Totstandkoming van het besluit
De achtergrond van het geschil
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft op 16 oktober 2017 zijn eerste asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser. Eiser is op 12 april 2018 overgedragen aan Italië. Hij is vervolgens weer naar Nederland gereisd en heeft op 16 oktober 2018 wederom een asielaanvraag ingediend. De minister heeft ook deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië de claim op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) heeft geaccepteerd. Eiser is vervolgens met onbekende bestemming vertrokken. Op 2 mei 2021 heeft hij opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend.
3. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en lastiggevallen werd door de gemeenschap in Ghana. Eiser werd zich op zijn zestiende bewust van zijn seksualiteit, toen zijn jeugdvriend [naam] hem vertelde over homoseksualiteit. Met hem kreeg eiser een seksuele relatie. Omdat homoseksualiteit in Ghana niet wordt geaccepteerd, werd er over hun relatie gepraat in de gemeenschap. Eiser is de periode die daarop volgde betrapt op het kantoor van de winkel waar hij werkte terwijl hij seks had met een collega. Hij is toen gevlucht naar een andere plaatsen hoorde later dat de winkel is vernield. Dit was voor eiser de aanleiding om te vluchten uit Ghana.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
homoseksuele geaardheid;
problemen naar aanleiding van homoseksuele geaardheid.
4.1.
De minister gelooft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, maar niet dat eiser homoseksueel is en als gevolg daarvan problemen in Ghana heeft ondervonden. De minister vindt namelijk dat eiser summier heeft verklaard over zijn gevoelens omtrent zijn homoseksuele geaardheid. Daarnaast heeft eiser tegenstrijdig verklaard over of hij ervan op de hoogte was wat homoseksualiteit inhoudt. Ook over de relatie met [naam] verklaart eiser niet eenduidig. De verklaringen van eiser over het contact met de LHBTI-gemeenschap in Nederland acht de minister tevens summier. Daar komt bij dat de verklaringen van eiser over zijn leven in Nederland als homoseksueel enkel gaan over seksuele handelingen. Dit geeft volgens de minister geen blijk van een authentiek en persoonlijk verhaal. De minister overweegt verder dat de omstandigheid dat eiser weet te benoemen dat homoseksualiteit in zijn land van herkomst verboden is, in positieve zin bijdraagt aan de geloofwaardigheid van zijn geaardheid. Er mocht echter van eiser verwacht worden dat hij beter inzicht kan geven in zijn homoseksuele gevoelens en gedachten, aldus de minister.
4.2.
De minister vindt het ook ongeloofwaardig dat eiser op kantoor zou zijn betrapt terwijl hij seks had met zijn vriend en als gevolg daarvan de winkel waarvoor hij werkte is vernield. Eisers verklaringen over dit incident zijn namelijk summier en bevatten nauwelijks details. De minister ziet niet in waarom eiser gelet op alle voorafgaande problemen een dermate groot risico zou nemen door seks te hebben op zijn werkplek.
4.3.
Vervolgens is het geloofwaardig geachte relevante element door de minister doorgetoetst. De minister concludeert dat eiser op grond hiervan niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), nu zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet te herleiden zijn tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin komt eiser in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Het geloofwaardig geachte element is immers ook niet te herleiden tot een van de situaties zoals genoemd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser af te wijzen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Integrale verwijzing naar de zienswijze
6. Voor zover eiser erop wijst dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd in beroep, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is daarom aan eiser om aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Het voornoemde algemene standpunt van eiser is daarvoor onvoldoende. De rechtbank richt zich bij de beoordeling van het beroep alleen op wat eiser concreet tegen het besluit heeft aangevoerd en zal daar, voor zover van belang, hierna op ingaan.
Werkinstructie 2019/17 en het referentiekader
7. Eiser stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de minister onvoldoende (kenbaar) rekening heeft gehouden met zijn referentiekader en wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1622). Zo heeft de minister enkel gewezen op de leeftijdsfase en wordt verder voorbij gegaan aan andere punten zoals opleiding en cultuur. Bovendien legt de minister de lat erg hoog door te verwachten dat eiser door zijn verblijf in de Europese Unie in retrospectief alsnog zijn gevoelens beter zou kunnen duiden of aanvullen. Daarnaast heeft eiser een rapport van 6 december 2024 van de heer [naam] van LGBT Asylum Support overgelegd waarin aan de hand van de verslagen van de gehoren die de minister met eiser heeft gehouden onder meer wordt betoogd dat de minister eisers referentiekader niet kenbaar heeft meegenomen bij de beoordeling van de verklaringen en dat de minister daarmee Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) onjuist heeft toegepast).
