot 4) Hiermee is in rechte komen vast te staan dat eisers homoseksuele geaardheid door de minister niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht.

3.3.

Daarna heeft eiser op 4 september 2019 opnieuw een asielaanvraag voor bepaalde

tijd ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing daarvan een origineel opsporingsbevel overgelegd dat is gedateerd op 15 juni 2016. Deze aanvraag is op 30 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Bij uitspraak van 5 december 2019 is het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. (Voetnoot 5) In de uitspraak van 2 januari 2020 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2019 bevestigd. (Voetnoot 6)

3.4.

Op 8 oktober 2024 heeft eiser onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend.

Het asielrelaas

4. Eiser heeft aan de opvolgende aanvraag van 8 oktober 2024 ten grondslag gelegd dat eerder zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig is geacht, maar dat hij sinds een jaar een relatie heeft met [naam] (hierna: [naam] ). Ter onderbouwing overlegt hij een verklaring van [naam] , een verklaring van Rainbow Den Haag, het identiteitsbewijs van [naam] , zijn Rainbow lidmaatschapskaart en foto’s van eiser met [naam] .

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende asielmotief:

- ( (homo)seksuele geaardheid.

5.1.

De minister stelt zich op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst al eerder geloofwaardig zijn geacht en dat deze in rechte vaststaan. Het asielmotief ‘seksuele geaardheid’ wordt niet geloofwaardig geacht. De minister stelt dat de geloofwaardig geachte identiteit, nationaliteit en herkomst niet leiden tot de conclusie dat eiser te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt bij terugkeer een reëel risico te lopen op ernstige schade. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Aan eiser is al eerder een terugkeerbesluit opgelegd op 15 april 2019, dat is volgens de minister nog steeds geldig. Ook is het op 30 oktober 2019 opgelegde inreisverbod nog steeds van kracht.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

Referentiekader

6. Eiser voert aan dat hij zijn stelling handhaaft dat de minister een referentiekader had behoren op te stellen. De minister erkent dat dit niet heeft plaatsgevonden maar stelt dat er wel rekening mee is gehouden. Eiser vraagt zich af waaruit dat blijkt. Hij stelt dat de minister aantoonbaar geen rekening heeft gehouden met het culturele aspect. Eiser verwijst daarbij naar het rapport van [naam], waaruit volgt, kort gezegd, dat eiser niet goed kan verklaren over zijn gevoelens en zich uit door te verklaren over fysieke beschrijvingen. De minister herkent fysieke beschrijvingen en gedragingen niet en sluit ze zelfs uit van besluitvorming, aldus eiser.

6.1.

De minister stelt zich met betrekking tot het referentiekader op het standpunt dat van belang is dat onderhavige aanvraag de vierde asielaanvraag van eiser is, waarbij de gestelde seksuele geaardheid aan twee eerdere asielaanvragen ten grondslag is gelegd. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat in het voornemen is uitgelegd -mede gelet op de vorige procedures- wat van eiser mag worden verwacht, namelijk dat eiser inzicht geeft in zijn gedachtes en gevoelens. Zeker van iemand die zelf stelt identiteitsgroei te hebben doorgemaakt, mag worden verwacht dat hij (steeds) beter kan verklaren. Dit is in het voornemen van 4 december 2024 betrokken. Dat niet expliciet is vermeld dat eisers leeftijd, opleidingsniveau en cultuur hierbij zijn betrokken, maakt niet dat er geen rekening is gehouden met zijn referentiekader.

6.2.

De rechtbank is van oordeel dat de minister in de besluitvorming voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met het referentiekader, ondanks dat de minister in deze zaak in het bestreden besluit niet expliciet het referentiekader uiteen heeft gezet. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen (Voetnoot 7) heeft gesteld dat van eiser wordt verwacht dat hij kan verklaren over zijn gevoelens en gedachten en over zijn persoonlijke beleving ten aanzien van zijn gestelde seksuele geaardheid nu hij al meerdere jaren in Nederland verblijft en zelf verklaart een identiteitsgroei te hebben doorgemaakt. In het bestreden besluit wordt verder in het kader van eisers referentiekader verwezen naar eerdere procedures. De minister heeft niet ten onrechte verwezen naar eerdere procedures waaruit al het referentiekader blijkt, waarbij onder andere wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 14 mei 2019 (Voetnoot 8). In de eerdere procedure (Voetnoot 9) is reeds gesteld dat eiser uit een land komt waar op homoseksualiteit straffen staan. Ook is in de eerdere procedures vastgesteld wat eisers opleidingsniveau is namelijk dat hij tot 2009 onderwijs heeft gevolgd (secundary school). Verder heeft de minister niet ten onrechte gewezen op de omstandigheid dat eiser zelf stelt een ontwikkeling te hebben doorgemaakt en dat hij reeds zeven jaar in Nederland is, een land waar hij zich vrij kan uiten. Tot slot heeft de minister in het voornemen zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat -in reactie op het rapport van [naam]- dat de omstandigheid dat in Afrikaanse culturen de geaardheid in andere zin, fysieke beschrijvingen, wordt beschreven niet maakt dat van eiser -die al langere tijd in Nederland is en zelf zegt identiteitsgroei te hebben doorgemaakt- niet mag worden verwacht dat hij meer over zijn persoonlijke gevoelens en gedachten zou kunnen vertellen. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat het rapport van [naam] een algemeen rapport is dat niet specifiek op eiser ziet.

