Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:19179

Op 15 October 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL25.33587, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:19179. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL25.33587
Datum uitspraak:
15 October 2025
Datum publicatie:
21 October 2025

Indicatie

Dublin, Zweden, interstatelijk vertrouwensbeginsel, arrest Tarakhel, artikel 17 DVo, ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.33587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Aygur),

en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.

1.1.

De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

2.1.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. (Voetnoot 1) In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de minister voor Zweden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

4. Eiser betoogt dat de minister voor Zweden ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Eiser heeft namelijk gedurende zijn asielprocedure in Zweden te kampen gehad met meerdere mensenrechtenschendingen. Volgens eiser had hij geen toegang tot medicatie, goede zorg, opvangvoorzieningen of voedsel. Eiser heeft naar eigen zeggen in een kerk gewoond voordat hij vertrok naar Nederland, omdat het leven op straat te zwaar was voor hem. Dat de minister deze omstandigheden niet heeft betrokken bij de besluitvorming, maakt dat het besluit volgens eiser in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder wijst eiser op het meest recente AIDA-rapport over Zweden (AIDA-rapport 2025). (Voetnoot 2) Uit dit rapport blijkt volgens eiser dat er aanzienlijke gebreken zijn in zowel de asielprocedure als de opvangvoorzieningen, ondanks dat Zweden formeel stelt te voldoen aan de internationale verplichtingen. Zo zijn er volgens het rapport zorgen over de consistentie van de besluitvorming in asielprocedures, wordt het recht op effectieve rechtsbescherming voor asielzoekers onder druk gezet, zijn er in bepaalde gevallen beperkte procedurele waarborgen en is de toegang tot een mondelinge behandeling bij de rechter beperkt.

4.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser voor deze beroepsgrond herhaalt wat hij in zijn zienswijze heeft aangevoerd. De minister is daar in het bestreden besluit gemotiveerd op ingegaan. Hij heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 oktober 2024, (Voetnoot 3) waaruit volgt dat ten aanzien van Zweden wel uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens de minister blijkt uit de door eiser aangehaalde bronnen niet dat de situatie inmiddels slechter zou zijn geworden. Verder heeft de minister erop gewezen dat eiser weliswaar betoogt dat de Zweedse autoriteiten op onderdelen de procedurele rechten van vreemdelingen beperken, maar dat daaruit nog niet volgt dat niet aan de internationale normen wordt voldaan. Eiser stelt immers zelf dat de autoriteiten bepaalde rechten tot het minimaal toelaatbare beperken, niet dat zij daaronder gaan. Door enkel zijn standpunten uit de zienswijze te herhalen, heeft eiser niet onderbouwd dat de door de minister ingenomen stellingen en standpunten onjuist of onvoldoende gemotiveerd zijn. (Voetnoot 4)

Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?

5. Eiser betoogt dat de minister eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser voert aan dat hij in een kwetsbare positie zit. Hij is namelijk een alleenstaande man met lichamelijke klachten, zoals hartproblemen en hernia. Ook heeft eiser naar eigen zeggen mentale problemen en is hij aangemeld bij een psycholoog voor ondersteuning. Nederland is volgens eiser beter toegerust om hem procedureel en medisch te ondersteunen. Verder voert eiser aan dat het herhaaldelijk overdragen van asielzoekers van de ene naar de andere lidstaat, zonder een daadwerkelijke inhoudelijke behandeling van hun verzoek, afbreuk doet aan het beschermingsdoel van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel. Eiser heeft namelijk 10 jaar in Zweden gewoond, zonder enig uitzicht op internationale bescherming. Bij een overdracht aan Zweden zal eiser hetzelfde lot ondergaan. De Dublinverordening mag volgens eiser niet verworden tot een administratief draaiboek dat mensen in een uitzichtloze cirkel van overdrachten houdt.

5.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Vastgesteld wordt dat eiser ook voor deze beroepsgrond bijna volledig herhaalt wat hij in zijn zienswijze heeft aangevoerd. De minister is daarop gemotiveerd ingegaan in het bestreden besluit. Hij heeft daarbij opgemerkt dat de medische omstandigheden op zichzelf genomen geen bijzondere omstandigheden opleveren, en dat er geen reden is om te denken dat de medische voorzieningen in Zweden minder goed zijn dan die in Nederland of dat eiser daar indien nodig geen toegang toe zal krijgen. Voor zover eiser met zijn betoog een beroep doet op het Tarakhel-arrest (Voetnoot 5) slaagt dat volgens de minister evenmin. Omdat aangenomen kan worden dat de nodige (medische) voorzieningen in Zweden beschikbaar zijn, zijn geen aanvullende garanties nodig. De stelling dat eiser 10 jaar in Zweden heeft verbleven zonder zicht op een verblijfsvergunning, acht de minister onjuist, omdat aan eiser wel degelijk een tijdelijke vergunning was verleend, tot 2022. Daarnaast is de omstandigheid dat een lidstaat geen verblijfsvergunning verleent volgens de minister geen bijzondere omstandigheid die maakt dat hij een aanvraag aan zich moet trekken. Verder heeft de minister toegelicht dat het terugsturen van eiser naar Zweden geen afbreuk doet aan het Dublin-systeem. Het is namelijk eiser die ervoor kiest om naar een andere lidstaat te reizen en opnieuw asiel te vragen. De bedoeling van het Dublinsysteem is juist om dat tegen te gaan. Eiser heeft in zijn beroepschrift en op de zitting niet onderbouwd op welke manier de motivering van de minister tekortschiet.

5.2.

Op de zitting heeft eiser wel aanvullend aangevoerd dat eiser zijn juridische mogelijkheden in Zweden heeft uitgeput, zodat vaststaat dat Zweden geen verblijfsvergunning aan hem zal verlenen en er dus een risico bestaat dat hij terug zal worden gestuurd naar Syrië bij terugname. De rechtbank overweegt dat als niet is vastgesteld dat er in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, de rechtbank niet mag onderzoeken of er een risico bestaat dat hij zal worden teruggestuurd naar Syrië bij terugname. (Voetnoot 6) Nu zulke tekortkomingen niet zijn vastgesteld, zal de rechtbank hier daarom niet verder op ingaan.

5.3.

Verder heeft eiser in beroep een medisch dossier overgelegd en op de zitting nogmaals toegelicht dat de minister de aanvraag aan zich moet trekken, omdat eiser kwetsbaar is. Hierin volgt de rechtbank eiser niet. In zijn reactie van 4 september 2025 op eisers heroverwegingsverzoek en ter zitting heeft de minister zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit het overgelegde medische dossier niet blijkt dat eiser zodanige medische problemen heeft dat hij niet naar Zweden zou kunnen reizen of daar zou kunnen verblijven. Zo merkt de minister terecht op dat uit het dossier niet blijkt dat eiser afhankelijk is van een rollator. Uit dat dossier blijkt immers dat hij geen rollator wil, en evenmin medicatie wenst te nemen tegen de pijn. Daarbij heeft de minister in zijn brief en ter zitting toegelicht dat er een fit-to-fly onderzoek plaatsvindt voordat eiser wordt overgedragen. Eiser zal dus niet worden overgedragen aan Zweden als dat medisch onverantwoord is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Lange, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Voetnoot 2

AIDA Country Report on Sweden – Update on 2024.

Voetnoot 3

ECLI:NL:RVS:2024:4133

Voetnoot 4

Dit volgt uit ABRvS 17 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1028 en ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169.

Voetnoot 5

Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.

Voetnoot 6

Dit volgt uit ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, rechtsoverweging 5.2.2. tot en met 5.3.1.