7.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert de minister WI 2019/17. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid worden onder meer vragen gesteld over een aantal vaste thema’s: het privéleven van de vreemdeling, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een LHBTI-geaardheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. In de werkinstructie is opgenomen dat het van belang is om in de vraagstelling en de beoordeling rekening te houden met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling omdat elke vreemdeling een eigen referentiekader heeft op basis van bijvoorbeeld de afkomst, culturele achtergrond en levensfase.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt daarnaast dat bij zaken die betrekking hebben op LHBTI-gerichtheid het van belang is dat rekening moet worden gehouden met het feit dat gesteld wordt dat de homoseksuele geaardheid op jeugdige leeftijd is ontdekt. Indien de minister de door de vreemdeling gegeven antwoorden niet vindt overtuigen, dient de minister inzichtelijk te motiveren waarom die antwoorden, mede in het licht van de jonge leeftijd waarop de vreemdeling stelt te hebben ontdekt dat hij homoseksueel is, volgens hem tekortschieten.
7.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister onvoldoende rekening zou hebben gehouden met eisers referentiekader en niet zou hebben gehandeld conform WI 2019/17.
7.4.
De rechtbank overweegt allereerst dat is niet gebleken dat eiser tijdens het nader gehoor zijn asielrelaas niet goed naar voren heeft kunnen brengen omdat de minister onvoldoende rekening zou hebben gehouden met zijn opleidingsniveau en/of culturele achtergrond. De minister heeft eiser tijdens het nader gehoor ruimschoots in de gelegenheid gesteld om over zijn geaardheid te verklaren en heeft meerdere keren specifiek doorgevraagd inzake eisers persoonlijke beleving en gevoelens. Bovendien zijn tijdens het nader gehoor geen moeilijke vragen gesteld aan eiser. Ook is aan het begin van het gehoor aan eiser medegedeeld dat hij het dient aan te geven als hij moeite heeft met vragen en dat hij zich niet hoeft te schamen. Eiser heeft na afloop van het gehoor verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en dat hij geen op- of aanmerkingen heeft.
7.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiser voldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. De minister heeft weliswaar niet voorafgaand aan de beoordeling eisers referentiekader afzonderlijk uiteengezet, maar de minister heeft het referentiekader van eiser in de besluitvorming wel benoemd. Zo is in het bestreden besluit aangegeven dat niet alleen is getoetst op de leeftijdsfase in het land van herkomst, maar ook op de leeftijdsfase ten tijde van de inreis in de Europese Unie, waar hij inmiddels meerdere jaren heeft verbleven en naar eigen zeggen ook openlijk als homoseksueel heeft geleefd. Eisers stelling dat hem dit niet kan worden tegengeworpen, volgt de rechtbank niet. Van eiser wordt immers niet verwacht dat hij in retrospectief over zijn eerdere ervaringen en gevoelens moet verklaren maar van hem wordt verwacht dat hij inzicht kan geven in zijn ervaringen en gevoelens nadat hij opener is geworden over zijn homoseksualiteit en wat dat voor hem betekent. Ook heeft de minister gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser zijn asielrelaas niet goed naar voren heeft kunnen brengen tijdens het nader gehoor vanwege zijn opleidingsniveau en/of culturele achtergrond. Bovendien heeft eiser niet gemotiveerd hoe de beperkte scholing en zijn cultuur hem ervan hebben weerhouden om diepgaander te kunnen verklaren. In dit verband heeft de minister er in het verweerschrift redelijkerwijs op kunnen wijzen dat ook niet wordt verwacht dat eiser zeer gedetailleerd over zijn gedachten en gevoelens van destijds kan verklaren, maar dat wel verwacht wordt dat hij inzichtelijk maakt hoe hij zijn seksualiteit heeft ontdekt, heeft beleefd en wat zijn gedachten op cruciale punten waren. De minister heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat uit het nader gehoor geenszins blijkt dat eiser zich destijds afvroeg wat het bijvoorbeeld betekent om anders te zijn dan de maatschappij van hem verlangt. De minister heeft daarnaast in de besluitvorming niet ten onrechte betrokken dat de culturele context waarin eiser is opgegroeid juist maakt dat zijn gestelde homoseksualiteit de nodige gedachtes en gevoelens zou oproepen. Hierbij heeft de minister kunnen verwijzen naar WI 2019/17, waaruit volgt dat van een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar LHBTI-gerichtheid niet wordt geaccepteerd, verwacht mag worden dat sprake is van een zeker (denk)proces. Gelet hierop, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank van eiser mogen verlangen dat hij in enige mate inzicht kan verschaffen in zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving.