6.3.

De rechtbank is verder van oordeel dat de minister aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat eisers verklaringen over zijn relatie met [naam] oppervlakkig en vaag zijn. Tijdens het horen is aan eiser duidelijk gemaakt dat hij nog steeds oppervlakkig verklaart en wordt hij uitgenodigd om wat de diepte in te gaan. Zo staat op pagina 11 (Voetnoot 10): ‘U blijft een beetje aan de oppervlakte over [naam] . Dat hij een goed persoon is en hij u aan het lachen maakt, kan over veel mensen gezegd worden. Kunt u mij wat meer vertellen bijvoorbeeld over waarom hij u aan het lachen maakt of waarom u zich juist bij [naam] veilig en beschermd voelt?’ Op pagina 12 staat: ‘Uw verklaringen blijven wederom aan de oppervlakte. U geeft aan dat u opnieuw asiel aanvraagt, omdat u een relatie hebt met [naam] . Ik wil daarom meer weten over [naam] en over jullie relatie. Daarom vraag ik wellicht ook vaker om daar meer over te vertellen. Ik wil dit u wel laten weten en u in de gelegenheid stellen om meer inzicht te geven in [naam] en jullie relatie.’ Daarnaast heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat eiser weinig feitelijkheden over [naam] heeft verteld. En ook dat eiser op de oppervlakte blijft als aan hem wordt gevraagd hoe zij invulling geven aan hun relatie, terwijl hij hierover uitgebreid is bevraagd. (Voetnoot 11) Ook heeft de minister aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser niet inzichtelijk maakt waaruit zijn gestelde ontwikkeling bestaat en hoe deze tot stand is gekomen. Dit blijkt ook niet uit het rapport van [naam] , waarin alleen staat dat eiser een ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat is niet nader geconcretiseerd. Eiser is wel in de gelegenheid gesteld om zijn verklaringen concreter en uitgebreider te maken. Zo staat op pagina 9 (Voetnoot 12): ‘U geeft inderdaad meerdere malen hetzelfde antwoord. Ik stel wellicht vragen die voor u hetzelfde lijken, maar ik probeer u eigenlijk te helpen om meer inzicht te geven in uw gedachten en gevoelens. Zoals ik net al vertelde, blijven uw verklaringen wat aan de oppervlakte en zou ik graag meer inzicht krijgen in wat u denkt en voelt. Dit is ook aan u uitgelegd in uw eerdere procedures. Wilt u hier nog iets over kwijt?’ De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in zijn relatie met [naam] en over zijn ontwikkeling door de tijd heen en dat hij hierover vaag en oppervlakkig verklaart. Voor dat gebrek in de verklaringen van eiser is, ook naar het oordeel van de rechtbank, het referentiekader van eiser geen afdoende verklaring. De minister mag bij deze opvolgende aanvraag, waarbij eiser al geruime tijd in Nederland is en naar eigen zeggen homoseksueel is en zelf zegt daarin een ontwikkeling te hebben doorgemaakt, van eiser verwachten meer te kunnen verklaren en meer inzicht te kunnen geven in zijn gedachtes en gevoelens en uitleg te kunnen geven waaruit die ontwikkeling bestaat. Hierbij is ook van belang dat eiser ook weinig feitelijkheden over [naam] en hun relatie weet te vertellen. Dat zou in ieder geval mogen worden verwacht van iemand die stelt al geruime tijd een relatie te hebben met iemand. De minister heeft -anders dan eiser stelt- niet aan eiser tegengeworpen dat hij enkel over fysieke (seksuele) handelingen zou hebben verklaard of is blijven steken in fysieke beschrijvingen. Ook uit het verslag van het gehoor is niet op te maken dat eiser op vragen wel steeds fysieke beschrijvingen heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen. Het is dan ook niet zo dat de minister vervolgens die beschrijvingen van eiser ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Bij het horen en beslissen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank door de minister voldoende rekening gehouden met eisers afkomst, cultuur, opleiding en levensfase.