7.6.
Voor zover eiser verwijst naar het rapport van LGBT Asylum Support om de werkwijze van de minister ter discussie te stellen, heeft de minister kunnen verwijzen naar de Afdelingsuitspraak van 2 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4943) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 23 augustus 2024 (NL23.8525) die daaraan ten grondslag ligt. Uit deze jurisprudentie volgt dat aan een rapport, waarin door een derde een eigen oordeel wordt gegeven over de gestelde seksuele gerichtheid op basis van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen, slechts beperkt gewicht hoeft te worden toegekend. De opsteller van het rapport heeft immers geen nader onderzoek uitgevoerd, maar heeft zich beperkt tot het geven van een eigen waardering van de verklaringen van eiser. De verslagen van de gehoren zijn door de opsteller van de rapportage in fragmenten weergegeven en leiden tot een andere conclusie dan die in het bestreden besluit, maar geven geen nieuw inzicht in de situatie van eiser. De rechtbank ziet in deze werkwijze, ook in de zaak van eiser, geen meerwaarde ten opzichte van de verslagen van de gehoren die haar ook ter beschikking staan.
7.7.
De stelling uit het rapport dat het besluit niet zorgvuldig is omdat het referentiekader niet uitdrukkelijk is geschetst volgt de rechtbank niet. De omstandigheid dat het referentiekader in het bestreden besluit op voorhand niet uitdrukkelijk is geschetst, betekent niet dat het referentiekader van eiser niet in beeld is gebracht of dat hiermee geen rekening is gehouden. Daar komt bij nog dat de minister eiser niet enkel heeft tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard, maar ook dat hij tegenstrijdig heeft verklaard. Voor zover zou moeten worden uitgegaan van beperkingen in eisers verklaringen over zijn gestelde homoseksualiteit vanwege zijn referentiekader, verklaart dat nog niet waarom hij – zoals hierna zal blijken – ook tegenstrijdig heeft verklaard.
Heeft de minister de gestelde homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig kunnen achten?
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Privéleven en (voorgaande) relaties
9. Eiser voert aan dat de minister zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Daarbij is volgens eiser van belang dat hij nooit uit zichzelf seksuele gevoelens heeft ervaren, anders dan nadat hij hier door [naam] op gewezen was. Het is daarom moeilijk voor hem om inzicht te geven in zijn gevoel bij een verandering in seksuele geaardheid. Pas toen hij vaker met [naam] samen was, kreeg hij door dat het beter was om zijn geaardheid stil te houden. Zeker toen hij naar de politie ging omdat er bedreigingen richting hem en [naam] geuit werden en de agenten erop wezen dat homoseksualiteit strafbaar is. Bovendien verklaart eiser al eerder in het nader gehoor dat hij wel wist dat er werd gelachen om vrouwen met een mannelijk uiterlijk. Daarom voelde hij toch, ondanks zijn beperkte kennis over homoseksualiteit, aan dat het mogelijk niet geaccepteerd werd in de Ghanese samenleving om een relatie aan te gaan met een man.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister bij beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers gestelde geaardheid kunnen betrekken dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over de ontdekking en ontwikkeling van zijn homoseksuele gevoelens en hoe hij dit persoonlijk heeft beleefd. Eiser heeft verklaard dat hij pas over seksualiteit na ging denken na een gesprek met zijn jeugdvriend [naam]. Daarvoor wist hij niet wat homoseksualiteit was. Een jaar na het gesprek, begon [naam] opnieuw over dit onderwerp en heeft hij seks met hem gehad. Hij was toen zestien jaar oud. Eiser was zich ervan bewust dat zijn relatie met [naam] de aandacht trok in de gemeenschap. In zijn verklaringen over zijn relatie met [naam] geeft eiser korte en summiere antwoorden en gaat eiser voornamelijk in op seksuele handelingen, desgevraagd gaat eiser geheel niet in op zijn gevoelens en/of emoties omtrent zijn geaardheid. Zoals hiervoor aangegeven heeft de minister terecht gesteld dat niet verwacht wordt dat eiser hier diepgaande verklaringen of aflegt, maar wel dat hij enig inzicht kan verschaffen in zijn gevoelens en gedachten. Een dergelijk inzicht heeft eiser met zijn verklaringen niet weten te geven. De minister heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit relevante element.
9.2.
De minister heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig verklaart over of hij ervan op de hoogte was wat homoseksualiteit is. Zo verklaart eiser in te zijn gegaan op het voorstel van [naam], maar dat hij op dat moment niet wist wat homoseksualiteit was. Ook verklaart hij op dat moment dat hij niet wist dat het in Ghana verboden was. Later in het nader gehoor verklaart eiser echter dat hij de volgende dag aan [naam] vroeg om het niet met anderen over hun relatie te hebben, omdat dat mogelijk tot problemen zou kunnen leiden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat dit niet tegenstrijdig is, omdat hij later wel tot de realisatie kwam dat de relatie mogelijk tot problemen zou leiden. Uit het gehoor wordt immers duidelijk dat eiser de volgende dag al, ondanks dat [naam] hem vertelde dat homoseksualiteit normaal is, zijn twijfels uitte over de relatie vanwege de taboesfeer rondom homoseksualiteit in de Ghanese gemeenschap. Dat hij hier later pas achter zou zijn gekomen, mede omdat de politie hem op de strafbaarstelling van homoseksualiteit wees, wordt daarom niet gevolgd.
9.3.
Voorts heeft de minister terecht gesteld dat eisers tegenstrijdige verklaringen over zijn gevoelens voor [naam] afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het relevante element. Eiser verklaart namelijk eerst dat hij verliefd was op [naam], maar later legt hij uit dat het gewoon seks was. In de correcties en aanvullingen wordt ook gecorrigeerd dat eiser zich enkel aangetrokken voelde tot [naam] en dat geen sprake was van verliefdheid. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat dit niet strookt met zijn eerdere verklaringen in het nader gehoor, waar hij meermaals vertelt dat hij verliefd was op [naam] en hem zo leuk vond omdat hij veel grapjes maakte en aardig was. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen omtrent het referentiekader, mocht de minister in verweer stellen dat de omstandigheid dat eiser het moeilijk vindt om verliefdheid te beschrijven niet betekent dat niet verwacht mag worden dat eiser op consistente wijze inzicht geeft in hoe de gestelde liefdesrelatie met [naam] zich zou hebben ontwikkeld en dat hij persoonlijke verklaringen kan afleggen over (zijn gevoelens voor) [naam]. Eiser is hierin niet geslaagd door enkel te verklaren dat hij [naam] leuk vond omdat hij veel grapjes maakte en aardig was en bij de vraag of hij hier meer over kan vertellen geen antwoord weet te geven.
Kennis van de LHBTI-gemeenschap in Ghana
10. Eiser voert aan dat hij kennis heeft over de situatie voor LHBTI’s in Ghana en dat de minister hieraan onvoldoende gewicht heeft toegekend.
10.1.
De omstandigheid dat eiser op de hoogte is van de positie van LHBTI’s in Ghana heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte slechts licht in eisers voordeel meegewogen wat betreft de geloofwaardigheid van eisers homoseksuele gerichtheid. Niet alleen is dit algemeen bekende en gemakkelijk verkrijgbare informatie, maar het zwaartepunt van de beoordeling van de gestelde homoseksualiteit van eiser ligt op de verklaringen die eiser ten aanzien van zijn privéleven en (voorgaande) relaties heeft afgelegd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat deze verklaringen persoonlijke diepgang en details missen.
Activiteiten binnen de LHBTI-gemeenschap in Nederland en verklaringen van derden
11. Daarnaast voert eiser aan dat hij actief is in Nederland binnen de LHBTI-gemeenschap. Ook heeft hij diverse verklaringen overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid, waaraan de minister onvoldoende waarde hecht. Eiser heeft deze verklaringen in beroep aangevuld en foto’s overgelegd van zijn deelname aan LHBTI activiteiten. Zelfs bij enige twijfel over zijn geaardheid, zou de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in zijn voordeel moeten uitvallen, aldus eiser.