Pidgin Engels

7. Het is de rechtbank daarnaast niet gebleken dat eiser niet in staat was of zou zijn om zich uit te drukken in Pidgin Engels. Op het formulier opvolgende aanvraag van 7 oktober 2024 is namens eiser ingevuld dat hij gehoord wenst te worden in deze taal. Ook heeft eiser aan het einde van het gehoor niet aangegeven dat hij problemen heeft gehad om zich te uiten en blijkt dit ook niet uit de correcties en aanvullingen. Tot slot blijkt uit het verslag ook niet dat eiser niet in staat was om zich niet te uiten; op pagina zeven geeft hij aan dat het goed is en op pagina tien geeft hij aan dat hij zich heel goed kan uiten. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de besluitvorming onzorgvuldig te achten, omdat de taal ervoor zou hebben gezorgd dat eiser niet voldoende goed over zijn gevoelens en gedachtes heeft kunnen verklaren.

Samenwerkingsplicht

8. Eiser voert aan dat de betekenis van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 4 oktober 2024 (Voetnoot 13) in het bestreden besluit niet is onderkend. Het gaat er volgens deze uitspraak niet om of eiser nog iets wil toevoegen; hij dient hierover door de minister actief bevraagd te worden. Dat is ten onrechte niet gebeurd, aldus eiser.

8.1.

De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de minister in het bestreden besluit niet heeft onderkend dat uit de uitspraak volgt dat het niet voldoende is enkel te vragen of eiser nog iets wil toevoegen. Er staat namelijk in het bestreden besluit dat in het nader gehoor meerdere malen aan eiser is gevraagd of hij nog dingen wil vertellen of wil aanvullen, die hij in de eerdere procedures niet heeft kunnen vertellen. Verder blijkt uit het verslag van de opvolgende aanvraag van 2 december 2024 dat de minister eiser nader heeft bevraagd over de feitelijke situatie. In de uitspraak van 4 oktober 2024 is overwogen dat de minister niet op vergelijkbare wijze als bij een eerste aanvraag alle thema’s van de werkinstructie hoeft uit te vragen. De minister is wel gehouden om aan de vreemdeling vragen te stellen over de feitelijk situatie waarmee hij bekend is (bijvoorbeeld dat de vreemdeling een relatie is aangegaan of bijeenkomsten bezoek van het COC bezoekt). Juist in de situatie dat een vreemdeling niet goed kan verklaren over de andere thema’s uit de werkinstructie en zijn relaas daarmee niet goed genoeg aannemelijk kan maken, kan het de vreemdeling helpen als nader wordt gevraagd naar feitelijke situaties. Het langer voortduren van een relatie met iemand van hetzelfde geslacht en het gedurende een geruime periode bezoeken van bijeenkomsten van organisaties die zich inzetten voor de LHBTI+-gemeenschap zijn dergelijke feitelijkheden waarover doorgaans wel eenvoudiger kan worden verklaard. Zeker gelet op het tijdsverloop tussen de eerste en de opvolgende procedure, kunnen verklaringen over een voortdurende homoseksuele relatie of relaties en verklaringen over het bezoeken van bijeenkomsten steunbewijs opleveren. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank eiser voldoende uitgebreid bevraagd over eisers relatie met [naam] (Voetnoot 14) en ook zijn vragen aan hem gesteld om meer inzicht te krijgen in zijn gedachtes en gevoelens. Ook zijn aan eiser vragen gesteld over het bijwonen van bijeenkomsten van Rainbow Den Haag (Voetnoot 15) en waarom deze zo belangrijk voor hem zijn. Er zijn aan eiser vragen gesteld over de persoonlijke ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt in zijn homoseksuele identiteit (zoals vermeld in de brief van [naam] ). (Voetnoot 16) En er zijn daarbij ook vragen gesteld over wat hij precies bedoelt met bepaalde uitspraken. (Voetnoot 17) Verder is aan eiser voorgehouden dat zijn antwoorden nog steeds oppervlakkig blijven en is hem expliciet gevraagd, en daarmee de mogelijkheid geboden, wat dieper of uitgebreider op de vragen in te gaan. Tot slot zijn er aan eiser vragen gesteld over het door de minister horen van [naam] en waarom dit belangrijk is voor eiser. (Voetnoot 18) De minister heeft naar aanleiding van wat eiser heeft verklaard mogen afzien van het horen van [naam] . In het bestreden besluit is door de minister ingegaan op de door eiser overgelegde rapporten en verklaringen en deze zijn betrokken bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister -anders dan in de uitspraak van 4 oktober 2024- in eisers geval voldoende invulling heeft gegeven aan de samenwerkingsplicht. De beroepsgrond slaagt niet.