11.1.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte enig positief gewicht toegekend aan het feit dat eiser in Nederland contacten heeft binnen de LHBTI-gemeenschap en deelneemt aan activiteiten van LHBTI-belangenorganisaties, zoals ook blijkt uit de in beroep overgelegde foto’s en verklaringen. De steunbetuigingen van [naam] van LGBT Asylum Support en COC Nijmegen, de verklaringen van [naam] en [naam] en de foto’s van eiser bij demonstraties waarbij aandacht wordt gevraagd voor rechten van LHBTI’s en van deelname aan de Pride Parade vormen immers een onderbouwing van het thema ‘Contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie’. Evenwel heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan deze stukken onvoldoende positief gewicht toekomt om de niet overtuigende verklaringen van eiser wat betreft zijn homoseksuele gerichtheid te compenseren. De minister heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat het enkele feit dat eiser mee heeft gedaan aan LHBTI-gerelateerde activiteiten en hiervan ook foto’s heeft overgelegd, zijn relaas niet direct geloofwaardig maakt. Het beroep van eiser op de Afdelingsuitspraak van 1 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2675) maakt dit niet anders. Uit deze uitspraak volgt immers niet, zoals eiser beweert, dat altijd in de besluitvorming expliciet op de verklaringen van derden moet worden ingegaan, maar dat in dat specifieke geval ten onrechte onvoldoende was ingegaan op de verklaringen van de vreemdeling zelf omtrent haar partner.
11.2.
Eisers stelling dat het aan de minister is om eiser nogmaals uit te nodigen voor een gehoor als de minister van mening is dat eiser nog een toelichting over de later ingebrachte stukken had moeten geven, volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en de documenten over te leggen die (mogelijk) van belang zijn voor de onderbouwing van zijn relaas. Hierbij heeft de minister er ook op kunnen wijzen dat eiser in het gehoor ook is gevraagd naar zijn activiteiten en relaties in Nederland, maar dat hij daar summier over heeft verklaard. Ten aanzien van het document van het COC waaruit blijkt dat eiser heeft deelgenomen aan maandelijkse bijeenkomsten heeft de minister mogen stellen dat dergelijke bijeenkomsten niet zijn voorbehouden aan LHBTI’s. Nu eiser met zijn verklaringen en in de zienswijze geen inzicht heeft gegeven in hoe hij binnen het COC actief is en wat dit voor hem betekent, heeft de minister hieraan niet de waarde hoeven hechten die eiser eraan gehecht wenst te zien. Tenslotte heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de brieven van [naam] en [naam] uit de persoonlijke sfeer komen en derhalve niet objectief zijn. De minister hoefde dan ook geen doorslaggevend belang te hechten aan deze verklaringen. Deze stukken kunnen wellicht dienen als ondersteuning van eisers gestelde seksuele geaardheid, maar laten onverlet dat het eerst aan eiser zelf aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele geaardheid aannemelijk moet maken. Nu de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd, heeft de minister er in verweer op kunnen wijzen dat in de onderhavige zaak, anders dan eiser stelt, geen sprake is van een twijfelgeval. De door eiser (bij de aanvullende gronden) overgelegde documenten wegen dan ook niet op tegen de ongeloofwaardige, summiere en tegenstrijdige verklaringen van eiser.
11.3.
Het beroep van eiser in dit verband op de Afdelingsuitspraak van 1 december 2021 kan hem ook niet baten. Deze uitspraak heeft immers betrekking op de wijze waarop de verklaringen van de vreemdeling zelf in de betreffende zaak waren beoordeeld, niet de verklaringen van derden. Evenmin kan aan de door eiser op zitting genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 9 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2212), de waarde worden gehecht die hij daaraan gehecht wenst te zien. In de onderhavige zaak heeft de minister zich namelijk naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de eigen verklaringen van eiser tekortschieten. Dat in de door eiser aangehaalde zaak is geoordeeld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde verklaringen en bewijsmateriaal de gestelde ontoereikende verklaring van de vreemdeling niet kunnen compenseren, maakt niet dat dat in de zaak van eiser ook zo is. In dit verband wijst de rechtbank op de Afdelingsuitspraak van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1754, r.o. 3.1), waarin is geoordeeld dat de verklaringen van de vreemdeling van wezenlijk belang zijn bij de beoordeling. Hoewel uit de uitspraak volgt dat overgelegde stukken kunnen wel dienen als ondersteunend bewijs en ondanks ontoereikende verklaringen de gestelde homoseksualiteit toch aannemelijk kunnen maken, maakt niet dat dit in eisers geval ook zo is. Uit de uitspraak blijkt namelijk dat dit ook afhankelijk is van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen. Over die verklaringen heeft de minister in eisers zaak niet ten onrechte gesteld dat deze dermate summier, oppervlakkig en tegenstrijdig zijn dat hij met de overgelegde verklaringen en foto’s van zijn deelname aan activiteiten zijn gestelde homoseksualiteit niet aannemelijk heeft kunnen maken.
11.4.
Ook in het door eiser overgelegde rapport van LGBT Asylum Support van 6 december 2024 heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de gestelde homoseksualiteit van eiser alsnog geloofwaardig te vinden. Zoals eerder besproken, betreft het rapport een beoordeling van het standpunt van de minister over de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit van eiser. Het gaat enkel om dossieronderzoek. Uit het rapport blijkt verder niet hoe de specifieke deskundigheid van de onderzoeker is ingezet. Uit de doelstellingen van LGBT Asylum Support blijkt bovendien dat de organisatie de rechten van LGBT-asielzoekers verdedigt en hen begeleidt in de asielprocedure. Het rapport kan daarom niet de betekenis hebben die eiser daaraan zou willen toekennen en wordt door de rechtbank aangemerkt als een (steun)verklaring van derden. Een verklaring van een derde kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde homoseksuele geaardheid, maar laat onverlet dat het in de eerste plaats aan eiser is om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn seksuele geaardheid. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is eiser hierin niet geslaagd. De verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:348) in het rapport van LGBT Asylum Support in het kader van de deskundigheid van de organisatie, doet aan het voorgaande niet af. Uit de aangehaalde Afdelingsuitspraak volgt immers niet dat LGBT Asylum Support een deskundige is, maar dat in die specifieke zaak de rechtbank ten onrechte niet aan de minister had gevraagd welke waarde hij aan het rapport hecht en wat dat betekent voor zijn besluit om pas dan dat standpunt te toetsen. In de zaak van eiser heeft de minister in het verweerder wel een expliciet standpunt ingenomen over het rapport.
11.5.
Gelet op het voorgaande heeft de minister niet ten onrechte eisers gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig geacht. Eisers beroepsgronden slagen niet.
Heeft de minister eisers gestelde problemen als gevolg van zijn geaardheid ongeloofwaardig kunnen achten?
12. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de problemen naar aanleiding van zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte geloofwaardig zijn geacht. Eisers verklaringen omtrent het incident op zijn werkplek zijn weliswaar summier, maar summiere verklaringen kunnen volgens eiser niet tot ongeloofwaardigheid leiden. Eiser heeft summier verklaard over het incident, omdat het voorval vrij simpel was. Eiser en zijn collega waren namelijk in de veronderstelling alleen op het kantoor te zijn, maar ze werden toch betrapt. Vervolgens is eiser weggerend en later heeft hij vernomen dat de winkel vernield is.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ook de gestelde problemen als gevolg van eisers geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Nu de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, heeft de minister op de eerste plaats bij haar standpunt kunnen betrekken dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de problemen die eiser hierdoor stelt te hebben ondervonden. Verder heeft de minister over het incident niet ten onrechte gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij uitgebreider hierover kan verklaren, nu het de aanleiding voor hem is geweest om uit Ghana te vertrekken. Eiser blijft echter bij vrij algemene verklaringen en op de vraag waarom de winkel vernield is ondanks dat hij niet de eigenaar is, weet eiser slechts te antwoorden dat “dat gewoon het gedrag is van deze mensen”. Dat het voorval vrij simpel was, doet aan het voorgaande niet af. Ook heeft de minister bij haar beoordeling kunnen betrekken dat niet in valt te zien waarom eiser het risico zou nemen om seks te hebben met zijn collega [naam] op kantoor, terwijl hij zich nog steeds begaf in dezelfde gemeenschap waardoor hij eerder tijdens zijn relatie met [naam] (indirect) werd bedreigd.
12.2.
Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden niet slagen en de minister ook de problemen naar aanleiding van eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.