Zienswijze Kortekaas

9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister de zienswijze van [naam] ten onrechte ter zijde heeft geschoven zonder deze gemotiveerd te bespreken.

9.1.

De rechtbank volt eiser hierin niet. Op pagina vier en vijf van het bestreden besluit wordt gemotiveerd ingegaan op wat [naam] in de zienswijze naar voren heeft gebracht.

Grindr

10. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit heeft erkend dat in het voornemen onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op eisers activiteiten op Grindr. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eisers seksuele contacten met mannen via Grindr niet maken dat zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk wordt geacht nu eiser dit tegen betaling heeft gedaan, waarbij de minister ook nog opmerkt dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens. Eiser was echter op deze wijze op Grindr actief omdat hij op mannen valt. De minister heeft eiser hierover onvoldoende bevraagd.

10.1.

In het bestreden besluit stelt de minister zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat voldoende is doorgevraagd op eisers verklaringen dat hij actief is geweest als prostituee en een account had op Grindr. Tijdens het gehoor is namelijk aan eiser gevraagd wat eiser hiermee wil vertellen. Eiser zegt daarop dat hij hiermee wil bewijzen dat hij iets in zijn leven heeft gedaan omtrent zijn homoseksualiteit. Eiser wordt gevolgd in zijn verklaringen dat hij seksuele activiteiten heeft verricht via Grindr, maar dat maakt volgens de minister niet dat zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid daardoor samenhangend en aannemelijk worden. Uit eisers verklaringen blijkt dat eiser deze contacten onderhield uit financiële noodzaak. Dit geeft geen inzicht in zijn persoonlijke gedachtes en gevoelens ten aanzien van zijn gestelde seksuele geaardheid. Ook in de correcties en aanvullingen geeft hij hierin geen inzicht. De door eiser overgelegde screenshots maken het voorafgaande niet anders. Daarmee heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de eisers activiteiten via Grindr niet maken dat zijn gestelde seksuele geaardheid alsnog geloofwaardig moet worden geacht.

Werkinstructie 2024/6

11. Eiser voert aan dat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat het nieuwe beleid van de minister vervat in de Werkinstructie (WI) 2024/6 voor wat betreft de geloofwaardigheidsbeoordeling in het algemeen en het groepenbeleid in het bijzonder niet te rijmen valt met de WI 2019/17. De minister overweegt namelijk zelf dat in het kader van dit soort zaken (LHBTI) het voor een vreemdeling niet mogelijk is om sluitend bewijs te leveren dat hij LHBTI is, terwijl de loutere stelling van de vreemdeling dat hij LHBTI is, ook niet voldoende is. In de WI 2019/17 wordt verwezen naar de WI 2014/10, maar die is inmiddels ingetrokken. Eiser vraagt zich af of de WI 2019/17 inmiddels ook is aangepast. In het bestreden besluit is volgens eiser hierop door de minister nauwelijks ingegaan. Er is geen sprake van een neutrale stelling. Er is niet slechts overwogen dat er geen objectieve gegevens zijn overgelegd; er staat op ondubbelzinnige en niet misverstane wijze dat eisers relaas niet geloofwaardig is geacht omdat er geen objectieve documenten zijn. Er staat immers dat er alsnog wordt bekeken of zijn asielrelaas geloofwaardig is. Eiser stelt dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling in strijd is met de Procedurerichtlijn, waaronder de samenwerkingsplicht en derhalve ook in strijd met de WI 2019/17. Eiser heeft daarbij gewezen naar de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025 (Voetnoot 19) waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) over de geloofwaardigheidsbeoordeling.

11.1.

De minister heeft in het bestreden besluit gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 21 november 2024 (Voetnoot 20), waarin is geoordeeld dat het niet onredelijk is dat er eerst wordt beoordeeld of er objectieve documenten zijn ingediend. Dat sprake is van een LHBTI-motief maakt dat niet anders. Hoewel er bij een dergelijk motief niet snel sprake zal zijn van objectieve documenten die de gestelde geaardheid in zijn geheel kunnen onderbouwen, is het niet bij voorbaat uitgesloten dat dit motief gedeeltelijk onderbouwd kan worden met objectieve documenten. Verder betekent het ook niet dat de geaardheid bij voorbaat ongeloofwaardig is als er geen objectieve documenten zijn. In het voornemen is uitgebreid gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, waardoor zijn gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig is geacht. Hierbij is tevens aandacht besteed aan de overgelegde documenten. Gelet hierop is de minister van mening dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling niet in strijd is met WI 2019/17. De uitspraak van de 21 november 2024 is op 6 januari 2025 door de Afdeling bevestigd.

11.2.

De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het asielrelaas niet geloofwaardig wordt geacht omdat eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd. Zoals uit de WI 2024/6 blijkt, wordt omdat eiser zijn asielrelaas niet volledig met documenten heeft onderbouwd een geloofwaardigheidstoets gedaan. Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank niet in dat de minister op basis van het ontbreken van documenten eisers asielmotief ongeloofwaardig acht. Dit houdt in dat er enkel een geloofwaardigheidstoets plaatsvindt indien het eiser geen objectieve documenten heeft die zijn asielrelaas ondersteunen. Eiser wordt dus niet tegengeworpen dat hij geen objectieve documenten heeft. Dit is ook niet in strijd met de WI 2019/17. Nu de beoordeling van de verklaringen van eiser een prominente rol heeft in de besluitvorming wordt niet gevolgd dat de geloofwaardigheidsbeoordeling onder WI 2024/6 haaks staat op de uitgangspunten van WI 2019/17. Het enkele feit dat in WI 2019/17 nog altijd wordt verwezen 2014/10 geeft geen aanleiding tot een andere conclusie. Niet is gebleken dat eiser door deze gedateerde verwijzing in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is samenvattend van oordeel dat de wijze van beoordeling van de geloofwaardigheid in deze zaak niet wezenlijk verschilt met de geloofwaardigheidsbeoordeling zoals die met toepassing van WI 2014/10 zou zijn verricht en dat de minister niet ten onrechte, zoals hierna geoordeeld is, tot de conclusie is gekomen dat de gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig is. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om de zaak aan te houden totdat er antwoord is van het Hof. De beroepsgrond slaagt niet.

GBT Asylum Support rapport

12. De rechtbank stelt vast dat eiser een dag voor de zittingsdatum een onderzoeksrapport van Stichting LGBT Asylum Support, opgesteld door de heer [naam] , heeft ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunten. De minister heeft hierop tijdens de zitting gereageerd. Anders dan in het rapport staat, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat het rapport geen deskundigenrapport is, maar naar de inhoud heeft te gelden als een alternatieve wijze van beoordelen van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Het betreft een standpunt van een derde waar geringe waarde aan gehecht kan worden (Voetnoot 21). Dit rapport leidt in deze zaak dan ook niet tot een ander oordeel over wat hiervoor is geoordeeld over de geloofwaardigheidsbeoordeling zoals door verweerder is verricht.

Conclusie

13. De minister heeft de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen en mocht aan eiser de verplichting worden opgelegd om Nederland onmiddellijk te verlaten en zich naar Nigeria te begeven.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. B.E.C. Bertens, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Vreemdelingenwet 2000

Voetnoot 2

Zaak NL24.49530

Voetnoot 3

NL19.8978.

Voetnoot 4

201903927/1/V2.

Voetnoot 5

NL19.26404.

Voetnoot 6

201908899/1/V2 en 201908899/2/V2.

Voetnoot 7

Pagina 4 van het voornemen van 4 december 2024.

Voetnoot 8

NL19.8978.

Voetnoot 9

Pagina 4 van het voornemen van 11 april 2019.

Voetnoot 10

Van het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 11

Zie bijvoorbeeld pagina 12 tot en met 14 van het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 12

Van het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 13

ECLI:NL:RBDHA:2024:15988.

Voetnoot 14

Vanaf pagina 9 van het verslag van gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 15

Pagina 5 van het verslag van gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 16

Pagina 7 en 8 van het verslag van gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 17

Bijvoorbeeld op pagina 8 en 9 van het verslag van gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 18

Pagina 14 van het verslag van gehoor opvolgende aanvraag van 2 december 2024.

Voetnoot 19

ECLI:NL:RBDHA:2025:139.

Voetnoot 20

ECLI:NL:RBDHA:2024:19331.

Voetnoot 21

ECLI:NL:RVS:2023:1508